Enkele jaren geleden liep Joel Harrington, historicus en gespecialiseerd in de geschiedenis van het vroegmoderne Duitsland (toen het Heilige Roomse Rijk geheten), over de afdeling heemkunde van een Neurenbergse boekhandel. Hij beleefde een eureka-moment toen hij daar een dagboekje vond van Frantz Schmidt, een beul uit de late zestiende eeuw.
Harrington:
“Het idee dat een professionele beul vier eeuwen geleden kon lezen en schrijven, en ook nog besloot zijn ervaringen en gedachten in deze vorm op te tekenen, was buitengewoon fascinerend.” (17).
Toen Harrington korte tijd later een uitgebreidere en meer accurate versie van hetzelfde dagboek aantrof, was de vreugde compleet.
Twee vervlochten verhalen
In zijn boek Dagboek van een beul zijn twee verhalen met elkaar vervlochten. Ten eerste het levensverhaal van de beul Frantz Schmidt. Hij wordt gevolgd als leerling van zijn vader en op de reizen die hij zelfstandig maakt als beulsgezel. Harrington reconstrueert de historische wereld van Schmidt. Aan de hand van diens levensverhaal maken we kennis met de juridische en sociale structuren van het vroegmoderne Neurenberg.
In de tweede plaats bevat het boek een bespiegeling over de menselijke natuur en sociale vooruitgang. Harrington legt uit waarom geweld dat wij tegenwoordig als weerzinwekkend beschouwen, toentertijd als gewoon werd beschouwd. De auteur beantwoordt de vraag hoe de sociale en mentale structuren van de executiepraktijken uit vroegmoderne tijd ontstaan zijn. Deze structuren ontstonden binnen een context van angst en bezorgdheid die het tijdperk van de ‘lange zestiende eeuw’ (ca.1480-1620) kenmerkten.
Context
De gewelddadigheden in deze tijd kwamen met name van huurlingsoldaten die talloze wreedheden en misdaden begingen. Ook als het vrede was misdroegen deze huurlingen (‘landsknechten’) zich en vormden roversbenden die de plattelandsbevolking terroriseerde. Daarnaast voedde religie – geloof in elfen, boze geesten en duivels – het gevoel van onveiligheid in de vroegmoderne tijd.
In deze context ontstond een grote behoefte aan orde en gezag, en de beul representeerde dit verlangen:
“De getrainde beul was het meest onontbeerlijke instrument voor de gevestigde autoriteiten om de angst van hun onderdanen voor aanvallen door wettelozen te bezweren, en om een idee van gerechtigheid te introduceren in een maatschappij waarin iedereen wist dat de meest gevaarlijke criminelen nooit gepakt of gestraft zouden worden.” (45)
Leerschool
Frantz leerde het beulsvak van zijn vader Heinrich, die eerst houthakker en vogeljager was geweest in het stadje Hof. Vader viel echter in ongenade en werd veroordeeld om het eerloze beroep van beul te gaan uitoefenen. Dit leidde tot grote minachting van zijn directe omgeving (buren en familie) in het stadje. ‘Scherprechters’ werden nog steeds beschouwd als dubieuze, gevaarlijke figuren van wie je afstand hield. Ook Frantz zou dit in zijn leven merken.
Het sluitstuk van de training van Frantz waren executies met een fraai gedecoreerd executiezwaard. Frantz noteerde in 1573 met enige trots in zijn dagboek: “Eerste executie met het zwaard in Neurenberg, ‘met het slachtoffer staand.” (79)
Rituele uitlaatklep
De soorten executies die Frantz daarna – eerst als beulsgezel en later als meester – in diverse plaatsen in het Heilige Roomse Rijk uitvoerde – liepen uiteen. Zijn eerste executie als gezel was het radbraken van een veroordeelde. Dit was een langdurig procedé, dat begon met het wegrukken van het vlees van slachtoffers met een hete tang en uitliep op het stukslaan van het lichaam. Emotioneel en fysiek vergde deze wrede doodstraf veel van de beul:
“Deze wijze van terechtstellen, die vooral werd toegepast bij notoire bandieten en moordenaars was in feite een openbare foltering, vergelijkbaar met het veel beruchtere – en zeldzamere – vierendelen (…) het zeer publieke radbraken diende als rituele uitlaatklep voor de woede van de gemeenschap en als een vreselijke waarschuwing voor lieden met moordzuchtige neigingen.” (83)
Verder dienden terdoodbrenging als onderstreping van de goddelijke en wereldlijke autoriteit van wetten.
Harrington beschrijft uiteraard, op basis van het dagboek, de nodige executies die Frantz uitvoerde, variërend van ophangingen, verdrinkingen, de brandstapel en vierendelen. Onthoofdingen met het zwaard waren Frantz favoriete executiemethode, omdat deze aanpak snel het einde betekende. Frantz stond in de wijde omgeving bekend vanwege zijn professionele beheersing van deze executiemethode. Levend begraven, een straf die vrouwen kregen opgelegd voor kindermoord, hoefde Frantz niet uit te voeren, want deze straf was in Neurenberg in 1522 afgeschaft.
Toen Frantz in 1634 overleed, was het aantal executies in het Heilige Roomse Rijk al drastisch afgenomen. Door de opkomst van tucht- en werkhuizen liep ook het aantal executies voor niet-gewelddadige misdrijven als diefstallen sterk terug, en dit proces ging in de daaropvolgende decennia door:
“Rond 1700 was het aantal executies in Duitse gebieden gedaald tot een vijfde van wat het een eeuw eerder, een afname die nog scherper wordt als de zeventiende-eeuwse heksenprocessen worden meegerekend, die inmiddels verleden tijd waren.” (304)
Slot
Harrington heeft een heerlijk en boeiend boek geschreven, dat de lezer terugbrengt in de wereld van leven en dood van de vroegmoderne tijd. Hij is erin geslaagd om de beul niet neer te zetten als een macaber type uit een weerzinwekkend tijdperk. Door Frantz Schmidt te plaatsen in de context van zijn tijd, krijgt de vroegmoderne beul zo een menselijk gezicht. Frantz deed zijn werk – waartoe hij veroordeeld was door machthebbers uit zijn omgeving – namelijk lang niet altijd met plezier.