Dark
Light

Gent, van wereldtentoonstelling tot wereldoorlog

Auteur:
6 minuten leestijd
Zicht op Gent vanop de Sint-Baafs-kathedraal - Foto: CC / Michiel Hendryckx
Zicht op Gent vanop de Sint-Baafs-kathedraal - Foto: CC / Michiel Hendryckx
Bij uitgeverij Lannoo verscheen augustus 2013 het boek Wandelen door Gent 1913-1918. Hierin staan auteurs Erwin De Decker en Peter Jacobs stil bij de sporen van het expo- en oorlogsverleden van de stad Gent. Op Historiek publiceren we vandaag en morgen enkele fragmenten uit dit bijzondere boek.


Etappestad

Op 12 oktober 1914 maken de Duitsers hun plannen duidelijk bij de Gentse burgemeester: de stad zal ongedeerd blijven op voorwaarde dat zich geen incidenten tussen de bevolking en de troepen voordoen. De Gentenaren dienen onmiddellijk alle wapens in te leveren en net als in de andere bezette gebieden van het land wordt de Duitse mark naast de Belgische frank de officiële munt (1 mark = 1,25 frank). Aan het stadhuis wappert voortaan de zwart-wit-rode vlag van het Duitse Rijk.

Hotel Falligan, zetel van het legercommando tijdens WO, vandaag - © Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker.
Hotel Falligan, zetel van het legercommando tijdens WO, vandaag – © Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker.
Meteen beginnen de Duitsers het leven in Gent naar hun inzichten te organiseren: ze bezetten de stations en leggen alle treinverkeer stil, ze stellen het beperkte telefoonnet buiten dienst en beginnen met de aanleg van hun eigen communicatie. De post wordt niet langer bedeeld, de kranten worden gecensureerd. Duitse troepen worden ondergebracht in de door de Belgische soldaten verlaten kazernes of bij burgers ingekwartierd. Officieren nemen hun intrek in verlaten of opgeëiste woningen. De inkwartiering van Duitsers bij Gentenaren loopt niet altijd van een leien dakje. De Duitsers zijn wantrouwig; ze hebben onder meer schrik van voedselvergiftiging en vaak zijn er ook taalproblemen. In haar dagboek van 13 januari 1915 schetst de bejaarde schrijfster Virginie Loveling zo’n tafereel:

Ik ken een huis, waar generaal v. B. logeerde. Zijn ordonnans wilde geen koffie drinken, voordat de meiden er eerst van hadden geproefd. Zoo ook een colonel, verneem ik, die in het huis, waar hij verbleef, medegebracht vleesch in de keuken liet bereiden en, met de huisgenooten aanzittend, die hun eigen kost aten, er op aandrong, dat ze ook van ‘t zijne eten zouden, waarvoor ze dankten, totdat ze eindelijk zijn doel begrepen, bij het zien, dat hij draalde, en voldeden aan zijn wensch.

In diezelfde woning schelde de colonel eens – op een bijzondere overeengekomen wijze met de bedienden – zijn ordonnans. De kamermeid merkend, dat deze het niet had gehoord, riep tot hem. “Uw meester belt.”’
Deze trad recht op haar toe, dicht onder haar aangezicht: “Wat durft gij zeggen!”
“Dat hij belt voor u.”
“Mijn colonel is geen hond,” en met een grimmig gebaar stak hij de vuist naar haar uit.
Verschrikt deinzde ze van hem weg, totdat de huisheer aankwam, die zijn lachen niet bedwingen kon, en den verdediger van de eers zijns colonels deed verstaan dat bellen in het vlaamsch niet blaffen, maar schellen beduidt.’

Op 21 oktober wordt Gent de etappehoofdstad van het Vierde Leger. Hotel Falligan, een van de mooiste rococogebouwen op de voorname Kouter, wordt de hoofdzetel van het etappecommando onder de dagelijkse leiding van luitenant-kolonel Georg von Wick. Het nabijgelegen gerechtshof wordt de administratieve zetel van de etappe. De gerechtelijke diensten moeten uitwijken en vinden onderdak in onder meer de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde in de Koningstraat. In de stad worden panden opgeëist om de verschillende diensten van het Vierde Leger onder te brengen; ze worden kantoren, werkplaatsen en opslagruimtes.

Het leven is volledig ontregeld. Van heel wat gezinnen hebben de mannen dienst genomen in het Belgisch leger en talloze burgers zijn gevlucht. In de fabrieken ligt de productie zo goed als stil omdat de grondstoffen niet aangevoerd worden en er geen afzet is voor afgewerkte goederen.

Op de Kouter (een plein in Gent) werden tijdens de oorlogsjaren elke zondag militaire concerten georganiseerd door het Duitse leger - ©Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker
Op de Kouter (een plein in Gent) werden tijdens de oorlogsjaren elke zondag militaire concerten georganiseerd door het Duitse leger – ©Uitgeverij Lannoo / Erwin De Decker

Overleven

Heel wat Gentenaren worden werkloos en de karige uitkeringen zijn lang niet voldoende om in het levensonderhoud te voorzien. Daarenboven ontstaat in het najaar van 1914 al de eerste voedselschaarste. Er is niet alleen een gebrek aan transport, ook de duizenden Duitse militairen in de stad moeten gevoed worden. Tijdens de vier oorlogsjaren verblijven gemiddeld 15.000 Duitsers in Gent, op sommige momenten piekt hun aantal zelfs tot 40.000. De militairen van de Wirtschaftsausschuss (economische afdeling) met hun kantoren op de Kouter zijn verantwoordelijk voor het opkopen of opeisen van vlees, groente en fruit bij de landbouwers. Wat overblijft, is voor de Gentenaren. Door de schaarste en de woekerprijzen die sommige landbouwers aanrekenen, worden levensmiddelen peperduur.

Het stadsbestuur legt maximumprijzen voor brood vast en start met soepbedelingen voor werklozen. Vanaf december 1914 wordt het brood gerantsoeneerd en heeft elke bewoner nog recht op maximaal 250 gram per dag. De rijke Gentse burgerij toont haar solidariteit en start met allerlei liefdadigheidsinitiatieven. Zo worden in de foyer van de Koninklijke Nederlandse Schouwburg goedkope maaltijden bereid door de dames van het Oeuvre de la Croix Verte; arme gezinnen kunnen terecht bij de gratis melkbedeling.

Foto: stock.xchng
Foto: stock.xchng
Vanaf begin 1915 wordt de voedseldistributie alsmaar moeilijker en zijn heel wat levensmiddelen gewoon niet meer te krijgen zonder de rantsoenkaart. Ook het vlees gaat op de bon: elke Gentenaar krijgt nog 150 gram per week. Het stadsbestuur doet wat het kan om hongersnood te voorkomen. Het start met een stadsboerderij in de wijk Ekkergem; in het stadspark en op de braakliggende terreinen van de wereldtentoonstelling worden aardappelen en andere groenten geplant. De meeste hulp komt echter uit het buitenland, waar geldinzamelingen georganiseerd worden voor ‘brave little Belgium’. De Duitse overheid laat toe dat met dat geld voedselvoorraden aangekocht worden in neutrale landen. De distributie staat onder het toezicht van de Nederlandse, de Spaanse en – tot de VS in 1917 in de oorlog stappen – de Amerikaanse ambassadeur in België. Net zoals in andere steden worden de producten in Gent goedkoop verkocht in de winkels van de Relief Commission for Belgium. De Gentenaren maken er kennis met conserven, Nederlandse melkpoeder en vooral Amerikaanse rijst, toen nog ongebruikelijke etenswaren.

In de ‘Amerikaanse winkels’, zoals ze door de Gentenaren genoemd worden, mogen de Duitse militairen geen inkopen doen. Sommige sluwe inwoners van de stad zetten een handeltje op en kopen conserven en rijst om ze door te verkopen aan Duitse soldaten, die de producten opsturen naar het thuisfront waar ook voedselschaarste heerst. Met het geld kunnen de sjacheraars aardappelen, vlees of andere producten op de zwarte markt kopen. Maar slechts weinigen wagen er zich aan, want wie gesnapt wordt, vliegt in de gevangenis.

Ondanks de maatregelen blijft er een schrijnend gebrek aan voedsel en gaat de kwaliteit van het eten achteruit. Behalve voor de in Gent verblijvende Duitsers: zij kunnen nog steeds teren op hun opgeëiste voorraden en merken weinig van de schaarste.

Herman Nohl, een Duitser die in de etappe werkt, schrijft op 12 januari 1916 aan zijn vrouw dat de winkels een weelderig uitstalraam hebben, ‘maar binnen is nauwelijks iets te vinden’. De situatie verergert, zo meldt hij op 23 juni:

Gisteren hebben vrouwen een opstand bij het stadhuis georganiseerd. Ik heb het jammer genoeg niet zelf gezien, maar het moet zeer dramatisch geweest zijn. De arme deernen wilden eten hebben. Ik weet niet of ze slecht georganiseerd zijn of dat er echt geen eten is – ik vermoed het eerste. Deze stad lijkt niet goed te functioneren. De burgemeester komt vaak naar ons kantoor. Een indrukwekkend personage. Toen hij de laatste keer hier was, had hij een bloem in zijn knoopsgat. Dat zou bij ons toch niet mogelijk zijn.

Op 8 december 1916 klaagt Nohl:

Wandelen door Gent 1913-1918
Wandelen door Gent 1913-1918
Alles is weer duurder geworden. Ik heb voor 14 fr. een blik cacao van 1 kg op de kop kunnen tikken. Er is ook nog een kist peperkoek en een kist met noedels, surrogaat van aardappelmeel en blikjes sardienen opgestuurd. Een kerstpakket met speculaas volgt nog. Ook in het restaurant van het Posthotel is alles duurder geworden. In plaats van de gebruikelijke asperges met ei en boter worden de asperges nu alleen met boter opgediend. Het ei ontbreekt. Zo gaat het hier overal.

Er dreigt een energietekort. Steenkool is de belangrijkste energiebron en wordt ook gebruikt in de elektriciteitscentrales. Strenge winters en een gebrekkige aanvoer veroorzaken op verschillende momenten een acuut gebrek. Om het energieverbruik te beperken voert de Duitse overheid einde april 1916 de zomertijd in. Tijdens de koude winter van 1917 moet extra zuinig omgesprongen worden met de steenkoolvoorraden. Daarom wordt de elektrische straatverlichting gedoofd, moeten uitstalramen onverlicht blijven, rijden de trams maar tot 20.30 uur, sluiten de scholen en mag steenkool thuis enkel gebruikt worden om te koken, niet om te verwarmen.

~ Erwin De Decker & Peter Jacobs

Lees ook het tweede deel
Boek: Wandelen door Gent 1913-1918

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.171 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×