Byblos wordt een stad
In de Vroege Bronstijd (het derde millennium v.Chr.) groeide Byblos uit tot een echte stad. De resten van de oude stadsmuur en van enkele monumentale tempels vormen daarvan het materiële bewijs.
De Tempel van de Dame van Byblos
De hedendaagse toerist die Jbeil (huidige naam van Byblos, red.) nadert, ziet eerst het Kruisvaarderskasteel dat boven de antieke havenstad uittorent. Eenmaal op het opgravingsterrein, ziet hij de funderingen van de massieve stadsmuur. Deze is gebouwd in de tijd na 3000 v.Chr. en is dus bijna vijf millennia oud. Het ommuurde, min of meer ronde gebied had een diameter van ongeveer 325 meter en een oppervlak van zo’n zes hectare. Of de stad ook aan de zeezijde was versterkt, is niet vast te stellen, maar de aanleg van een massieve muur bewijst dat er rijkdommen te beschermen waren. Vier stadspoorten verbonden de stad met wat daarbuiten was. De zuidoostelijke poort gaf toegang tot de haven. De drie andere poorten lagen aan de noordzijde. De middelste werd na verloop van tijd afgesloten terwijl de noordwestelijke, die de kortste verbinding vormde met een andere baai en ook bekendstaat als Zeepoort, bestond uit een trap. Wie met een wagen naar de stad wilde komen, kon de stad het beste benaderen via de poort in het noordoosten.
Het stratenpatroon binnen de stadsmuur zou twee millennia lang nauwelijks veranderen. De wal met de toegangspoorten en enkele markante gebouwen bepaalden het verloop van de paden, steegjes en wegen. Naast de Heilige Put lag een kunstmatig meer, dat niet alleen de watervoorziening diende maar ook een rituele functie zal hebben gehad. In de eerste helft van het derde millennium ontstonden tempels die nog eeuwenlang beeldbepalend zouden zijn voor de stad. De tempel van Ba’alat Gubla, de Dame van Byblos was de voornaamste. Een fragment van een albasten vaas met daarop de naam van farao Chasechemoei, (r.ca. 2700 v.Chr.), is niet alleen de oudste Egyptische inscriptie die in Byblos is opgegraven, maar biedt ook een aanwijzing voor de datering van het heiligdom. Niet meer dan dat overigens, aangezien het fragment vlakbij en niet in de tempel is aangetroffen. Dat maakt het een wat magere basis om de bouw te dateren. Archeologen hebben het tekstje ook gebruikt als aanwijzing voor het begin van de contacten met Egypte, maar nu we weten dat de zeehandel al ruim voor deze tijd bestond, geldt dat als achterhaald.
In later tijden was de verering van de Dame van Byblos nauw verbonden met de zeehandel in het algemeen en meer in het bijzonder met de contacten met Egypte. Het lijkt geen toeval te zijn dat haar tempel is gebouwd toen de handel met Egypte vorm had gekregen, al kunnen we niet aangeven hoe de relatie tussen religie en handel precies is geweest. Dit is deels doordat er uit deze periode geen teksten bekend zijn die de godin noemen, maar ook door het terugkerende probleem dat de gebouwen in Byblos lastig dateerbaar zijn. Het tempelcomplex voor de Dame van Byblos lag vlak ten noorden van de Heilige Put, op de helling van de heuvel waarop ook het koninklijke paleis vermoedelijk heeft gestaan. Doordat de voornaamste tempel en het paleis buren waren, kon de godin twee millennia een belangrijke rol spelen in de door de koning georganiseerde handel. In de tempel stond vermoedelijk een beeld van de godin, die in teksten alleen Ba’alat Gubla heet, ‘de Dame van Byblos’. Aan de andere kant van het complex lag een hal van negen bij zestien meter waarvan we weten dat er houten kolommen hebben gestaan. Hier konden groepen mensen samenkomen.
De archeologen zijn het oneens over de vraag of dit heiligdom is beïnvloed door Egyptische tempels. Veel verder dan dat ook in Egypte zalen, zuilen en hoven zijn te vinden, lijkt de vergelijking niet te gaan. Daar dienden de stenen kolommen echter vooral om ruimte te vullen, terwijl de houten zuilen in de tempel van de Dame van Byblos relatief klein waren en dienden om het dak te ondersteunen. De gebrekkige resten laten in elk geval veel te interpreteren over.
Video over de tempel van de Dame van Byblos:
In later eeuwen is een tweede grote hal toegevoegd, die duidt op het toegenomen aanzien van de godin en de steeds grotere groepen mensen die in haar tempel samenkwamen. Ongetwijfeld was de Dame van Byblos de belangrijkste godin van de stad. Bij een volgende verbouwing is een monumentale trap aan de tempel toegevoegd die vanaf de Heilige Put omhoog naar de hoofdingang voerde, en daarvandaan verder naar óf het dak óf een hoger gelegen deel van het gebouw. In beide gevallen was de cultusplaats bereikbaar zonder dat de bezoeker last had van de drukte op straat.
De L-vormige tempel en de Obeliskentempel
Tegen het einde van het derde millennium v.Chr. waren in Byblos ten minste zeven andere tempels ontstaan. Ook die zouden een belangrijke rol spelen in de volgende eeuwen. Ten oosten van de Heilige Put verrees bijvoorbeeld het tempelcomplex dat archeologen in deze fase aanduiden als de ‘L-vormige tempel’. Het had rechtstreeks toegang tot het kunstmatige meer en bestond uit een groot hof met verschillende cellae. De tempel is regelmatig verbouwd en de vertrekken hadden niet altijd dezelfde afmetingen of functies. Een muur scheidde de grote hof van een voorhof, die via vijf of zes treden bereikbaar was vanaf de straat. Enkele gebouwen rondom de hof gaven deze tempel zijn L-vorm.
In een van de cellae stond een onversierde, hoge steen. Een tweede, grotere steen verrees in de voorhof. De tempel zou in een latere bouwfase, waarover hieronder meer, beroemd zijn vanwege soortgelijke staande stenen, die de opgravers aanduidden als ‘obelisken’ en die de naam Obeliskentempel voor deze latere bouwfase verklaart.
Recht tegenover de L-vormige tempel ontstond de Oostelijke tempel. Dit is een klein gebouwtje: één kamer van tien bij tien meter, te betreden via een vestibule. Als heiligdom is het minder monumentaal dan de L-vormige tempel, maar de kamer is wel een stuk groter dan de daarin aanwezige cellae.
Rond het midden van het derde millennium v.Chr. is Byblos door onbekende oorzaken verwoest. Ook dit keer is het niet mogelijk een precieze datering te geven. Bij de wederopbouw kregen de oude tempels de vorm die ze nog een millennium zouden behouden, zelfs toen de gebouwen regelmatig werden gerenoveerd en aangepast.
Vanaf ca. 2500 v.Chr. lijkt de stad gedurende twee millennia geen grote verwoestingen meer te hebben meegemaakt. Maar weinig Levantijnse steden zijn er zo lang zo goed vanaf gekomen.
De Obeliskentempel is, zoals gezegd, de herbouw van de L-vormige tempel. De opgravers hebben deze bouwfase van het heiligdom uit elkaar gehaald en even verderop opnieuw opgebouwd, zodat de Obeliskentempel bewaard bleef, maar onderzoek naar de oudere bouwfase mogelijk bleef. Die nieuwe bouwfase bestond wederom uit een voorhof dat door een muur was gescheiden van een centrale hof, waar de cella verrees. Dit keer slechts één. Deze cella bestond uit een voorkamer en een hoofdvertrek, waar het beeld van een godheid heeft gestaan. Via trappen en korte gangen was de cella verbonden met de omringende hof. Hier stonden talloze stenen ofwel obelisken opgesteld.
De Obeliskentempel krijgt veel aandacht in de wetenschappelijke literatuur. Het heiligdom lijkt echter in geen enkele overgeleverde geschreven bron vermeld te zijn. We weten daardoor niet welke god hier werd vereerd.
De Torentempel
De tempel van de Dame van Byblos en de Obeliskentempel bleven de belangrijkste heiligdommen van Byblos, maar waren de enige niet. De mensen meenden destijds dat ze de wereld deelden met goden en andere bovennatuurlijke wezens, die allemaal verering behoefden. Ook in Byblos waren dus talloze tempels. In het zuiden van de stad stond bijvoorbeeld de zogenoemde Kleine Obeliskentempel, maar daarover is weinig bekend.
De oeroude tempel bij de Heilige Put kwam steeds hoger te liggen doordat hij enkele keren werd herbouwd op de restanten van eerdere bouwfasen. Daardoor werd een steeds uitgebreider trappenstelsel nodig om vanaf hier af te dalen in de put.
Verder naar het zuiden verrees de Torentempel. Als er een bovenbouw is geweest, is daarvan niets bewaard gebleven. Een trap bracht de bezoeker in elk geval naar een podium dat een meter of zes boven het maaiveld uitstak. Anders gezegd, ruim veertig meter boven zeeniveau. Ook als er op dit podium geen toren zou hebben gestaan, kon men vanaf hier uitkijken over de stad, de haven en de zee. Een soortgelijke torentempel stond in later tijden in de noordelijke havenstad Ugarit (tegenwoordig Ras Shamra), waar deze was gewijd aan de god Ba’al. De priesters brachten op het dak van die toren offers, wat vuur impliceert. Het is dus goed mogelijk dat de offers die de goden vanuit deze ‘vuurtoren’ ontvingen, de rook produceerden die de schepen veilig naar de haven begeleidde.
De relatie tussen de Torentempel en de zee blijkt ook uit de ‘ankers’ die zijn verwerkt in een brede trap. Ze hebben echter nooit werkelijk als ankers gefunctioneerd: ze zijn aan slechts één kant afgewerkt en dus vervaardigd als ornament.
Meteen naast de Torentempel stond een groot gebouw dat de Franse archeologen aanduidden als de ‘Grande Résidence’. De lange gang en de zijvertrekken hebben wellicht een administratieve functie gehad. Indrukwekkend was het bouwwerk zeker: met een lengte van 35 meter en een breedte van 32 meter was het zó groot dat het dak moest worden gestut met pilaren.
~ David Kertai & Jona Lendering