Bruggen over de Maas
De oudste nog bestaande brug over de Maas is de Sint-Servaasbrug. Tot de jaren dertig van de twintigste eeuw was dit de enige brug die de rivier in Maastricht overspande. Welke de eerste Maasbrug in de geschiedenis was, werd recent in twijfel getrokken. Lang nam men aan dat Maastricht de plek was waar de Romeinen in de eerste eeuw na Christus de eerste brug over de Maas optrokken. Ten slotte dankt de stad haar Latijnse naam, Mosae Traiectum, aan de oversteekplaats die zich er bevond. Maar enkele jaren geleden hebben archeologen in Charleville-Mézières, de huidige hoofdstad van de Franse Ardennen, en in Amay houten constructies ontdekt die teruggaan tot de tweede of eerste eeuw voor Christus.
De Romeinse veroveraars construeerden hun bruggen tijdelijk (volledig in hout), semipermanent (met stenen pijlers en een houten dek) of permanent (volledig in steen uitgevoerde boogbruggen). Zulke bouwwerken hadden in de eerste plaats een strategische en militaire functie.
De Middeleeuwen zijn een kenterpunt in de geschiedenis van de bruggen over de Maas. Het is pas in de loop van de elfde en twaalfde eeuw dat de bouw van bruggen in een stroomversnelling raakt. Alleen al in het middengedeelte van de rivier tussen Sedan en Maastricht verbinden op dat moment zeven constructies de oevers met elkaar. Het aantal bruggen en de manier waarop ze gebouwd zijn, evolueren mee met de groei van de steden. De kwetsbare houten palen worden vervangen door stenen pilaren. Tussen 1025 en 1027 maakt men in Luik een stenen constructie waar een houten platform op rust, die anderhalve eeuw later plaatsmaakt voor een bouwwerk met stenen bogen. Op verschillende plaatsen aan de Maas torenen bruggen boven de rivier uit, vaak ter vervanging van oudere maaksels: in 1080 in Dinant, 1151 in Andenne, 1250 in Namen, respectievelijk rond de dertiende en veertiende eeuw in Maastricht en Hoei en voor 1350 in Mézières. In Maastricht is de bouw van een nieuwe stenen brug het initiatief van het kapittel van Sint-Servaas, nadat de houten brug tijdens een processie in 1275 is ingestort. De kosten werden gedekt door de verkoop van aflaten, een manier om straffen voor zonden af te kopen.
De architectuur van de middeleeuwse bruggen wordt gekenmerkt door eenvoud. De rondboogbruggen rusten op zeven tot tien pilaren, met een hoogliggend dek, ter bescherming tegen overstromingen of ijsgang. De middelste pijler is het hoogst en vandaar loopt de brug geleidelijk naar beneden naar beide oevers. Onder aan de pijlers liggen driehoekige pieken of stroombrekers, om de impact van ijsgang en hoogwater te beperken. In de dertiende eeuw bieden marktkramers hun waren aan op de brug van Namen. In dezelfde en de daaropvolgende eeuw hebben Luikenaars en Hoeienaren een rij huisjes, marktkramen en zelfs een kapel gebouwd op hun bruggen.
De bouw van bruggen gebeurt op doorwaadbare plaatsen, dicht bij de oude stadkern. Een doorwaadbare plaats ontstaat waar een felle stroming is. Hierdoor concentreert het snelstromende water zich in een bevaarbare, zich vernauwende geul. Aan weerskanten van de geul is het water ondiep en hoopt grind zich op: de ideale plek om fundamenten aan te leggen. Er zijn wel meer hydrologische omstandigheden die de aandacht vereisen bij het bouwen en onderhouden van een middeleeuwse brug. In Luik, bijvoorbeeld, stroomt het water langzaam en zijdelings van oost naar west en stuwt hierbij de bodem omhoog in de richting van de linkerkant van de Pont des Arches (zie openingsafbeelding red.), waardoor men herhaaldelijk genoodzaakt is om renovatiewerken uit te voeren. Politieke en economische overwegingen spelen een rol. De bruggen bevinden zich vlak bij een legerversterking of castrum.
Vanaf de tiende eeuw vormen chateaus strategische plekken om de vorstelijke belangen aan de oever te verdedigen. Vanaf de dertiende eeuw worden de versterkingen rondom de steden uitgebreid. De bruggen liggen, zoals we zullen zien, dicht bij de havens waar koopvaarders goederen lossen en laden. In Mézières legt men een tweede brug aan om te vermijden dat het wegverkeer uit de Champagnestreek onderbroken zou worden. Aan de voet van de bruggen ontstaan de eerste winkelstraten aan de Maas. Bruggen verbinden wegen over water en land en zijn uitstekend gelegen om het verkeer te controleren en een doorreistaks te innen.
Over de om en nabij 260 hedendaagse bruggen over de Maas alleen al zou je trouwens een boek kunnen schrijven – zoals de Nederlandse Bruggenstichting deed – want elke brug draagt een geschiedenis met zich mee. Zo’n overzicht zou zelfs geheel in de stijl van het Guinness Book of Records kunnen. Geografisch gezien ligt de eerste brug in Le Châtelet-sur-Meuse op twee kilometer van de bron. De kleine gemetselde welfbrug met één leuning, uitgevoerd in ijzer, zou niet misstaan in een park.
De Pont Chaussée in Verdun zou dan vast de titel van vaakst verwoeste brug krijgen. De eerste versie ervan, daterend uit het midden van de twaalfde eeuw, was volledig opgetrokken uit hout. Met alle gevolgen van dien: bij hoogwater verwoestte de Maas herhaaldelijk het fragiele bouwwerk. Een deels stenen en deels houten brug moest vanaf 1590 soelaas bieden. Vernietigende overstromingen en de daaropvolgende wederopbouw vonden opnieuw plaats in 1641 en 1740. Tijdens de twee wereldoorlogen werd de brug, ondertussen volledig gemetseld, telkens weer vernield. Het huidige exemplaar dateert uit 1950.
De meest vergeten bruggen zijn waarschijnlijk de twee negentiende-eeuwse tralieliggers in art-nouveaustijl in de dorpjes Saint-Germain-sur-Meuse en Ourches-sur-Meuse, gemaakt in de werktuigateliers van de in Straatsburg geboren en naar Nancy uitgeweken Frédéric Schertzer. Het zijn opvallende verschijningen tussen de stenen boogbruggen in de Franse bovenloop van de Maas. De natste brug, de Pont-canal Mazagran, is het 160 meter lange aquaduct nabij Troussey, dat het Marne-Rijnkanaal over de Maas voert.
De beruchtste brug is dan weer tevens de hoogste en de langste: het 80 meter hoge en 642 meter lange Viaduc Charlemagne in het Belgische Anseremme, waar mensen op tragische wijze een einde aan hun leven maken. Het is zo erg gesteld dat de lokale overheid vangrails en hekken heeft moeten plaatsen. De muzikaalste brug is de 54 meter lange Pont Charles de Gaulle in Dinant, versierd met kleurrijke saxofoons, als eerbetoon aan de bekendste inwoner van de stad: Adolphe Sax. De veelzijdigste bruggen zijn de voetgangersbrug annex (voormalige) watermolen annex Arthur Rimbaud-museum op een meander van de Maas in Charleville-Mézières en de tuibrug annex tunnel Pont du Pays de Liège in Luik.
De mooiste – geheel subjectief uiteraard – is eveneens terug te vinden in de laatstgenoemde stad. De Pont de Fragnée, gebouwd naar aanleiding van de Wereldtentoonstelling in 1905, is een belle-époquepareltje in art-nouveaustijl. Op elke oever verwelkomen twee renommées of met bladgoud bedekte trompet blazende engelen de bezoeker. Ze rusten op een granieten pyloon, waartegen bronzen figuren leunen die de ‘oude en nieuwe rivier’ voorstellen. Boven de drie in smeedijzer uitgevoerde bogen is een verfijnde leuning waarin vergulde medaillons met Medusa-hoofden zijn verwerkt. De voorheen vergulde, maar nu onder koperroest bedekte lantaarns verlichten het brede trottoir.
De zeldzaamste is de Vierendeelbrug in Wandre, genoemd naar de Belgische ingenieur Arthur Vierendeel. In het bruggenjargon heet dit een raamwerkligger, gemaakt uit zware verticale stijlen en zonder diagonalen. Het voordeel hiervan is dat men minder materiaal nodig heeft om de brug te construeren. Omdat andere bruggenbouwers het idee van een brug zonder diagonalen te gek voor woorden vonden, bekostigde hoogleraar Vierendeel zelf de bouw van zijn ontwerp.
De sentimenteelste brug is de Pater Sangersbrug tussen Susteren (NL) en Maaseik (BE), genoemd naar de priester die zich tomeloos inzette om Belgischen Nederlands-Limburg met elkaar te verbinden. Een kunstwerk op de brugleuning drukt de verbondenheid tussen beide provincies uit, met als bijbehorende leuze: ‘Twee Limburgen, één volk.’
Sinds de jaren zestig van de twintigste eeuw overspant de eerste betonnen brug volgens de vrije-uitbouwmethode de rivier in het Nederlandse Wessem: ze overspant niet enkel de Maas, maar ook het Julianakanaal. Bij vrije uitbouw kan men overspanningen van honderd tot tweehonderd meter aanleggen, zonder de scheepvaart te hinderen bij de aanleg. Waar je de laatste brug over de Maas situeert, is een kwestie van debat: de Moerdijkbrug boven het Hollands Diep waar de Maas en een Rijntak samenvloeien, of de brug bij Stellendam, waar de N57 boven de Haringvlietsluis loopt.