Macht in metaal
Vanaf het 2e millennium voor Christus verandert Europa ingrijpend. Brons biedt nieuwe mogelijkheden voor het maken van werktuigen, wapens en sieraden. Het leidt tot handel en een vroege vorm van geld, en het transformeert de status van smeden, wereldlijke en religieuze leiders. Rond ertsvoorkomens (natuurlijke concentraties van metalen of mineralen, red.) ontstaan supraregionale centra met een elite die getooid met symbolen hun macht onderstreept. Nieuwe wapens zoals zwaarden, maar ook massagraven zoals bij Wassenaar, tonen de donkere kanten van deze periode. Tegelijkertijd getuigen vondsten zoals de hemelschijf van Nebra en de gouden cape van Mold van de hoogstaande cultuur en de nauwe verbinding tussen wereldlijke macht en kosmologische kennis. Brons brengt niet alleen technologische vooruitgang, maar ook diepgaande sociale veranderingen.
De vroege bronstijd
Macht, uitwisseling, elite en brons
Er is geen harde overgang tussen het laat-neolithicum en de vroege bronstijd. De voorgaande Klokbekercultuur verschilt niet drastisch van de erop volgende gemeenschappen en lijkt in sommige gebieden door te lopen. Toch is in die voorgaande periode door intensieve culturele netwerken de basis gelegd voor een nieuw tijdperk. Een periode die gekleurd zal worden door de legering van koper en tin: brons. De behoefte aan dit nieuwe metaal zorgt al snel voor belangrijke technologische en sociale veranderingen, voor de opkomst van krachtige elites en machtscentra, de uitwisseling van status- en luxeproducten, de uitvinding van nieuwe wapens, vergaande handelsrelaties en kosmologische kennis. Veranderingen die rond 2000 voor Christus een aanvang lijken te nemen.
Brons, brons, brons
De voornaamste motor van deze periode is brons. Het leent zich voor een veelvoud aan vormen, serieproductie en hergebruik. In de vroege bronstijd zoekt men in gebieden als de oostelijke Alpen naar kopervoorraden met een natuurlijke bijmenging van andere metalen, fahlerz. Dit wordt steeds grootschaliger gemijnd, ook ondergronds: een forse technologische en organisatorische investering. Door te roosteren en smelten, ontstaat een legering die vele malen geschikter is dan puur koper voor werktuigen, wapens en sieraden. Het voorzag in een groeiende Europese behoefte. Schattingen lopen uiteen, maar een centrum als de Mitterberg zal per jaar enkele tonnen aan materiaal hebben geproduceerd. Het is niet verwonderlijk dat op sommige ertsrijke plekken zoals in Sachsen en Thüringen centra ontstaan met controle over productie en handel.
Dat geldt ook voor de tinvoorraden in hetzelfde Erzgebirge in Centraal-Europa, in Bretagne (Frankrijk) en in Cornwall en Devon (Engeland). Koper gemengd met tin levert brons, een hardere legering met een lager smeltpunt dan puur koper en een mooie gouden kleur. Dit metaal kwam in de Klokbekerperiode al voor, maar vaak in wisselende hoeveelheden, mogelijk door slechte toegang tot de spaarzame voorraden. Pas na enkele eeuwen ‘experimenteren’ wordt het klassieke tinbrons met zo’n 10% tin gebruikelijk.
Brons reisde op verschillende manieren door Europa. Vooral in de vorm van bijlen, sikkels, sieraden en wapens waar regionaal en verder weg behoefte aan was, of die omgesmolten konden worden. Daarnaast zijn er koperbaren en gestandaardiseerde voorwerpen, zogenaamde Spangenbarren en Ösen(hals)ringe uit Centraal-Europa, maar ook bijlen en sikkels met een vaste vorm en gewicht. Ze dienden als een soort primitief geld, als bronsbaar met een vaste waarde, en worden gevonden tot in Zuid-Scandinavië. Dit duidt op een behoefte aan gedeelde waarden en standaardisatie binnen een netwerk dat we als handelsnetwerk zouden kunnen bestempelen. In de eerste eeuwen van het 2e millennium voor Christus vindt een bijna industriële winning van koper en tin plaats ten behoeve van grootschalige bronsproductie.
De bronnen van goud en barnsteen worden ook belangrijk. Zo is de enorme rijkdom aan bronzen wapens, werktuigen en depositievondsten in Zuid-Scandinavië waarschijnlijk terug te voeren op Baltisch barnsteen dat tegen brons geruild kon worden en blinkt de Ierse bronstijd letterlijk uit in de productie en circulatie van gouden sieraden. Daarnaast zullen landbouwproducten, vee, huiden, zout, misschien tot slaaf gemaakten, en huwelijkspartners ook snel geïntegreerd zijn geraakt in deze nieuwe economie. De zucht naar brons leidt binnen korte tijd tot grote maatschappelijke veranderingen, nieuwe contacten en innovatie. Er ontstaat een krachtig verbonden en verknoopt Europa. Een nieuwe werkelijkheid die sociaal, technologisch en economisch sterk verweven is, maar die in feite ook geen weg terug meer biedt.
Vroege koningen
Het is duidelijk dat door het bronzen ‘vliegwiel’, de winning van koper en tin, de productie van brons en wat ervoor geruild kon worden van groot belang werden. Dat geldt ook voor de controle over ertsvoorkomens, productiecentra en natuurlijk de routes waarover via land en water verhandeld werd. Als gevolg daarvan zien we in het vroege 2e millennium voor Christus regionale centra opkomen met een elitecultuur, indrukwekkende begravingen, martiale aspecten, internationale contacten en gedeelde symbolen.
Únětice
Zo ontstaat in Centraal-Europa, langs de Elbe en verder oostelijk de Únětice-cultuur. Naast, soms versterkte, nederzettingen en centrale handelsplaatsen, kenmerkt deze groep zich door vondstarme, ogenschijnlijk egalitaire begravingen in grafvelden, met als contrast enkele graven die juist buitensporig rijk zijn onder reusachtige grafheuvels. Iconisch is het graf van Leubingen waarin een oudere man (ca. 50 jaar) was begraven in een grafkamer met zorgvuldig gepositioneerde objecten: een grote urn bij zijn linkervoet en naast zijn rechtervoet een blad van een hellebaard, dolkklingen en randbijlen (deels kruislings gelegen), een groep met twee randbijlen en twee beitels, een groep met een grote neolithische stenen wig of Breitkeil, die dan al zo’n 2500 jaar oud is, en een aambeeldsteen voor metaalbewerking. Naast zijn rechterarm lagen gouden sieraden waaronder een massieve armring, twee spiraalringen voor in het haar, twee kledingnaalden met oog en een spiraalkraal. Het zijn elementen die nieuw zijn, maar ook herinneren aan de tradities van de vroegere Corded Ware- en Klokbekerculturen. De tentvormige houten grafkamer was afgedekt met riet en een indrukwekkende steenpakking, die werd bedekt door een aarden grafheuvel van 8,5 meter hoog en 34 meter in diameter.
Het naburige graf van Helmsdorf is eveneens indrukwekkend. Hier was de overledene ook begraven met een gouden armring, gouden naalden en haarsieraden, een ensemble dat aan de elite lijkt toe te behoren, maar ook met de werktuigen van een bronssmid. Het graf bleek bovendien gepositioneerd bovenop een koperader. Het vergt weinig verbeelding een verband tussen deze rijke begravingen en de ertsrijke omgeving te zien. Door recent onderzoek weten we dat de ‘Vorst van Helmsdorf’ door krachtige steekwonden om het leven moet zijn gekomen, misschien wel de oudst bekende politieke moord?
De rijkste vondst is Dieskau-I, en is vermoedelijk afkomstig uit de ‘Bornhöck’, een reusachtige grafheuvel die in de negentiende eeuw voor grondwinning werd afgegraven, maar de grootste van Centraal-Europa moet zijn geweest: 13 meter hoog en 65 meter in diameter. Ook is deze heuvel waarschijnlijk wit gekalkt geweest: een baken in de wijde omtrek. Dieskau-I omvat een Ösenring van elektron (legering van goud en zilver), een paar gouden armbanden en een gouden bijl. Bij een heronderzoek ontdekte men 22 massieve maalsteenliggers, meer dan 50 centimeter in lengte, en veel groter dan doorsnee maalstenen. Naar schatting zouden er meer dan 500 in de hele steenpakking kunnen hebben gezeten, genoeg om meel te malen voor een grote groep mensen, of misschien voor een leger?
Naast begravingen kent deze regio ook opvallend grote deposities zoals Dieskau-II waar in een grote pot een Ierse bijl, ten minste 14 dolkklingen en hellebaardbladen en twee dubbelbijlen zaten, daarónder tien Ösenringe en daaronder 17 bronzen armringen. Dieskau-III is nog indrukwekkender met 293 bijlen, verschillende armringen, armspiralen en twee dubbelbijlen en het Dermsdorf-depot betreft een urn met maar liefst 98 bijlen en twee halffabricaten voor hellebaarden. Volgens de onderzoeker Harald Meller wijzen de voorwerpen in de deposities en hun metaalcompositie op een mogelijk militaire ordening met een hiërarchisch onderscheid van – meestal koperen – bijldragers en enkele krijgers hoger in rang die symbolisch vertegenwoordigd zijn door hellebaarden, dolken, dubbelbijlen en bijlen uit goudkleurig tinbrons. De gouden vondsten in de rijke graven representeren dan de top van de samenleving.
Dichter bij huis zijn ook typische Úněticecultuur importen gevonden, zoals een bronzen dolk met hoornen handvat versierd met tinnen nageltjes die omstreeks 1900 voor Christus in het veen bij Barger-Oosterveld werd gedeponeerd.
Naast economische en mogelijk militaire macht behoorde kosmologische kennis wellicht ook bij de elite in de vroege bronstijd. Het voorbeeld bij uitstek vormt de hemelschijf van Nebra waarop astronomische kennis versleuteld is die de ingewijde in staat stelt het maanjaar met het zonnejaar te kalibreren. Het indrukwekkende Ringheiligtum van Pömmelte, een door meerdere palissaden, greppels en een wal gevormd monument, vormt een ander voorbeeld. De openingen correleren met de zonsop- en ondergang op vaste punten in het jaar tussen zonnewende en equinox. Menselijk materiaal in offerschachten wijst op complexe rituelen. In onze streken vervulde de grafheuvel met zonne-observatorium uit Tiel een vergelijkbare kalendrische rol.
Wessex en Bretagne
Op andere plekken zijn ook aanwijzingen te vinden voor machtscentra en elites. In Zuidwest-Engeland wordt het neolithische rituele landschap rondom Stonehenge en Avebury ook in de Klokbekerperiode en vroege bronstijd gebruikt. Hier vinden we graven van rijke leiders met sieraden van goud, barnsteen en git en bronzen wapens. Een ultiem voorbeeld is de Bush Barrow-begraving met ceremoniële objecten zoals een grote diamantvormige gouden applique, grote dolken (met tot 140.000 haardikke gouden pinnetjes in de greep!) en zelfs een scepter met stenen knop en benen inlegwerk.
In de gelijktijdige Myceense wereld heeft Agamemnon, uit de Ilias van Homerus, ook een scepter als teken van politiek en sociaal leiderschap. Graven zoals Little Cressingham in Norfolk laten zien dat er ook buiten het epicentrum in Wessex sprake is van deze hoogcultuur. Voorwerpen zoals de rijk versierde en flinterdunne gouden cape van Mold, onderstrepen het belang van kostbaar vertoon. Aan de overkant van de zee, in Bretagne, waren goud- en tinvoorraden ook een factor in het ontstaan van rijke elites. Zo groef de Nederlandse archeoloog Albert Egges van Giffen in 1939 een bijzonder tumulusgraf, ‘La Motta’, op bij Lannion aan de Bretonse noordkust. Net als in Leubingen bevatte dit graf kruislings gelegen dolken en daarnaast een kort zwaard, bijlen en hellebaarden van koper én brons, zeer fijn bewerkte vuurstenen pijlpunten en een versierd plaatje van goudblik dat mogelijk een hanger of miniatuur polsbeschermer voorstelt.
El Argar
Verder zuidelijk in Zuidoost-Spanje bevindt zich de El Argar-cultuur. In een rijk landbouwgebied ontstaan hier in de vroege bronstijd versterkte nederzettingen in de gebergtezones. In El Argar zelf werden ruim duizend graven ontdekt. Een klein deel daarvan was zeer rijk, met bijgiften als zwaarden en hellebaarden, ongeveer een derde deel was vrij arm, en de rest vormde een tussenlaag met bijlen, dolken, aardewerk en enkele sieraden. Volgens de onderzoekers duidt dat op een hiërarchische klassensamenleving met een armere onderlaag. De inrichting van de nederzettingen met werkplaatsen, grote opslagplaatsen voor graan, maalstenen, en weefgewichten, maar ook bakovens, cisternen en ateliers voor zilverbewerking duidt op centrale plaatsen die controle hadden over de lagergelegen landbouwgebieden.
Bijzonder zijn de heel rijke vrouwengraven met zilveren diademen. Ze lijken een soort reflectie van de gouden haarsieraden uit de Klokbekerperiode. Zilverproductie is in bronstijd-Europa extreem zeldzaam. Vanaf 1750 voor Christus breidt de El Argar-cultuur zich over Zuidoost-Spanje uit. De recente ontdekking van een soort audiëntiezaal met banken en een podium in de nederzetting La Almoloya hint naar centraal of politiek gezag en de extreem rijke graven van een man en vrouw in diezelfde zaal onderbouwen het bestaan van een elite die daarin een rol speelde. De El Argar-cultuur wordt daarom als een van de vroegste staatsvormen van Europa gezien. Ze ging na de vijftiende eeuw voor Christus, kort na de Únětice-cultuur in Centraal-Europa, ten onder, mogelijk door bodemuitputting en interne conflicten.
Gedeelde symbolen en de opkomst van het zwaard
We zien in deze periode dus elites en regionale machtscentra die verknoopt zijn met de distributie van koper, tin en brons, maar ook van andere producten als bijvoorbeeld vee, huiden, textiel en goud, barnsteen en git. Dit kon alleen ontstaan door een continue handelsstroom binnen een stabiel netwerk. Daartoe waren allianties en uitwisseling van informatie van belang. Veel zien we daar niet van terug, maar wel enkele uniforme materiële symbolen die verbondenheid en gezag uitdrukten en over grote afstanden hetzelfde waren.
Een vroeg voorbeeld vormen extreem dunne halvemaanvormige gouden neksieraden. Deze lunulae zijn soms prachtig versierd en een toonbeeld van vakmanschap. Er zijn er zo’n honderd bekend, waarvan de meeste in Ierland zijn gevonden, maar er zijn ook exemplaren uit Groot-Brittannië, België, Duitsland, Frankrijk en Denemarken. De Harlyn Bay lunula uit Cornwall is bijvoorbeeld identiek aan die van Kerivoa, Bretagne. Deze bijzondere voorwerpen zullen over grote gebieden als kostbare statussymbolen herkend zijn. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld gouden armringen, zoals die van Lockington en, eerder genoemd, die van Leubingen en Helmsdorf. Dit wijst mogelijk op invloed uit het Midden-Oosten waar koningen ook met staf en armringen werden afgebeeld. Gouden haarringen vormen een verder voorbeeld, net als sommige mantelspelden. Naast uiterlijk vertoon blijft het drinkgelag, dat wortelt in de Enkelgraf- en Klokbekercultuur, van belang als verbindend middel, met als voorbeeld gouden bekers zoals Ringlemere uit Kent in Engeland of Fritzdorf uit Noordrijn-Westfalen in Duitsland.
Wapens die een krijgerstatus uitdrukken behoren ook tot de gedeelde elite-symbolen, zoals dubbelbijlen met twee bladen en een centraal steelgat. Vaak is het gat zo klein dat het eerder waardigheidstekens zullen zijn geweest dan wapens. De vergelijkbare labrys is in de Minoïsche-cultuur verbonden aan de godenwereld, en ook daarbuiten hebben dit soort voorwerpen vaak een religieuze betekenis. Daarnaast zijn er de eerder genoemde hellebaarden: vervaarlijke wapens, maar ook ceremoniële objecten die in rijke graven terechtkomen. Ze staan prominent afgebeeld op grote rotsstèles in Val Camonica, Noord-Italië. Deze stokwapens vinden deels hun oorsprong in de koperen en later bronzen dolken van de vroege bronstijd die ook zeldzame statusobjecten vormen, zoals blijkt uit enkele graven van Únětice, Wessex en El Argar.
Bijzonder zijn verder vuurstenen dolken uit Scandinavië, Noord-Duitsland en Nederland. Het zijn vaak ware kunstwerken van vuursteenbewerking. Zogenaamde fishtail daggers, zoals de beroemde Deense Hindsgavl-dolk zijn in feite imitaties van bronzen dolken (een zogenaamde skeuomorph). Een duidelijk teken hoe gewild brons al snel werd.
Aan het eind van de vroege bronstijd komt tenslotte een nieuw wapen op: het zwaard. Uit steeds langer wordende dolken (kortzwaarden of dirks in het Engels) ontstaan in de vroege bronstijd in Europa de eerste zwaarden (met oudere wortels in het Egeïsch gebied en Anatolië). Door hun bevestiging aan een greep van organisch materiaal zijn ze niet geschikt voor elk gevecht. Maar ze duiden wel op een belangrijke verandering. Voor het eerst is er een wapen dat puur en alleen is bedoeld om te vechten en te doden, en dat op korte afstand. Dat de krijger met een dergelijk bijzonder wapen een belangrijk persoon was, zal direct voor iedereen duidelijk zijn geweest. Het idee van die krijger en dat zwaard was net zo belangrijk. Dat zien we aan enkele vroege zwaarden met bronzen gevest van het type Apa-Hajdúsamson. Ze stammen uit het gebied van Hongarije en Roemenië, maar worden gevonden tot in Scandinavië. Het zijn symbolen, insignes van een krijgerselite, net als de bijzondere zwaarden gevonden bij de hemelschijf van Nebra.
De Lage Landen
In Nederland en België is er door gebrek aan rijke ertsvoorraden in de vroege bronstijd geen sprake van een machtscentrum. Toch maakte dit gebied door zijn geografische positie met uitgestrekte kustlijn en rivieren als de Maas en Rijn een verbindend deel uit van die wereld. Ook hier zijn er objecten gevonden die getuigen van uitgestrekte netwerken: het kralensnoer van Exloo – met kralen van barnsteen, tin en faience – dat gelijkenissen vertoont met sieraden uit de Wessex-cultuur; een vergelijkbare faience kraal uit Den Haag, en bijlen met bijvoorbeeld een Ierse of Zwitserse oorsprong (zoals het versierde bijltje van Haren en de pronkbijl van Hilversum). Een ander voorbeeld is de Ardense lunula van Fauviller, die ongetwijfeld van de Britse Eilanden komt. Prachtige dolken van Scandinavisch vuursteen en hellebaarden zoals die van Roermond completeren het beeld.
Op de overgang naar de midden-bronstijd komen hier ook korte zwaarden voor met klingen rond de 35 centimeter en een organisch gevest, de zogenaamde Sögel-Wohlde-zwaarden. Versierde exemplaren zijn de zwaarden van Borgharen (Limburg) en Echten (Drenthe). De laatste is moedwillig verbogen en vertoont gelijkenissen met de zwaarden van Nebra.
Sporen van rijke begravingen of een elite ontbreken vooralsnog, met enkele uitzonderingen. Een eerste betreft het beroemde graf van de ‘Hoofdman van Drouwen’ dat in 1927 door Van Giffen werd opgegraven. Onder een grafheuvel van zo’n 25 meter doorsnede lag hier te midden van een vierpalige structuur het graf van een krijger. Het lichaam was vergaan, maar de plek van het hoofd was nog herkenbaar aan twee gouden haarringen. Verdere bijgiften omvatten een versierd zwaard van het Sögel-type, een geknikte randbijl, een slijpsteen, vuurmaker en scheermes en negen fijn bewerkte vuurstenen pijlpunten. Peksporen op één exemplaar geven aan dat waarschijnlijk een complete boog met pijlen onderdeel was van het graf. Het betreft hier duidelijk een regionale leider. Wapens, scheermes en sieraden duiden op iemand van aanzien die als krijger herkenbaar moet zijn geweest en die deelnam aan de belangrijke uitwisselingsnetwerken van die tijd.
Een tweede voorbeeld stond jarenlang bekend als de ‘smid van Wageningen’. Hier gaat het om de vondst van het vroegste bronsdepot van Nederland. Het bevat een hellebaard met klinknagels, een dolk, een vroege bronzen Migdale-vlakbijl en een stenen bijl, enkele dunne bronzen armbanden en ruwe stukjes brons. Metaalanalyse toonde aan dat er sprake is van vroeg Singen-koper en mogelijk een bronsaanvoer via de Rijn. Er is lang gedacht dat dit vondstcomplex een depot- of offervondst was, maar het zou een rijk graf kunnen zijn geweest. De wapens, sieraden en het voorkomen van een stenen bijl zijn vergelijkbaar met de sets zoals die in de Únětice-wereld worden aangetroffen.
Het is duidelijk dat er sprake is van verbonden werelden. Misschien is het kenmerkende Hilversumaardewerk in Midden- en Zuid-Nederland daarvoor wel het meest iconisch. Deze grote potten worden gekenmerkt door rijen touw- en vingerafdrukken en hoefijzervormige handvatten en oren. Vergelijkbare potten komen voor in Noord-Frankrijk en Engeland, waardoor bronstijd-archeoloog Willem Glasbergen ooit een Engelse afkomst vermoedde verbonden aan de Wessex-cultuur. Tegenwoordig denken we eerder aan intensieve contacten en verbonden tradities die leidden tot eenzelfde materiële cultuur.
Goed gedocumenteerde vindplaatsen met huisplattegronden uit de vroege bronstijd zijn schaars. Uit de huisplattegronden die gevonden zijn, is duidelijk dat huizen tweeschepig werden gebouwd: in het midden van het huis stond een grote rij palen die het dak droeg. Naast bijvoorbeeld Molenaarsgraaf en Noordwijk vormt de recent onderzochte vindplaats Tiel-Medel een welkome aanvulling. Huisplattegronden, economische activiteiten, en de relatie met de voorouders en ideeënwereld in de vorm van grafheuvels en een zonnekalender tonen daar de verwevenheid van verschillende dimensies van het bronstijdleven. Een van die dimensies is ook uitgesproken donker en betreft niets ontziend geweld. Juist daarvan komt een van de indringendste voorbeelden uit Nederland: het massagraf van Wassenaar met daarin de lichamen van twaalf vermoorde mensen.
Een hoed van goud van meer dan 3000 jaar oud
Crisis in de Bronstijd
De hemelschijf van Nebra