‘Goums’
Vanaf de negentiende eeuw gebruikten de Fransen de stammen van het Atlasgebergte voor politie- en verkenningstaken. Vanaf 1908 werden zij door generaal D’Amade formeel in pelotons infanterie en cavalerie georganiseerd en staan ze bekend als goums (afgeleid van Arabische woord qum dat groep of eenheid betekent).
Franse officieren die Arabisch spraken en de clan-tradities kenden trainden deze eenheden om met irreguliere strijdwijzen de orde te handhaven tussen verschillende bergstammen. De goums waren dus volledig getraind in guerrilla-achtig optreden in berggebieden in kleine groepen. Zij onderscheidden zich van de tirailleurs, die zich het reguliere infanteriegevecht bekwaamden.
Kenmerken
Goums, grotendeels afkomstig uit het Chaouia-gebied onderscheidden zich door hun extreme uithoudingsvermogen, schietvaardigheid, terreinkennis en hun trouw aan Frankrijk. Daarnaast onderscheidden ze zich door hun kleding: hun authentieke gestreepte wollen uniform (de djebella), hun tulband (rezza), sandalen en mes (koumia). Juin wilde juist deze troepen inzetten in de bergachtige frontlijn van Italië. Behalve met muilezels werden de goums uitgerust met jeeps, mortieren, radio’s en vervingen stalen helmen met een halve-maanembleem de rezza.
‘Tabor’
Een goum was een compagnie van ongeveer tweehonderd man. Drie goums samen vormden een tabor, een bataljon. Daarom worden deze eenheden ook wel aangeduid als tabors. Drie tabors vormden op hun beurt een groupement de tabors marocains (GTM) onder een Franse kolonel.
De vier GTM stonden, als onderdeel van het Franse Expeditionaire leger, onder bevel van generaal Augustin Leon Guillaume, afkomstig uit de Franse Alpen, een zeer ervaren koloniaal officier met vele functies in het Franse leger in Marokko. Aan zijn krijgsgevangenschap in de Eerste Wereldoorlog had hij bovendien weinig positieve gevoelens tegenover Duitsers overgehouden. Guillaumes strijdmacht omvatte aanvankelijk 7880 man, waaronder 700 Fransen. Waarschijnlijk zijn gedurende de oorlog tussen tien en twaalf duizend Marokkaanse goums ingezet. Dat juist de inzet van deze troepen in de bergachtige streken van Zuid-Europa een gelukkige keuze was is duidelijk, maar er zat ook een keerzijde aan, zoals later zal blijken.
Sicilië
Zaterdag 10 juli 1943 was het zover. Na het Afrikakorps van Erwin Rommel verslagen te hebben, konden de geallieerden eindelijk de sprong naar Europa wagen. Met operatie Husky, de omvangrijke sea- en airborne operatie onder de twee vooraanstaande generaals Bernard Montgomery en George Patton, betraden de Britten en Amerikanen Europa. Vier dagen later, op woensdag 14 juli – een mooie datum voor Fransen – betraden de eerste Marokkaanse militairen Europa. Het waren de goums, het enige Marokkaanse legeronderdeel dat in 1940 niet in Frankrijk had gevochten, die deze eer te beurt viel.
58 Fransen en 678 Berbers samen met 117 paarden en 126 muilezels betraden het Middellandse Zee-eiland om ingedeeld te worden bij de Amerikanen onder Patton, die Palermo en Messina als prijzen voor ogen hield. Het bergachtige, droge terrein zal hen zeker aan Noord-Afrika hebben doen denken, maar de moderne bewapening van de Duitse tegenstander was hen heel wat vreemder.
Effectieve bergtroepen
In de eerste gevechten verstevigden de Marokkanen meteen hun reputatie als effectieve bergtroepen. Om het belang van Franse troepen op Europese bodem nog te versterken bezocht de Franse opperbevelhebber Henri Giraud, zelf zeer thuis in Marokko, de goums op 19 augustus, twee dagen nadat een einde was gekomen aan de gevechten op Sicilië. Op 4 september vertrokken de goums vanuit Palermo terug naar Marokko voor een welverdiende periode van recuperatie.
De Marokkanen hadden hun visitekaartje afgegeven, in moeilijk terrein konden ze goed uit de voeten. Nu was het aan generaal Juin een zo sterk mogelijke Franse inbreng in het verdere verloop van de strijd in het Middellandse Zeegebied te bewerkstelligen. De situatie was gecompliceerd. Eigenlijk wilden de Amerikanen zo snel mogelijk naar het hart van Duitsland doorstoten, en daarvoor was een operatie aan de Franse westkust noodzakelijk. Maar zo’n omvangrijke en zeer risicovolle operatie wilden de Britten nog even uitstellen. Zij geloofden eerder in een binden en uitputten van Duitse troepen in Italië en wensten een invasie in Normandië naar een later tijdstip te verschuiven, wanneer de kans op succes groter zou zijn.
De Britten waren de gruwelijkheden van de Eerste Wereldoorlog in Frankrijk nog niet vergeten en waren niet van plan opnieuw een generatie te verliezen op slagvelden in Noord-Frankrijk. Bovendien had voortzetting van de strijd in Italië het voordeel dat een bondgenoot van Duitsland verslagen kon worden, dat vanuit Italiaanse vliegvelden Zuid-Duitsland gebombardeerd kon worden, en dat een stevige westerse presentie in het Middellandse Zeegebied voor de toekomst verzekerd was.
Vanouds was dit gebied immers onderdeel van de Britse maritieme invloedssfeer. Britse garnizoenen lagen in Gibraltar, op Malta en Cyprus en bij het Suezkanaal.
Operatie ‘Overlord’
Dit nam niet weg dat in dezelfde periode van de gevechten op Sicilië de geallieerden als plandatum voor de operatie Overlord – de invasie in Normandië – 1 mei 1944 vastlegden. Hiermee kwamen ze ook tegemoet aan Russische kritiek dat het Westen het wel prima vond dat Stalin alleen de kastanjes uit het vuur haalde. De oorlog aan het oostfront woedde immers in alle hevigheid.
Aangezien voorlopig de middelen voor een invasie in Normandië nog ontbraken, besloot de geallieerde legerleiding de strijd in het Middellandse Zeegebied voort te zetten. Inmiddels was de politieke en militaire situatie in Italië danig aan verandering onderhevig. Mussolini had de invasie van Sicilië in politieke zin niet overleefd. Hij had het veld moeten ruimen voor een nieuwe regering die bereid was met de geallieerden te onderhandelen.
Na enige tijd, op 8 september, leidde dit tot de Italiaanse capitulatie. Voor de Duitsers was dit het signaal de verdediging van Italië over te nemen, vijf dagen nadat de geallieerden aan de uiterste zuidelijke hiel van de Italiaanse laars, Calabrië, waren geland (operatie Baytown).
Terwijl de Duitsers met een planmatige efficiency alle strategische punten in Italië bezetten, landde de geallieerde vloot bij Salerno (Napels) om een Brits-Amerikaans strijdmacht aan land te zetten (operatie Avalanche, 9 september).
Corsica
Het was niet Italië waar de Marokkanen het strijdtoneel weer konden betreden. Eerst was een stukje Frankrijk aan de beurt: Corsica. Vanaf 11 september gingen Franse troepen in Algiers scheep naar dit eiland, dermate strategisch gelegen in verband met de verdere operaties in het westelijke Middellandse Zeegebied, zowel in Italië als bij de reeds geplande invasie in Zuid-Frankrijk, dat de geallieerde legerleiding had besloten dit eiland als eerste van het Franse grondgebied te bevrijden.
Ook hier waren – onder de officieuze lijfspreuk: wie het laatst lacht lacht het best – de goums (2e groep) weer present, een andere groep dan degenen die op Sicilië (4e groep) vochten. Ditmaal vochten reguliere Marokkaanse eenheden aan hun zijde. Corsica, waar de gevechten doorgingen tot l oktober, werd de vuurdoop voor de Vierde Marokkaanse bergdivisie en de nieuwe eskadrons spahis, uitgerust met modern gemechaniseerd verkenningsmaterieel. Op 4 oktober 1943 kon deze operatie feestelijk worden afgerond met de intocht in Bastia. De goums bleven nog enige tijd om de pacificatietaak te voltooien.
De opmars naar Cassino
Vanwege de bevrijding van Corsica had Juin nog slechts twee andere divisies in de aanbieding om met de Britten en Amerikanen in Italië mee te vechten en dat waren de Tweede Marokkaanse en Derde Algerijnse divisie. Juin lobbyde om deze divisies zo snel mogelijk in Italië aan land te krijgen. De Amerikaanse bevelhebber in Italië, Mark Clark, wist hoe goed deze eenheden in bergachtig terrein konden optreden en steunde Juin in diens pogingen scheepsruimte ter beschikking te krijgen om de eenheden vanuit Algerije te verschepen.
Pas eind november was het zover. De gevechten in Italië waren toen al zo’n tien weken aan de gang, en dat waren geen gemakkelijke weken geweest. Eerst was het geallieerde bruggenhoofd bij Salerno bijna door de Duitsers terug de zee in gedreven, pas op 1 oktober konden de geallieerden Napels bevrijden, en de opmars naar Rome stuitte in de bergen achter Napels direct op omvangrijke, goed uitgebouwde Duitse verdediginglinies.
Geen gunstige vooruitzichten
De Duitsers hadden precies voldoende tijd gehad zich op alle tactisch belangrijke punten te nestelen. Met de wintermaanden in aantocht was dat voor de geallieerden geen gunstig vooruitzicht. Kleine riviertjes die door het Italiaanse berglandschap stroomden werden schier onoverkomelijke hindernissen door mijnenvelden, bunkers, opstellingen van mitrailleurnesten, en overstromingen vanwege de overvloedige regenval.
Namen als Volturno, Sangro, Rapido en Garigliano kregen een onheilspellende klank. De slagen om deze riviertjes te overwinnen (vanaf oktober 1943) behoren tot de zwaarste en meest dramatische van de oorlog. Na het overwinnen van de Volturno (12- 19 oktober), toen de geallieerden hun tanden in de verdediging van de Sangro zetten (19-24 november), verschenen de Noord-Afrikanen ten tonele. Op 19 november kwamen de verzorgingseenheden voor de Marokkanen en Algerijnen in Napels aan, de volgende dag, uiteindelijk ver voor op het schema, de troepen zelf.
De Tweede Marokkaanse divisie onder generaal André Dody beet het spits af. Vijf dagen later volgde Juins hoofdkwartier. Het Franse Expeditionaire Korps kon zich in de gelederen van het Vijfde Amerikaanse leger voegen. Een onafhankelijk commando naast de Amerikanen, wat Juin wel gewild had, zat er niet in. De Marokkanen werden direct na hun ontscheping geplaatst in het Zesde Amerikaanse legerkorps van generaal Lucas en gelegerd in het berggebied ten oosten van Monte Cassino. Daar beleefden zij hun vuurdoop, in het onherbergzame terrein zo’n tien kilometer voor de sterke Gustavlinie in koude en natte decemberdagen, de week voor kerstmis, nabij de Monte Pantamo en in het Mainardemassief.
Ondanks dat aan de training van vooral de lagere niveaus nog wel een en ander ontbrak, maakten de Marokkanen indruk op het Amerikaanse oppercommando. Vanaf het begin vielen zij in positieve zin op wat betreft het kunnen doorstaan van ontberingen en optreden in gebieden die voor gemechaniseerde legers zo goed als onbegaanbaar waren.
Cruciale fase van de oorlog
In januari 1944 kwam de oorlog in Italië in een cruciale fase. De geallieerden stonden voor de zwaar versterkte Duitse Gustav-linie die dwars door Italië liep. ledere opmars in noordelijke richting moest zich door Duitse bunkerstellingen, mijnenvelden en artillerieopstellingen heenslaan. Vooral de opmarsroute naar Rome, door het dal van het riviertje de Liri, werd zwaar verdedigd.
De bergen, waarin zich het imposante kloostercomplex van Monte Cassino bevond, domineerden het terrein. In die bergen was praktisch ieder militair optreden uitgesloten, op moeizaam en kleinschalig infanterieoptreden na, dat uitermate zwaar was en veel slachtoffers voor minimale terreinwinst zou kosten.
De landing bij Anzio, veertig kilometer ten zuiden van Rome, op 22 januari 1944 was een geallieerde poging om de opmars door Italië weer enige snelheid te geven. Britten en Amerikanen moesten vanuit Anzio in zuidelijke richting de Gustav-linie in de rug aanvallen terwijl tezelfdertijd een offensief de linie frontaal aanpakte. Een mooi plan, maar het pakte slecht uit.
Opgesloten in een bruggenhoofd
De invasie bij Anzio kwam voor de Duitsers als een volslagen verrassing. Zonder enige tegenstand konden de geallieerden het Italiaanse strand betreden. Maar in plaats van snel door te stoten – waaraan zeker enig risico was verbonden – besloot de commandant eerst een grote macht op het strand te verzamelen en dan pas verder landinwaarts te gaan. Dit gaf de Duitsers juist voldoende tijd een legermacht naar Anzio te sturen en de invasietroepen te omsingelen.
Met de rug naar de zee moesten Britten en Amerikanen de Duitse pogingen hen terug de zee in te drijven weerstaan, in plaats van op te rukken naar de Gustav-linie. Meer dan drie maanden zaten enkele divisies opgesloten in een bruggenhoofd onder voortdurende Duitse beschietingen. De doorbraak van de Gustav-linie bij Monte Cassino zou volledig neerkomen op de troepen die toch al voor de linie stonden.
~ Professor Wim Klinkert
Deel drie van dit artikel is hier te lezen