Op 2 december 2014 promoveerde historicus Remco van Mulligen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam op het proefschrift Radicale protestanten (Buijten & Schipperheijn Motief, 2014). Deze prettig leesbare en stevig onderbouwde dissertatie behandelt de opkomst en ontwikkeling van een groep protestanten, die Van Mulligen labelt als ‘radicaal protestanten’ en die vanaf 1967 allerlei eigen organisaties oprichten. De belangrijkste twee waren de Evangelische Omroep (EO, 1967) en de Reformatorische Politieke Federatie (RPF, 1975).
De ‘radicale protestanten’ waren en zijn geen extremisten. ‘Radicaal’ slaat enerzijds op de wens terug te keren naar de oorsprong (radix = wortel) van het geloof, anderzijds op het radicaal kiezen voor God.
Het typerende aan de radicale protestanten is dat ze uit verscheidene, ook orthodoxe kerken kwamen (evangelisch, hervormd en gereformeerd), zichzelf typeerden als Bijbelgetrouw, en zich gingen organiseren als reactie op de verwatering van bestaande protestantse organisaties en om een tegenwicht te bieden aan de secularisering van Nederland.
Opgaan in de vrede stroom
Vanaf de oprichting van de EO – deze bespreking concentreert zich op deze organisatie – kwamen in tien jaar tijd andere initiatieven van de grond die tot een nieuwe ‘minizuil’ leidden. Waar de EO een alternatief moest vormen voor de protestantse zender NCRV, moest het blad Koers (1969) een concurrent worden van Trouw, nam de RPF het vanaf 1975 op tegen de ARP en was de Evangelische Hogeschool (EH, 1977) een tegenhanger van de tot de jaren vijftig exclusief gereformeerde Vrije Universiteit in Amsterdam.
De hoofdstelling die Van Mulligen verdedigt, luidt als volgt:
“De centrale these in dit proefschrift is, dat deze organisaties niet tegen de stroom van de moderniteit in zwommen, zoals zij zelf vaak beweren, maar dat ze juist volop modern zijn en als gevolg daarvan ook steeds meer opgaan in de brede stroom. Ten tijde van hun ontstaan, in de jaren zestig en zeventig, wilden zij ‘niet van de wereld, wel in de wereld’ zijn. Daarmee suggereerden zij tegelijk modern en autonoom te zijn. In dit proefschrift zal blijken dat zij zowel in als van de wereld waren.” (13)
Het onderzoek van Van Mulligen omspant de periode 1945-2007. De acht hoofdstukken zijn daarbij keurig verdeeld in twee hoofddelen: deel I van het boek is getiteld ‘Revolutie’ en loopt van 1945-1982, deel II heet ‘Reformatie’ en behandelt het tijdvak 1982-2007. Het boek wordt afgerond met een aantal handige statistische bijlagen (bv. over de omvang en kerkelijke herkomst van EO- en RPF-leden), een literatuurlijst en een index.
Revolutie (1945-1982)
In het eerste deel staat de verandering van Nederland centraal van het ‘heilige land’ in West-Europa tot de ondergang van Nederland als christelijke natie. Dit proces speelde zich volgens historici en sociologen – zoals James Kennedy, Hans Righart en Gerard Dekker – af tussen medio jaren zestig (Provo) en eind jaren tachtig (Val van de Muur). Het was de tijd waarin de Doorbraak mislukte, de verzorgingsstaat opkwam en de welvaart enorm groeide. De babyboomers als jongvolwassenen een culturele revolutie in gang zetten en de televisie gemeengoed werd.
De televisie als nieuw medium werd midden jaren zestig snel toegevoegd aan het strategiepakket van de radicale protestanten:
“Zowel de komst van Hilversum 3 [oktober 1965], als de openstelling van het omroepbestel [via de nieuwe Omroepwet van het kabinet-Cals in 1966], als het debat over commerciële omroepen werden gezien als kansen. (…) Het waren evangelische broeders die de aanzet gaven voor de oprichting van de Evangelische Omroep. De maatschappelijke trend van verzet tegen gezag en seksuele revolutie vormde zeker de achtergrond van hun zorg. Het was echter een combinatie van incidentele veranderingen en de opening van nieuwe mogelijkheden, die hen in beweging bracht. Een belangrijke aanleiding was het besluit van de NCRV in mei 1965 om het radio-uurtje [ziekenuurtje] van de NCGB [Nederlandse Christelijke Gemeenschapsbond] wegens bezuinigingen te schrappen.” (94,95)
Boze NCGB’ers, onder leiding van voorzitter Johan van Oostveen, gingen vervolgens in overleg om hun zendtijd terug te krijgen, en de koorzang en muziek van Johannes de Heer de ether in te kunnen blijven sturen. Op 14 mei 1966 waren de statuten van een nieuwe omroep, de Evangelische Omroep, klaar. Het doel van deze nieuwe omroep was ‘de bevordering in de ruimste zin des woords van de verkondiging van het Evangelie van Jezus Christus door middel van radio- en televisie-uitzendingen’ (100).
Vanaf 1 april 1970, het was geen flauwe grap, kreeg deze nieuwe zender voor het eerst zendtijd op de Nederlandse televisie. Begin 1972 had de EO inmiddels 130.000 leden en voldeed zij aan de belangrijkste voorwaarde om in de lucht te mogen blijven. Na een hoop discussie binnen de Omroepraad – van wie een deel van de leden de EO beter in de ‘zendtijd voor de kerken’ vond passen, kreeg de zender in oktober van dat jaar de C-status.
Reformatie (1982-2007)
In de jaren tachtig en negentig veranderde de Nederlandse samenleving: van ideologische polemiek naar zakelijkheid en marktdenken. Nederland kon langzamerhand als een ‘seculier’ land beschouwd worden. De EO, RPF en EH pasten zich geleidelijk aan aan de maatschappelijke ontwikkelingen, maar raakten eerst elk in een diepe crisis. In de top van deze organisaties deden zich grote spanningen voor. Binnen de EO bijvoorbeeld stoorden velen zich aan de autoritaire leiderschapsstijl van directeur-predikant W. Glashouwer sr. en L.P. Dorenbos. Via een ‘coup van binnenuit’ werd de eerstgenoemde persoon uit zijn functie gezet en keerde de rust terug.
Vanaf het midden van de jaren negentig veranderde de EO snel. De omroep had nieuwe leiders gekregen – voorzitter Arie van der Veer en directeuren Ad de Boer en Andries Knevel -, zocht aansluiting bij culturele veranderingen en zette in op evangelisatie. In samenwerking met Joop van den Ende ging de EO dramaseries maken. Ook begon de EO meer programma’s op zondag uit te zenden dan alleen Nederland zingt. De EO verwierf de A-status en was even voor de millenniumwisseling zelfs korte tijd de grootste omroep van Nederland.
De EO veranderde niet alleen qua aanbod, maar ook principieel. Zo nam Andries Knevel afstand van het exclusief creationisme dat hij in de jaren 1980 enthousiast gepropageerd had – Pluis maakte een leuke cartoon over deze ‘EO-volutie’ van Knevel – en kwam de EO terug op haar vroegere veroordeling van homoseksualiteit. In 2003 had het bestuur van de EO geconstateerd dat de zender dreigde te versmallen tot slechts een ‘getuigende omroep’. Omdat de EO moest voldoen aan een bepaalde kijkdichtheid om in de ether te blijven, besloot het bestuur dat de kloof tussen verkondigende en niet-verkondigende programma’s kleiner moest worden. De zender zou voortaan ‘vrijmoedig en eigentijds’ zijn, maar zonder ‘vrijblijvend’ te worden. Wat er feitelijk gebeurde was dat het orthodoxe-protestantse geluid naar de achtergrond verdween en de EO steeds meer op een brede publiekszender ging lijken.
Dit laatste bleek ook uit de veel opener programma’s die na 2000 op de EO verschenen, zoals Catherine zoekt God (2002) – waarin Catherine Keyl mensen bezocht en hen bevroeg op hun relatie met God – of Veertig dagen zonder seks (2008) met presentator Arie Boomsma. De kijkcijfers van de EO stegen, als gevolg van het nieuwe beleid, tussen 2000 en 2007 fors. Zo fors, dat de EO op haar veertigste verjaardag in april 2007 kon stellen dat ze de verlegenheid voorbij was.