Wat het draaiorgel voor Nederlandse is, zijn dansorgels voor België. Vroeger reisden ze mee met kermissen en stonden ze in spiegelzalen, waar men er bij danste. Deze orgels spelen op sommige plaatsen nog in danszalen en café’s. Lex Veldhoen maakte in 2013 een rondgang langs ‘De wereld van Decap’.
Jan Kees de Ruijter, specialist mechanische muziek van het Museum Speelklok in Utrecht, vertelde destijds:
Draaiorgels kwamen op in het verlengde van straatmuzikanten met buikorgeltjes. Dat ze in Nederland meer aangeslagen zijn en het dansorgel in België komt mede, omdat die zware apparaten in het vlakke Nederland makkelijker te verslepen waren, terwijl Belgen bourgondischer zijn, zodat orgels om bij te dansen daar meer opkwamen.
Naast Parijs ontwikkelde Antwerpen zich omstreeks 1900 als belangrijk productiecentrum van mechanische orgels. Met als voornaamste fabrikanten Decap en Mortier. Dansorgels werden met de bijhorende orgelboeken big business. Caféhouders lieten vaak aparte danszalen met een orgel aan hun zaak bouwen, streden om het grootste, mooiste orgel en het publiek wilde de nieuwste deuntjes horen. Kermisorgels werden vroeger in draaimolens ingebouwd. In België en Zuid Nederland werden ze ook vlak voor de kermis in enkele dagen opgebouwd in café’s, danszalen en -tenten; bij kleinere café’s onder een dekzeil tegen de buitenmuur opgesteld. De ramen verwijderd, zodat ook binnen kon worden gedanst.
De orgels werden aanvankelijk aangedreven door een groot wiel dat met de hand rondgedraaid kon worden en waarmee de orgelboeken werden doorgevoerd en lucht aangeblazen werd voor de orgelpijpen (later veelal vervangen door (elektro)motoren en blowers). De muziek werd speciaal voor deze orgels gearrangeerd en vertaald middels gaatjes in de orgelboeken, waar lucht doorheen geblazen werd naar orgelpijpen. Later kwamen er boekenwielen, zodat meerdere melodieën achter elkaar konden worden afgespeeld.
Bij sommige orgels werden muntenautomaten geïnstalleerd, zodat de bezoeker ze op verzoek konden laten spelen. In de jaren tachtig werd de muziek mede met behulp van cassettebandjes geprogrammeerd en recenter met sd-cards via computers. Maar nog steeds functioneert 90 procent van de orgels met boeken.
Door de Antwerpse firma Mortier (in 1952 geliquideerd) werden ruim zeshonderd orgels gebouwd. Decap in Antwerpen en in Herentals bouwen en restaureren nu nog orgels. Aloïs Decap was grondlegger van het bedrijf in de Antwerpse Essenstraat, waar de fabriek nu nog gevestigd is. Voor 1902 speelde hij, om als landarbeider een centje bij te verdienen, harmonica op kermissen en in café’s. Rond 1895 kocht hij zijn eerste kleine orgel, geladen op een kar en getrokken door een hond. Later was dat een muilezel, die bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog door het leger werd gevorderd.
Aloïs ging met zoon Livien orgels bouwen; vanaf de jaren dertig met mechanisch uitwaaierende accordeons, drumstellen (met woodblok, tamboerijn, rumbaballen) en saxofoons met openende en sluitende ventielen op het front. Begin jaren vijftig werden elektronische instrumenten toegevoegd. Het bedrijf richt zich nu voornamelijk op het restaureren van orgels.
Frans, de zoon van Aloïs, vestigde zich in 1934 zelfstandig in Herentals. Zijn zonen Ton en Frank richten zich op de innovatie van dansorgels middels elektronica en computersturing. Omdat danszalen en café’s steeds minder in trek zijn, maken ze tegenwoordig vooral voor liefhebbers thuis kleine muziekautomaten, qua uiterlijk een combinatie van dansorgel en jukebox of bijvoorbeeld een accordeon op een console. De muziek kan tevoren op een instrument ingespeeld worden en met alle toon- en volumenuances weer afgespeeld worden, via kleine speakers begeleid door ondersteunende instrumenten.
In een Brusselse deelgemeente verwierf Joseph Ghysels orgels en restaureerde ze. Hij bracht de collectie onder in zijn Schaarbeekse ‘Orgelmuseum’. Toen hij te oud werd, kocht de Belgische staat de collectie in 2008 op. Ze werden tentoongesteld in het Brusselse Jubelparkmuseum. De Vlaamse minister van Cultuur, Bert Anciaux zei destijds, staande naast dansorgel ‘Continental Superstar’ uit 1923: ‘Ik ging met mijn grootmoeder in Machelen naar feestzaal Novastond, waar zo’n orgel speelde. Later zag ik ze ook in de Brusselse volkswijk de Marollen.’ Volgens Anciaux was het belangrijk de collectie te verwerven, omdat veel van deze kleurrijke mastodonten in de jaren vijftig het veld moest ruimen voor kleinere, geautomatiseerde Jukebox:
Ze worden steeds zeldzamer, omdat buitenlandse collectioneurs en musea, vooral in de Japan en VS, ze opkopen.
De aangekochte collectie staat sindsdien opgeslagen in pakhuis ‘De Katoen Natie’ bij de Antwerpse haven.
De klassiek vormgegeven Nederlandse draaiorgels werden op straat rondreden met orgelmannen die met koperen bakjes geld ophalen. In tegenstelling daarmee speelde het Belgische dansorgel binnen, in zalen en café’s. Bovendien maakte het niet alleen een ontwikkeling door van mechanisch, via elektrische tot elektronisch. Ook het design evolueerde. Zo zijn er oude orgels in pasteltinten, rijk geornamenteerd met zwierige vormen, bloemmotieven en geschilderde taferelen, met daarop bijvoorbeeld afbeeldingen van luit of harp spelende vrouwen in idyllische landschappen.
Latere dansorgels, zoals de ‘Organ Jazz Decap’ uit 1946, zijn duidelijk beïnvloed door Art Deco, met heldere kleuren en strakke vormen, andere zijn getooid met grote robotpoppen of baden in een hallucinerende zee van kleurenlicht, qua opvallende uitstraling niet onderdoend aan jukeboxen. Orgels uit de jaren zeventig daarentegen hebben een strak ‘Nieuwe Zakelijkheid’ uiterlijk met fletse grijs-, oranje- en bruintinten.
Nog steeds gaan op zondagmiddagen in de Kempen busladingen bejaarden langs banen (brede betonwegen met rommelige lintbebouwing, bestaande uit huizen, showrooms en frietkotten) dansen in horecagelegenheden als Dancing Heidelicht en De Kaasboerin, pal tegenover elkaar gelegen tussen Retie en het Nederlandse Eersel. Binnen vragen bejaarde mannen hoffelijk vrouwen met grijze permanentkapsels ten dans. Overgebleven vrouwen dansen met elkaar of er wordt een kring gevormd en een gezamenlijke dansje opgevoerd. Dit alles onder het genot van een wijntje, bier en gefrituurde snacks. Patrick Loots, uitbater van Heidelicht: ‘Vroeger was dit een smokkelaarscafé. Er staat hier al sinds 40 jaar een Decap.’
De Bierhoeve in Poederlee heeft een zaal met lage tafelrijen en een dansorgel, waar tevens Charel Frits, de oudste DJ van Belgie draait (zo staat vermeldt op zijn draaitafel) en in Antwerpen is Café Beveren langs de Kaaien beroemd om zijn Decap uit 1937. In Rijkevorsel, bij de voormalige kolonie Merksplas, kun je pal naast zwart omgeploegde velden aan de rand van het plaatsje bij De Kempenaar dansen in een ronde spiegeltent met geplooide doeken, spiegels en glas-in-lood in de Klaterstraat. Tegenwoordig speelt er meestal een orkestje, maar tussendoor, als het orgel speelt, verandert tijdens elke medley, koekoekswals, schlager of smartlap de orgelbelichting van geelgroen, naar roodoranje en paarsviolet.
Ook muziek van de Nederlandse volkshelden als Froger, Bauer (‘Heb je even voor mij’), Hazes en Jan Smit hebben hun weg gevonden naar de ponsgaatjes in de gevouwen kartonboeken. Er bestaat zelfs nog een orgelverhuurder, Guy Koekoekx in Perk bij Brussel. Hij schrijft op zijn website:
Toen ik twaalf jaar oud was, zag ik op de kermis in de spiegeltent van de familie Willibal mijn eerste orgel, een 80-toets Mortierorgel, en ik was verkocht.