Zeven eeuwen lang zorgde het Heilige Geest Weeshuis in Leiden voor de opvang van ouderloze en behoeftige kinderen. In 1316 werd de Heilige Geest voor het eerst vermeld in een schriftelijke bron als instantie die zich bezighield met armenzorg. Ruim een eeuw later werd een pand in gebruik genomen als weeshuis.
In het archief van het Heilige Geest Weeshuis, dat is ondergebracht bij Erfgoed Leiden en Omstreken, bevinden zich naast talloze stukken over bestuur en financiering van het weeshuis ook een tweetal mappen met brieven uit de achttiende en negentiende eeuw, die rechtstreeks betrekking hebben op de bewoners van het weeshuis.
Het zijn brieven van weeskinderen en voormalige weeskinderen en van andere direct betrokkenen, zoals familieleden of werkgevers. Via de website van Erfgoed Leiden en Omstreken zijn deze brieven online te raadplegen. Het 700-jarig bestaan van de Stichting Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis in Leiden vormde de aanleiding tot het uitgeven van een selectie uit de brieven. In het boek ‘Met tranen in mijn ogen…’ zijn 58 brieven opgenomen in transcriptie en hertaald naar modern Nederlands.
Onderwerpen
Omdat er voor het schrijven van een brief aan het weeshuis vrijwel altijd een bijzondere reden of noodzaak was, konden de brieven thematisch worden gerangschikt.
Een eerste aanleiding om te schrijven was de opname van een kind in het weeshuis. Dat kon zijn omdat beide ouders overleden waren, maar ook omdat moeder was overleden en vader afwezig – vaak op zee – of omdat een alleenstaande moeder geen middelen had om haar kinderen te onderhouden. Na hun schooljaren gingen weesjongens meestal aan de slag bij een ambachtsman, of ze gingen naar zee of in het leger. Ook daarover werd geschreven, door de kinderen zelf of door werkgevers.
Omdat kinderen lang in het weeshuis moesten blijven – voor 1800 zelfs tot hun 25ste jaar – kwam het regelmatig voor dat (vooral) jongens wegliepen. Als ze werden achterhaald, kwam er straf, vaak in de vorm van een gedwongen reisje met de VOC of WIC. Dat heeft een aantal prachtige brieven opgeleverd, waarin vaak spijt betuigd werd voor slecht gedrag in het weeshuis.
De bewaard gebleven brieven laten niet alleen iets zien van de gang van zaken in het weeshuis, maar weerspiegelen ook ontwikkelingen in de maatschappij. Weeskinderen waren in het laatste decennium van de achttiende eeuw bijvoorbeeld betrokken bij de strijd tussen patriotten en prinsgezinden. In de jaren 1820 werd een groep weeskinderen naar de Koloniën van Weldadigheid in Drenthe gestuurd om daar verder opgevoed te worden. De titel van het boek is ontleend aan een brief van de zusjes Maria en Adriana Malijs vanuit Veenhuizen. De zusjes verlangden hevig terug naar hun leven in het Leidse weeshuis.
De brief van mevrouw Ratié
Als de kinderen eenmaal in het weeshuis waren opgenomen, was er soms briefcontact met ouders of andere familieleden. Een mooi voorbeeld daarvan vormen de brieven van de weduwe Ratié. Na het overlijden van haar man is zij niet in staat alleen voor haar vijf kinderen te zorgen. Ze gaat aan het werk als keukenmeid bij een familie in Utrecht en de kinderen belanden in het weeshuis.
Nadat zij in een eerste brief haar dankbaarheid heeft geuit aan de regenten van het weeshuis komt haar een paar jaar later ter ore dat er een besmettelijke ziekte heerst in het weeshuis. Dat is aanleiding voor een tweede brief:
‘Aangezien ik van iemand die aan de kost komt bij de kermis gehoord heb dat mijn jongste kind Cornelia Ratié zeer gevaarlijk ziek ligt aan de kinderziektes roodvonk en kinkhoest en het mij voorkomt dat dit voor een klein kind niet te doorstaan is en ik vrees dat mij de echte waarheid niet gezegd is, kunt u wellicht begrijpen dat mijn hart zeer benauwd is en dat ik ernaar verlang om te mogen weten hoe het met mijn kleine schaapje gaat.
Ook is mij gezegd dat de tweede, Catie, als een geraamte uitteert van verdriet om haar moeder. Doet u mij het plezier om mij gauw eens te schrijven of een en ander waar is. Ook vrees ik dat het niet gepermitteerd zal zijn om mijn kinderen eens over te laten komen buiten de Pinksteren. Ook omdat mijn volk er zeer tegen is om hen nu hier te hebben terwijl er zo’n sterke besmetting is in het huis en er bij ons twee kleine kinderen zijn en ik niet goed weg kan vanwege onze drukke huishouding.’
Uit het inschrijfregister van het weeshuis blijkt dat de kleine Cornelia een half jaar nadat de brief is geschreven overleden is. Ook een broertje overlijdt in het weeshuis. De overige drie kinderen blijven er wonen tot ze oud genoeg zijn om het weeshuis te verlaten.
Gewone mensen
De brieven zijn geschreven door gewone mensen en niet door de bovenlaag van de bevolking. Daarmee vormen ze een interessante bron voor historisch en taalkundig onderzoek. Er zijn niet heel veel van dit soort documenten bewaard gebleven en in dat opzicht vormt het archief van het weeshuis een unieke bron.
Veel brieven zijn nogal zakelijk van toon, maar regelmatig komen we echte emoties tegen, zoals in bovenstaand fragment. Vreugde en verdriet zijn vaak alleen tussen de regels door te lezen. Toch geven de brieven, zowel door de manier van schrijven als door de inhoud, een intiem beeld van het leven in en rondom het Heilige Geest Weeshuis in Leiden.
‘Met tranen in mijn ogen…’ wordt uitgegeven door Stichting Primavera Pers in Leiden, in samenwerking met Stichting Heilige Geest- of Arme Wees- en Kinderhuis. Naar aanleiding van het verschijnen van het boek worden er in Leiden tussen 7 april en 15 april a.s. allerlei activiteiten georganiseerd, waaronder toneelvoorstellingen en een speciale vertoning van de klassieke film Annie in bioscoop Trianon. Voor een overzicht van de activiteiten kunt u terecht op de website van Primavera Pers.
Boek: ‘Met tranen in mijn ogen…’