In een rammelend stuk reageert Piet Emmer op mijn blog op Historiek over hoe de slavernij-achtergrond van Johan Maurits van Nassau-Siegen gewist is uit het PR- en educatieve materiaal van het gerenoveerde Mauritshuis. De term āreageertā gebruik ik hier zeer gul, want bijna nergens in zijn betoog gaat Emmer in op de inhoud van mijn stuk.
Ad hominem
In zijn eerste zin al opent Emmer met een ad hominem. Hij stelt dat mijn opmerkingen ten doel hebben āde lezer duidelijk te maken dat de opvattingen van Zihni Ćzdil in moreel en ethisch opzicht ver uitsteken boven die van Johan Mauritsā. Behalve het feit dat dit een misplaatste enĀ irrelevante beschuldiging is, etaleert Emmer hiermee ook een gebrek aan leesvermogen. In mijn stuk bekritiseer ik de selectieve geschiedschrijving van het Mauritshuis in 2014, niet Johan Maurits van Nassau in de zeventiendeĀ eeuw. Als Emmer een fan is van het wissen van oncomfortabele feiten uit de geschiedenis moet hij dat zelf weten, maar het benoemen van dat soort feiten wegwuiven met dergelijke ad hominems isĀ zorgelijk.
Emmer verwijt mij in zijn tweede alinea dat logisch nadenken, kritisch literatuur- en bronnenonderzoek alsmede acribie (een mooi woord voor nauwkeurigheid) ontbreken in mijn stuk. Om vervolgens met onwetenschappelijke drogredeneringen en non-argumenten zijn eigen criteria overboord te gooien.
Logica
Emmer ontkent dat Johan Maurits van Nassau rijk is geworden in Nederlands BraziliĆ« over de rug van tot slaaf gemaakte Afrikanen. Nee, dat waren āde ā meestal Portugese ā eigenaren van suikerrietvelden en suikermolens (ā¦) Johan Maurits was gouverneur, geen eigenaar van een plantage of suikermolenā. Emmer vervolgt met āals hij (Johan Maurits) rijker uit BraziliĆ« is vertrokken dan bestond die vermogensaanwas uit gespaard salaris betaald door zijn werkgever, de West-Indische Compagnie (WIC) en uit een percentage van de krijgsbuitā.
Dit is een sterk staaltje prietpraat door Emmer. Zelfs al zou Emmerās punt kloppen dat Johan Maurits niet direct heeft geprofiteerd van slavenarbeid, maar alleen via zijn WIC-salaris en krijgsbuit, is Emmerās conclusie dat hij dus niet over de rug van slaven rijk is geworden bespottelijk. Niet alleen was Johan Maurits gouverneur van Nederlands BraziliĆ« – daar kreeg hij zijn salaris immers voor – maar hij ontving ook een aandeel in de winst die de WIC in Nederlands-BraziliĆ« maakte.
Daarnaast heeft Johan Maurits meerdere malen met geweld slavenroutes veilig gesteld voor de suikerplantages in BraziliĆ«, hetgeen ik ook beschrijf in mijn stuk. De ākrijgsbuitā van Johan Maurits bij zijn verovering van de Portugese slavenstations Elmina en Luanda ā een āgroot succesā voor de WIC – heeft volgens Emmer desondanks niks te maken met slavernij.
Krediet
Emmer betoogt ook nog eens dat de WIC Mauritsā salaris āniet kan hebben betaald uit de winsten van de slavenhandel of de slavernij want de Compagnie maakte juist grote verliezen op die handelā. Hiermee laat Emmer zien dat hij zelf geen kaas heeft gegeten van logica en acribie. Want uit een verslag uit 1644 van Johan Maurits zelf aan de Staten-Generaal blijkt dat āde prijs voor een neger in Guinea tussen de 12 en 75, en in Angola tussen de 38 en 55 gulden schommelde. De Compagnie verkocht hen in BraziliĆ« voor een gemiddelde prijs van 200 Ć 300 gulden per stukā (Gonsalves de Mello, 188). In zijn eigen boek over de Nederlandse slavenhandel legt Emmer nota bene uit dat de kostprijs van een slaaf, inclusief overhead, op 93 gulden werd beraamd, en dat de verkoopprijs in Nederlands BraziliĆ« 300 tot 400 gulden was.
Emmer doelt wellicht op het feit dat tot 1645 de slaven grotendeels op krediet werden verkocht. Dat krediet kon later, na het vertrek van Johan Maurits, vanwege onder meer geopolitieke ontwikkelingen, niet meer worden geĆÆnd door de WIC en werd afgeboekt als verlies. Maar deze realiteit rechtvaardigt niet de gedachtekronkel van EmmerĀ dat Johan Maurits niets zou hebben verdiend aan de slavenhandel.
Immers, in het economische verkeer is geld dat gegenereerd wordt via krediet gewoon kapitaal. Zo werken hypotheken en andere leningen bijvoorbeeld ook, zelfs in aflossingsvrije perioden. Toen Johan Maurits gouverneur was werden er zo enorme winsten gemaakt op de slavenhandel. Emmer’s conclusieĀ dat Johan Maurits er niets aan heeft verdiend omdat na zijn vertrek bleek dat dat krediet niet geĆÆnd kon worden is niet alleen onwetenschappelijk, maar vanwege de gekunstelde verdraaiing van feiten zelfs kwalijk. Stel ik verkoop u op krediet een huis voor 200.000 dat ik zelf heb gekocht voor 100.000 euro. En ik betaal vervolgens een salaris en winstuitkering aan onze makelaar van, zeg, 2000 euro. En stel dat jaren later blijkt dat ik van u die 200.000 nooit zal krijgen. Kunnen we dan concluderen dat de makelaar niets heeft verdiend aan de verkoop van mijn huis? In Emmerās ālogicaā wel.
Portugese kolonisten
In de volgende alinea stelt Emmer Ā dat Johan Ā Maurits ‘geen eigen slavenregime heeft ingevoerd, maar dat hij de behandeling van slaven heeft overgelaten aan hun overwegend Portugese eigenarenā.
De historiografie laat zienĀ dat Johan Maurits als gouverneur van Nederlands-BraziliĆ« pro-actief betrokken was bij de suikerplantages. Het veilig stellen- en uitbreiden van die suikerproductie was een kerntaak die hij van de WIC had gekregen. Maurits wilde bijvoorbeeld heel graag Nederlandse kolonisten naar BraziliĆ« halen om dat doel te bereiken. Meerdere malen verzocht hij de WIC om die te sturen. Maar omdat dat niet voldoende gebeurde probeerde hij gevluchte Portugezen terug te halen door onder meer vrijheid van godsdienst in te voeren (den Heijer 44-45). Zelfs alsĀ Johan Maurits zelf geen slavenregime heeft ingevoerd, heeft hij als gouverneur het slavenregime uitgebreid, gefaciliteerd en belast.
Niettemin is ook dit irrelevant voor de kern van mijn betoog, en dat is, nogmaals, het feit dat er met geen woord wordt gerept over slavernij en suikerplantages in het PR- en educatieve materiaal van het Mauritshuis.
De kerk
Emmer vervolgt zijn non-argumentatieĀ in zijn volgende alinea. Ik schreef dat Johan Maurits zeer rijk werd over de rug van tot slaaf gemaakte Afrikanen, en ik voegde daaraan toe āoverigens, met goedkeuring van de kerkā.
Emmer ageert daartegenĀ en vraagt zich af op welk archiefstuk ik deze claim baseer. Nogmaals het antwoord: een tekst van de Nederlandse gereformeerde predikant Godefridus Cornelisz Udemans uit zijn boek āt Geestelijck Roer van āt Coopmans Schip (1638). Daar lezen we dat Udemans de slavernij van mensen uit Angola goedkeurt omdat ādit accordeert met de Goddelijcke Wetā. Als EmmerĀ gewoon had geklikt op de link in mijn stuk, oftewel acribie had toegepast, had hij mijn bron in een eerder stadium kunnen zien.
De visie van predikant Udemans is slechts een voorbeeld. De meeste Nederlandse kerken keurden de slavernij van Afrikanen goed, waarbij iets later ook nog de welbekende āvloek van Chamā van stal werd gehaald als legitimatie.
Overigens werd door een kleine minderheid binnen die kerken de slavernij wel bekritiseerd, waarmee meteen het volgende non-argumentĀ van Emmer wankelt; dat ik het verleden zou bekritiseren met de normen van vandaag. De normen van zeventiende-eeuwse critici van slavernij, laat staan de normen van de tot slaaf gemaakten tellen niet mee in de selectieve geschiedschrijving van Emmer.
De drogredenatie van Emmer gaat verder in zijn volgende alinea waarin hij schrijft dat āpracht en praal hoorden bij de standenmaatschappij, waarin Johan Maurits opgroeideā en dat ik Johan Maurits dat kwalijk zou nemen. Dit is een klassieke stropop. Ik neem Johan Maurits namelijk niks kwalijk in mijn stuk. Om aan te geven hoe vreemd het wegmoffelen van de slavernij-geschiedenis van Johan Maurits in het materiaal van het Mauritshuis is heb ik voorbeelden gegeven van de rijkdommen die hij in Nederlands BraziliĆ« vergaarde, waarmee hij onder andere het Mauritshuis liet afbouwen. Omdat ik dit benoem ben ik volgens Emmer boos op Johan Maurits omdat hij āeen kind van zijn tijd is’. Terwijl hij mijn daadwerkelijke kritiek, die was gericht tegen het Mauritshuis anno 2014, negeert.
Saillant detail is dat Emmerās ākind van zijn tijdā-argument in de zeventiende eeuw al niet meer opging. De uitbundige levensstijl van Johan Maurits werd zelfs de WIC zo gortig dat ze hem op een gegeven moment terugriepen (den Heijer, 49).
Kritische reflectie
Piet Emmer heeft, kortom, niks inhoudelijks in te brengen tegen mijn kritiek op het feit dat de slavernij-achtergrond van Johan Maurits is gewist uit het PR- en educatieve materiaal van het Mauritshuis. Dat is logisch, want die informatie ontbreekt daadwerkelijk in het PR- en educatieve materiaal van het Mauritshuis.
Daarnaast blijkt uit zijn doelbewust misleidende stuk dat deĀ kijk op de geschiedenis die EmmerĀ voorstaat er een is van verheerlijking van nationale glorie. Daarom keert hij zich tegen historici die wel een complete en, god verhoede, kritische geschiedschrijving hanteren. Emmer spartelt wanhopigĀ tegen veranderende tijden. Dat is behalve dat het triest is vooral ook erg kwalijk.
In zijn stukĀ predikt Emmer wetenschappelijke standaarden om vervolgens af te sluiten met een persoonlijke beschuldiging dat ik mijn āin Nederland zo schaarse beschikbare promotiebeursā niet verdien en āiets anders moet gaan doenā. Dit neem ik ter kennisgeving aan. De schaamteloosheid waarmee een emeritus hoogleraar op de man speelt, wetenschappelijke criteria naast zich neer legt en gedurende zijn carriĆØre niet in staat bleek kritisch te reflecteren op onze vaderlandse geschiedenis, sterkt alleen maar mijn volharding om wel bij te dragen aan het wetenschappelijk historische debat in Nederland.
Eerdere berichten:
Zihni Ćzdil – Slavernij-achtergrond Mauritshuis is zorgvuldig gewist – 2/7/2014
Piet Emmer – Het slavernijverleden van het Mauritshuis – 31/7/2014
– Henk den Heijer, De geschiedenis van de WIC (Walburg Pers 2002).
– Evaldo Cabral de Mello, De Braziliaanse affaire: Portugal, de Republiek der Verenigde Nederlanden en Noord-Oost BraziliĆ«, 1641-1669 (Walburg Pers 2005).
– JosĆ© Antonio Gonsalves de Mello, Nederlanders in BraziliĆ« (1624-1654). De invloed van de Nederlandse bezetting op het leven en de cultuur in Noord-BraziliĆ« (Walburg Pers 2001).