Tussen een stapel vergeelde krantenknipsels komt een velletje voedselbonnen tevoorschijn. Ze zien eruit als nieuw: 225 gram brood voor dertig zegels. 333 gram suiker voor drie zegels. Handig om mee te nemen in je achterzak, zegt de hoogbejaarde. Alsof hij zo nog gaat opstappen. Beroepsrenners kregen in de oorlog vaak dubbel zoveel rantsoeneringszegels op het gemeentehuis. Pas kort geleden is de 90 jarige Gustaaf Bonvarlez ermee gestopt. Te stramme ledematen. De afdaling van de keldertrap kost hem moeite. Hij wil wat wielerherinneringen tonen, alvast keurig opgeruimd voor de naderende eeuwigheid.
Andere wedstrijden kwamen stil te liggen in de oorlog, kermiskoersen nooit. Dat leverde een taaie op, waarvan Gustaaf inmiddels een van de laatste vertolkers is. Zijn laatste koersfiets ontbreekt, gestolen bij hun vorige flat hier om de hoek. Hij verhuisde niet lang geleden met zijn vrouw naar een gelijkvloerse woning in de Antwerpse wijk die Luchtbal heet. De naam suggereert meer fantasie dan de wijk in z’n eenvormige grauwheid uitstraalt. Stafke in de Luchtbal, een avonturenreeks in sierletters, zoiets.
De kermiskoers is aan het uitsterven samen met z’n belangrijkste acteurs, de broodrenners. Wat twee wereldoorlogen niet lukte kreeg de algehele vooruitgang uiteindelijk wel voor elkaar. Het is aan de verbeelding om de koers in stand te houden, met mooie namen als schatbewaarders. Erps-Kwerps, Zevekote, Buggenhout, plaatsen die iets onmachtigs koppelen aan nostalgie. Net als hun hoofdrolspelers: Kwik van Kerckhove, Gentiel Saelens, Victor Wartel. Of recenter en ook al bijna naamloos, grootheden als Fons de Bal en Johnny de Nul. Ze waren gewend om topatleet én artiest te zijn, kermiskoers was ooit bedoeld als theater. Behendigheidsdemonstraties in klederdracht op rare préhistorische fietsen, getransformeerd tot spektakelrondjes voor de arbeidersklasse. De helden van toen eindigden in anonieme wielerarchieven. Foto’s en krantenstapels die van zolder naar het oud papier verhuizen zodra er weer een oud-coureur voor eeuwig de boeken in gaat.
De zwijgzame Gustaaf Bonvarlez liet het verzamelwerk over aan z’n privé-archivaris, zijn jongere en ook al hoogbejaarde broer Frans. Ook die presenteert zijn collectie met onverholen trots. Al hadden ze dat hoofdstuk van de Tweede Wereldoorlog liever voorgoed weggestopt. De jaren van armoede in hun kleine Antwerpse woning. Het drama van hun oudere broer Pierre die omkwam bij het bombardement op de Antwerpse Ford-fabrieken. Stafke boekte uitgerekend in die periode zijn grootste successen. De herinnering is nooit helemaal losgeweekt van het verdriet.
Grotere eendaagse wedstrijden, de zogeheten stad-tot-stad koersen, werden die dagen noodgedwongen omgedoopt in kleine rondjes. Ook de grote wielerrondes moesten meerdere edities overslaan tijdens de oorlog, maar altijd werd er gefietst. Bonvarlez wilde gewoon doen waar hij goed in was: prijs rijden in rondjes om de kerk. De tijd bepaalde wat zijn specialisme werd. Het circuit beleefde ineens gouden tijden.
Al aan het begin van de eeuw brak er een ware epidemie uit van spontaan ingerichte, anarchistische wedstrijden. Er was geen volkswijk waar men zulk spektakel wilde missen. Of het nou profs waren, liefhebbers, iedereen met een fiets en wat goesting kon er terecht.
Niemand kreeg er grip op in Stafkes hoogtijdagen. De Belgische wielerbond niet, zelfs de Duitse bezetter niet. Aanvankelijk wilde die alle wielerevenementen verbieden. De Duitsers wilden geen grote mensenmassa’s op de openbare weg, die zouden maar een broeinest zijn voor verzetsactiviteiten. Bovendien moest de doorgaande weg vrijblijven voor militaire transporten. Toch knepen de Duitsers soms een oogje toe. Sterker, ze lieten het lokale wielercircuit zelfs overuren draaien. Die niet onomstreden Ruhe und Ordnungspolitik werkte.
Wellicht had de bezetter geleerd van de vorige oorlog. In 1915 hadden ze al een totaalverbod afgekondigd. Het leidde tot hevige protesten, waarna het verbod zelfs moest worden teruggedraaid. Bezet gerust een Belg zijn land, maar kom niet aan zijn koers. Als wisselgeld kwam er extra belasting op sportevenementen. In de praktijk troffen die amper de rondjes om de kerk, maar hun voorgangers en concurrenten veel harder: de velodrooms.
De opkomst van de kleine profwedstrijd speelde zich af in de kantlijn van de grote geschiedenis. Die van de wereldoorlogen, maar ook in sportief opzicht. Het waren de tijden van het baanwielrennen, het wielergenre dat aan het eind van de negentiende eeuw een minstens even stormachtige opkomst gekend had. De crisisjaren verplaatsten het complete circuit tijdelijk naar de straat, in een heel wat minder gesoigneerde versie. Kenners en journalisten hadden de straatversie van die edele sport altijd al minderwaardig gevonden, dat zou ook nooit meer veranderen. De kermiskoersen zouden de velodrooms nooit helemaal overvleugelen. Het einde van dat tijdperk kondigde zich aan in de jaren ’50. In de jaren van de wederopbouw was er geen geld om die wielerbanen overeind te houden.
Een wielergek land mag je misschien niet teveel verwijten in oorlogstijd. Ook de bakker bleef zijn brood bakken, zei Kuifje-tekenaar Hergé wanneer hem gevraagd werd naar zijn omstreden werk in de oorlog. Hergé bleef ononderbroken tekenen voor Le Soir, de krant die heulde met de bezetter. Ook Suske & Wiske auteur Vandersteen hield er zijn eigen mores op na, hij ging tijdelijk verder onder een pseudoniem. Die werkwijze typeert de Belgische benadering. Zolang de bezetter niet teveel geholpen werd en het eigenbelang voorop bleef staan werd er niet snel schande gesproken. En de wielrenner was wel de laatste die zich liet belemmeren in zijn werk. Dat vooral de Vlaams-nationalisten de wielersport gebruikten als ordinair propagandamiddel, daar hadden de jonge Bonvarlez en zijn kompanen nauwelijks benul van. Hij koerste niet om een statement te maken, zelfs niet uit passie.
Het verhaal van de kermiskoers gaat niet over klassieke jongensdromen. In de koers was het om geld te doen, vergeet alle mystieke balast. De chique naam van Bonvarlez verwijst dan naar de bevoordeelde Franstalige klasse van Vlaanderen, bij Gustaaf thuis kenden ze geen luxe.
Hij was een typische broodrenner. Te bescheiden misschien wel om het ooit ver te schoppen. Onbedoeld maar resoluut veegt hij het laagje hardnekkige romantiek van tafel, dat van dat peloton in zwart-wit. Met gebrekkig materiaal over beroerd slechte kasseiwegen denderen, zo mooi was dat toen niet. Alsof ze het deden om de liefhebbers van generaties later te bekoren. En zelfs de grauwsluier van de bezetting doorbreken was nooit hun doel. Gustaaf voelde zich zoals hij er op de oude foto’s uitziet: een mijnwerker die alle dagen aan de bak moest. Onwennig poserend achter zijn kromgebogen, massieve stuur waarin een bidon geklemd zat. Een zwart gelaat, de stof van verbrande kolenas. Daar bestrooiden ze de bermen vol gaten mee, dat was goedkoper en sneller dan een nieuw wegdek aanleggen. Die zwarte kronkelpaden reden minder bonkig dan die verwaarloosde wegen zelf.
Tijdens een training werd hij in de buurt van Kalmthout eens beschoten door een Duitse grenssoldaat, uitgerekend toen hij geen verplicht pasje bij zich droeg. Hij moest fietsen voor zijn leven.
Ach, hij was niet anders gewend.