Kort na de Tweede Wereldoorlog was de Communistische Partij van Nederland (CPN) een belangrijke politieke partij. Bij de verkiezingen van 1946 haalde ze zelfs ruim 10 procent van de stemmen. Die populariteit hield ze niet lang vol, maar ook in de jaren vijftig, zestig en zeventig telde de CPN nog tienduizenden aanhangers. In duizenden gezinnen moet het partijlidmaatschap in die tijd een hoofdrol hebben vervuld. Welke impact heeft dat gehad op de kinderen die in deze gezinnen opgroeiden?
Elke Weesjes heeft een kleine dertig van hen geïnterviewd en de uitkomst van deze gesprekken verwerkt in haar boek Mama las Marx. Zelf heeft ze geen CPN-achtergrond; ze komt uit een gereformeerd gezin, zoals ze in haar inleiding schrijft. Niettemin kwam ze veel herkenbaars tegen. Immers: ‘de communistische partijcultuur (kan) zeker gezien worden in een semi-religieuze context’, zoals ze opmerkt.
Val van de Muur
Het communisme stortte definitief in rond 1990. De val van de Berlijnse Muur, de teloorgang van de Sovjet-Unie en het Warschaupact, het opgaan van de CPN in GroenLinks en andere ontwikkelingen, betekenden het einde van dit gedachtegoed. Toch hebben de meeste geïnterviewden redelijk positieve herinneringen aan hun jeugd. De opvoeding was doorgaans tamelijk open en vrij van lijfstraffen, de vrouw nam een relatief belangrijke positie in en de seksuele voorlichting was heel wat openhartiger dan in andere gezinnen. Weliswaar leefden communistische gezinnen noodgedwongen sober (een deel van het meestal karige inkomen werd aan de partij gedoneerd), omgang met andersdenkende familieleden en vrienden was zeker geen taboe. Dat hun een ‘gevoel van sociale rechtvaardigheid’ werd bijgebracht, hebben veel geïnterviewden als positief ervaren.
Anderzijds – zo wordt in het boek duidelijk – leefden communisten in een isolement. Dat je CPN-lid was, hing je maar liever niet aan de grote klok. Want communisten golden zeker in de jaren veertig en vijftig als vijanden van het volk.
Daarvan was al sprake vlak na de oorlog, toen communisten met de nek werden aangekeken, ook al hadden ze in het verzet gezeten en waren ze door de nazi’s in concentratiekampen opgesloten. Maar ook later (na de Russische inval in Hongarije bijvoorbeeld) hadden veel CPN-leden nare ervaringen wegens hun politieke overtuiging. ‘Alsof je een soort melaatse was’, herinnert een van de personen uit het boek zich.
Telefoongesprekken
Nog steeds zijn tal van kinderen uit communistische gezinnen ervan overtuigd dat ze door de toenmalige BVD (Binnenlandse Veiligheidsdienst) in de gaten werden gehouden en dat hun telefoongesprekken werden afgeluisterd. Ook op scholen en in bedrijven werd – naar hun opvatting althans – heftig gepest en gediscrimineerd. In het onderwijs hadden ze het gevoel ‘tegen de stroom in te moeten zwemmen’. Ze durfden er zelfs vaak niet voor uit te komen dat ze uit een CPN-milieu kwamen, want dan kon dat tegen hen gebruikt worden. Promoties gingen dikwijls niet door als het bedrijf ontdekte dat iemand communist was.
De meeste geïnterviewden komen uit Amsterdam of een van de andere grote steden. Ze zijn doorgaans geboren in de jaren veertig of begin jaren vijftig. Niet iedereen van hen denkt met evenveel vreugde terug aan zijn communistische jeugd. Sommigen zijn later een heel andere politieke richting ingeslagen, anderen bleven ‘links’. Maar al moeten ze dan allemaal erkennen ‘met een leugen’ opgegroeid te zijn, ze zien meestal niet om in wrok.
‘Nee, ik heb geen grondige hekel aan de communistische ideologie gekregen,’ zegt een van hen.
‘Ik heb later veel nagedacht over wat Marx en Lenin nou eigenlijk bedoeld kunnen hebben. En dan denk ik dat de ideeën niet slecht waren, maar dat er door de corruptie en de bureaucratie weinig van over is gebleven. Dat het heel anders heeft uitgepakt.’
Boek: Mama las Marx. Communistische gezinnen in naoorlogs Nederland