Tegelijk met de start van de televisieserie “Na de bevrijding” is het gelijknamige boek van historicus Ad van Liempt verschenen. Het gaat over de ‘loodzware jaren’ 1945-1950, toen Nederland met pijn en moeite bezig was met de wederopbouw. Het is een lekker leesbaar boek geworden, maar vertelt niet het hele verhaal.
De eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog staan bekend als de jaren van de wederopbouw, of, in de woorden van dr. Hans Blom (voormalig directeur NIOD), ‘jaren van tucht en ascese’. Het waren moeizame jaren voor ons land die in het teken stonden van ‘niet praten, maar werken’. De jaren 1940 waren voor Nederland, aldus Van Liempt, ‘het zwaarste decennium van de eeuw, misschien wel van de hele geschiedenis’. (351) Daarna, van 1950-2000, brak een periode aan die zich in het algemeen kenmerkte door enorme voorspoed en welvaartsgroei.
Betreurenswaardige zeden
De klemtoon in het boek ligt op het einde en de nasleep van de Tweede Wereldoorlog (in militair-politieke en gerechtelijke zin), de toestanden in Indonesië, de binnenlandse politiek en de economische situatie. Ook krijgen culturele aspecten aandacht, met name het naoorlogse pessimisme over het betreurenswaardige peil van de ‘zeden der jeugd’, de hectiek rond meestervervalser Han van Meegeren, de storm van kritiek die Gerard Reve’s sombere boek De Avonden (1947) losmaakte in de literaire wereld of de prestaties van Fanny Blankers-Koen op de Olympische Spelen in Londen van 1948.
Arbitrair
Anders dan de titel doet vermoeden, loopt Van Liempts periodisering van 1944 (toen de bevrijding van Zuid-Nederland begon) tot en met 1949, toen Nederland op 27 december officieel Nederlands-Indië verloor.
Deze periodisering is wat arbitrair en wordt weinig overtuigend verdedigd door Van Liempt. Wellicht heeft het ermee te maken dat hij – zo lezen we in het nawoord – ruimschoots gebruik heeft gemaakt van documentatiemateriaal van collega-televisiemakers, met name materiaal dat is gebruikt voor het programma Andere Tijden.
Platgetreden paden
Het gevolg is Van Liempts betoog de platgetreden paden beloopt en nauwelijks verrast. Ik noem drie voorbeelden. Ten eerste is de periodisering 1944-1949 niet de meest logische (nog los van de titel die anders doet vermoeden). In 1949 kwam dan wel de Eerste Industrialisatienota uit, die een economische ommekeer inluidde, maar het is niet logisch om eerst te kiezen voor een militaire cesuur en te eindigen met een economisch keerpunt. Daarbij is het beter verdedigbaar om 1952 te kiezen als keerpunt, omdat in dat jaar de bezuinigingspolitiek van Lieftinck afliep, de laatste producten van de bon gingen en zich allerlei andere tekenen voordeden van economisch herstel: na 1952 nam de emigratie sterk af (daarbij speelden economische motieven een belangrijke rol), werd Madurodam geopend en viel de eerste gratis Donald Duck op de Nederlandse deurmatten (er kwam dus meer ruimte voor vermaak).
In de tweede plaats maakt Van Liempt mijns inziens niet overtuigend duidelijk wie het nu eigenlijk moeilijk hadden in die eerste naoorlogse jaren. Dat waren met name middenstanders en kleinere boeren. Deze beroepsgroepen leden het zwaarst onder de bezuinigingspolitiek van Lieftinck in de jaren 1945-1952. De prijzen voor landbouwproducten werden extra laag laag gehouden, om zo de export te stimuleren en de consumptie op peil te houden. Kleinere boeren konden hierdoor – ook omdat ze anders dan grote boeren geen kapitaal hadden voor trekkers – niet concurreren met grote agrarische bedrijven. Dat werd voor de ‘kleintjes’ nog moeilijker toen landbouwgronden vergroot werden na de Ruilverkavelingswet van 1954. Middenstanders met verlagingen van subsidies op voedselgrondstoffen (zoals bloem, suiker, vetproducten) en een verplichte loonsverhoging voor middenstanders met 5% in 1951 – een funeste maatregel voor middenstanders die meerdere mensen in dienst hadden.
Ten slotte mis ik informatie over de omvangrijke overzeese emigratie in deze jaren, die in 1947 begon en als thema regelmatig de kranten haalde. Juist in deze jaren, tot ongeveer 1963 zelfs, was de belangstelling voor emigratie groot. Eind jaren 1940 gaf bijvoorbeeld ruim 30 procent van de Nederlandse bevolking aan serieus emigratie te overwegen.
In de jaren 1947-1952 emigreerden ruim 130.000 Nederlanders naar overzeese landen. Voor de periode 1947-1963 geldt dat 4 à 5 procent van alle Nederlanders emigreerde. Opmerkelijk is dat de emigratiecijfers ongeveer congruent liepen aan de werkloosheidscijfers cq. economische groei: na 1952 – toen bijna 50.000 Nederlanders vertrokken -, nam de emigratie af naarmate de economische vooruitzichten beter werden.
Slot
Van Liempt kan goed en meeslepend schrijven, maar Na de bevrijding vertelt mijns inziens niet het complete verhaal en slaat de plank hier en daar mis. Dit neemt niet weg dat Van Liempts boek prettig leest en er interessante informatie in te vinden is.