De term bandkeramiek of bandkeramische cultuur – in het Duits Linear Bandkeramiker (LBK) en in het Engels: Linear Band Ware genoemd – wordt gebruikt om de oudste Europese boerencultuur mee aan te duiden, die zich ontwikkelde tussen 5500 en 4950 v.Chr. In Nederland kwam de bandkeramische cultuur voor in Zuid-Limburg, vanaf ongeveer 5250 v.Chr. Wat voor cultuur was de bandkeramiek precies?
De grote landbouwrevolutie – ook wel Neolithische Revolutie genoemd – begon rond 12.000 v.Chr. in het huidige Midden-Oosten. Daar werd de landbouw uitgevonden en gingen mensen over van jagers-verzamelaars naar landbouwers. Nog vóór 5.000 voor Christus bereikte de landbouwcultuur het huidige Nederland. Omstreeks 5250 v.Chr. arriveerden de eerste boeren in Zuid-Limburg. Ze zetten boerderijen neer op vruchtbare löss nabij de Graetheide, in de regio waar tegenwoordig Sittard, Geleen, Stein, Elsloo, Beek en Maastricht liggen.
Interessant is dat verderop in het huidige Nederland in dezelfde periode de Swifterbantcultuur ontstond (ca.5300-3900 v.Chr.), vrijwel gelijktijdig met de bandkeramiek. In 1997 werd, tijdens de aanleg van de Betuwelijn, bij Hardinxveld een interessante vondst gedaan:
In Hardinxveld-Giessendam werden bij de aanleg van de Betuweroute in 1997 twee nederzettingsterrein gevonden van jagers-verzamelaars die daar rond 5.500 voor Christus leefden. Hun cultuur noemen archeologen de ‘Swifterbantcultuur’. (…) Bij de opgraving bij Hardinxveld-Giessendam werden verschillende prachtige vondsten gedaan: resten van bogen, peddels, resten van een visfuik en zelfs een complete boomstamkano van 5,5 meter lang. Maar de meest spectaculaire vondst waren (…) de resten van een 50-jarige vrouw. Deze zijn de oudste menselijke resten die in Nederland gevonden zijn. De vrouw werd direct ‘Trijntje’ gedoopt, vanwege de ’treinen’ die over de Betuweroute zouden gaan rijden.
In 2010 werd bij Swifterbant het vrouwenskelet Michelle gevonden. Men dacht enige jaren dat dit geraamte mogelijk nog ouder was dan dat van Trijntje. Trijntje stamt uit 5500 v.Chr., maar Michelle werd uiteindelijk gedateerd rond 5000 v.Chr. In de zomer van 2012 verhuisde dit skelet naar het Nieuw Land Erfgoedcentrum in Lelystad. Daar maakt het onderdeel uit van de permanente tentoonstelling.
Bandkeramiek: drie fasen
Het begrip ‘bandkeramiek’ of ‘lineaire bandkeramiek’ is genoemd naar de motieven waarmee deze cultuur haar aardewerk vormgaf.
Het was de Duitse archeoloog Friedrich Klopfleisch (1831-1898), hoogleraar aan de Universiteit van Jena, die de term in 1883 in de archeologie introduceerde. Hij deed dit in zijn boek Die Grabhügel von Leubingen, Sömmerda und Nienstädt. Voraufgehend: Allgemeine Einleitung. Charakteristik und Zeitfolge der Keramik in Mitteldeutschland (1883). Archeologen onderscheiden in de bandkeramische cultuur drie fasen.
- Fase 1 – 5500-5300 v.Chr.
De eerste fase lag tussen 5500 en 5300 v.Chr. Rond 5500 v.Chr. was er bandkeramiek in de Hongaarse Laagvlakte, rond het Balatonmeer en boven de Donau. Volgens Leendert Kooijmans, in Onze vroegste voorouders (Uitgeverij Bert Bakker, 2017), kwam deze bandkermaiek voort uit het huidige Servië, op zijn vroegst rond 5600 v.Chr., waar toen de zogenoemde Starčevo-boeren leefden.
Vanuit het Balkangebied breidde de bandkeramische cultuur zich uit over Europa, richting Frankrijk en met uitlopers tot in de Rijnstreek. De boeren die de bandkeramiek verspreidden, noemen archeologen ook wel ‘Hoguettiens’, zo vernoemd naar een Franse vindplaats in Normandië, La Hoguette. DNA-onderzoek heeft aangetoond dat deze boeren van buiten Europa kwamen, als niet-inheems immigranten. Ze waren dus een ander volk dan de jagers-verzamelaars die al in Europa leefden. De bandkeramiekers legden contact met de inheemse bevolking en benutten hun kennis en ervaring. Er zijn geen archeologische aanwijzingen dat de jager-verzamelaars in de nieuwe immigrantengemeenschappen werden opgenomen.
Kooijmans beschrijft in Onze vroegste voorouders de bandkeramiek als een belangrijke cesuur in de Europese economische geschiedenis:
Het is het begin van een explosieve ontwikkeling, het ontstaan van een geheel nieuwe Europese boerengemeenschap. (405)
Op de Balkan en in de Donau-landen trad hierna differentiatie op. Zo ontdekte de mens daar koper en begon aan mijnbouw. Koperen bijlen werden een nieuwe soort prestigesymbool in deze tijd.
- Fase 2 – 5300-5100 v.Chr.
Rond 5300 v.Chr. brak in de bandkeramiek een tweede fase aan. In Centraal-Europa veranderde het aardewerk: de oude, korte lijnmotieven werden voorzien van dikke stippen, de zogenoemde Notenkopf-kunst. In het tegenwoordige Duitsland kwamen vanaf toen ook als variatie ‘lange, spiraalvormige of hoekige banden’ voor.
In deze fase, vanaf 5250 v.Chr., bereikte de bandkeramische cultuur ook Zuid-Limburg. Bij Elsloo, Geleen, Sweikhuizen en Sittard zijn archeologische vondsten gedaan die dit hebben aangetoond. Op de website bandkeramiek.nl lezen we over de belangrijke opgravingen bij Elsoo:
De opgravingen in Elsloo zijn de tot nu toe grootste in een bandkeramische nederzetting in Nederland. Maar liefst 107 huisplattegronden werden vrijgelegd. Uniek voor Nederland was het in 1967 opgegraven grafveld met daarin 113 graven (47 crematiegraven en 66 vlakgraven)
- Fase 3 – 5100-4950 v.Chr.
De laatste 150 jaar van de bandkeramische cultuur kenmerkte zich door een vrij opzienbare verdere verfijning van de bandkeramische kunst. De motieven in de bandkeramiek werden in deze periode nog verfijnder en een stuk complexer.
In deze laat-keramische fase begonnen de Hoguettiens – lees: bandkeramiekers – ook waterputten te bouwen. De oudst gevonden waterput is gebouwd rond 5090 v. Chr., 13 meter diep en gesitueerd in Kückhoven, bij Erkelenz (Noordrijn-Westfalen) in het huidige Duitsland.
Vruchtbare lössgronden: kleine dorpjes met vee
De bandkeramiekers hadden een voorkeur voor vestiging op de lössgronden, die zich van oost naar west over Europa uitstrekten. Lössgronden waren van nature erg vruchtbaar en daarom geschikt voor de landbouw.
De Hoguettiens woonden in open nederzettingen, met bij elk huis een ruim erf van in totaal zo’n 1 hectare. ‘Dorpen’ bestonden gemiddeld uit circa tien woningen, die later door bevolkingsgroei toenamen tot vijftien en heel soms twintig huizen. De kleine dorpjes lagen veelal bij beekjes en rivieren, waaruit de mensen en hun vee konden drinken. De veestapel bestond doorgaans uit vier diersoorten: schapen, geiten, runderen en varkens. Deze dieren gebruikte men hoofdzakelijk voor vleesconsumptie, maar ook voor kaas. DNA- en sporenonderzoek heeft aangetoond dat melkconsumptie zeldzaam was en maar heel beperkt voorkwam.
Bevolkingsgroei, huizenbouw & landbouw
Er is bekend dat de bevolking in het Duitse Rijnland vanaf het begin van het Mesolithicum (10.000-5500 v.Chr.) met een factor tien groeide: van 0,06 inwoners per km² rond 10.000 v.Chr. naar circa 0,6 inwoners per km² in de laat-keramische fase (rond 5000 v.Chr.). In Zuid-Limburg groeide de populatie in hetzelfde tijdvak met een factor 7, van ongeveer 1,5 inwoners per km² tot 10 inwoners per km².
De huizen van de bandkeramiekers waren vrij groot: 6 tot 8 meter breed, en 15 à 25 meter (soms 35 meter) lang. De boerderijen bestonden uit drie delen. Het middelste gedeelte was het woonterrein. In een andere gedeelte sloeg men de oogst op, terwijl het laatste huisdeel vermoedelijk – het zijn speculaties want archeologische bewijzen zijn niet gevonden – wellicht gebruikt werd als slaapvertrek, heiligdom of als extra opslag.
Het belangrijkste gereedschap dat de boeren gebruikten, waren disselbijlen. Verder gebruikte men vuurstenen klingwerktuigen voor het lichtere werk. Tijdens de bandkeramiek verbouwden de boeren vijf specifieke gewassen: granen (emmer & eenkoorn), peulvruchten (linze & erwten), en ten slotte lijnzaad. Broodtarwe en gerst kwamen pas ná de bandkeramische cultuur in gebruik bij landbouwers.
Sociale verhoudingen & religie in de bandkeramische cultuur
Binnen de bandkeramische cultuur had de individuele nederzetting of de beperkte groep een grote autonomie. Er was geen hiërarchie of centrale autoriteit bij de bandkeramiekers. Natuurlijk bestond er wel onderling contact tussen de nederzettingen, waren er verwantschappen en trad men gezamenlijk op bij conflicten of rampen.
Over religie bij de bandkeramiekers is weinig bekend. In elk geval maakten ze menselijke figuren van aardewerk, vaak zittende vrouwen met een schaal op hun schoot. Mogelijk hadden deze beeldjes een religieuze betekenis. Sowieso waren ze gelinkt aan de landbouw. Zoals gemeld, werd mogelijk ook een huisgedeelte gebruikt als heiligdom om de god(en) te vereren, maar dat is momenteel nog onderwerp van speculatie.
Oorlogen & conflicten
In de bandkeramische periode was ook sprake van oorlogen en conflicten, zo is gebleken uit verscheidene archeologische opgravingen. Op meer dan vijftig plekken zijn bij de dorpen van de Hoguettiens zowel verstekringen in de vorm van palissaden (omheiningen van palen) en grachten gevonden.
Tevens zijn er meerdere massagraven aangetroffen met daarin vaak tientallen skeletten van personen die met grof geweld om het leven gebracht waren. Zo troffen archeologen in 2016 in Schöneck-Kilianstädten (bij Frankfurt) een massagraf aan uit de laatste fase van de bandkeramiek. In het graf lagen 26 personen van wie eerst de ledematen gebroken waren en die daarna, veelal met pijlen of speren, omgebracht waren. Er lagen alleen mannen en kinderen in het graf. Vermoedelijk waren de vrouwen gevangen genomen en afgevoerd.
Ook ten noorden van Wenen en in Talheim (bij Heilbronn in Baden-Württemberg) zijn massagraven van respectievelijk 100 en 34 mensen gevonden, die met geweld gedood waren.
Einde bandkeramiek
Rond 5000 v.Chr. viel de bandkeramiek uit elkaar en splitste zich in een aantal gescheiden cultuurgebieden die nieuwe tradities ontwikkelden op het gebied van aardewerk, bijlproductie, huizenbouw en grafrituelen.
De precieze oorzaken van de ondergang van de bandkeramische cultuur is niet bekend. Archeologen vermoeden dat een interne crisis – zoals een epidemie of interne conflicten – een rol speelden. Zo lijkt er in elk geval bij de bandkeramiekers in Zuid-Limburg, de Rijnstreek en de Haspengouw (het tegenwoordige Belgisch Limburg en Belgisch Brabant) sprake te zijn geweest van een crisis. De nederzettingen daar krompen eerst en daarna, rond 4950 v.Chr., werden ze verlaten. Sloegen de inwoners op de vlucht? Werden ze vermoord of als slaven weggevoerd? Dit blijven vooralsnog open vragen waarop alleen speculatieve antwoorden te geven zijn.
Boek: Onze vroegste voorouders – Leendert Louwe Kooijmans
Lees ook: Waar begint de Nederlandse geschiedenis?
Meer artikelen over archeologie
Film over de Bandkeramische cultuur
Bronnen ▼
Boeken en artikelen
-Leendert Louwe Kooijmans, Onze vroegste voorouders. Een geschiedenis van Nederland in de steentijd, van het begin tot 3000 vC (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2017) 402-461.
Internet
-http://www.bandkeramiek.nl/
-http://www.beeksverleden.nl/bandkeramiek.html
-http://www.beeksverleden.nl/bandkeramiek/facts__figures/de_naam_bandkeramiek.html
-http://www.nieuwlanderfgoed.nl/museum/tentoonstellingen/vast/oer!-de-nieuwe-steentijd-in-flevoland