Oorlog aan oma’s graf
De dag dat oma Fie overleed, was het hels koud en viel er een dik pak sneeuw. De winter vestigde een record: tot 27,4 graden onder nul daalde het kwik. Het bericht over zijn oma bereikte Dick Woudenberg, die in Schaarsbergen op een nationaalsocialistische kostschool zat, op dinsdag 3 februari. De schoolleiding raadde hem af om voor de begrafenis naar het westen te reizen: er reed vanwege de strenge vorst en het dikke pak sneeuw alleen nog sporadisch openbaar vervoer door bezet Nederland en er was geen dienstregeling. Als je toevallig een trein of een bus zag vertrekken, kon je een eindje meerijden om te kijken hoever je kwam.
Maar Dick wilde er per se bij zijn als oma werd begraven. Hij stapte in zijn schooluniform op de bus en ging op weg naar huis. Onderweg stond hij eindeloos te kleumen op ijskoude stations en zag mensen met dassen voor hun mond, hun hoofd diep in hun vaak sjofele winterkleding gedoken. Na allerlei omwegen bereikte hij ten slotte het huis van zijn ouders in Velsen-Zuid. Zij waren daarheen verhuisd nadat was aangekondigd dat hun huis aan de Kennemerlaan net als een groot deel van IJmuiden zou worden afgebroken om de bouw van de Atlantikwall mogelijk te maken, de Duitse kustverdediging.
Het was fijn om weer in zijn eigen bed te slapen en ’s ochtends door zijn moeder te worden gewekt. Ze gaf hem een samenraapsel van burgerkleren om aan te trekken. Een broek van zijn acht jaar oudere broer Jan, die als lid van de SS naar het Oostfront was vertrokken, was hem nog maar een klein beetje te groot. Dick begreep ook wel dat het geen goed idee was om in die tijd in zijn schooluniform naar de begrafenis van oma te gaan.
Zo vaak kwam de familie niet meer bij elkaar sinds de oorlog hen had verdeeld in twee partijen die het politiek zeer met elkaar oneens waren. Er waren nationaalsocialisten en sociaaldemocraten, en tussen die twee helften van de familie was geen verzoening mogelijk. Zelfs het overlijden van hun moeder had daaraan niets veranderd, merkte Dick toen het gezin met de Fiat 508 Balilla – de typeaanduiding verwees naar de gelijknamige organisatie van jonge Italiaanse fascisten – arriveerde bij begraafplaats Driehuis-Westerveld.
Niet iedereen was gekomen, maar er waren toch een stuk of vijftien familieleden. De meesten knoestige mannen van wie je beter geen klap kon krijgen. Dat waren de gebroeders Woudenberg, de zonen die de laatste eer kwamen bewijzen aan hun overleden moeder. Van de negen zonen van de melkboer in de Amsterdamse Joden Houttuinen waren er nog zeven in leven. Oom Janus was als blokhoofd van de Luchtbeschermingsdienst omgekomen toen de Engelsen op 11 oktober 1940 Tuindorp Oostzaan bombardeerden. Oom Gijs, iets jonger dan Dicks vader, was al in het laatste jaar van de Eerste Wereldoorlog overleden. Hij was als jongetje het meest geïntegreerd geweest in de Joodse gemeenschap.
Alle broers hadden melk rondgebracht in het Joodse getto waar ze waren opgegroeid in het gezin van melkboer Helmert en zijn vrouw Fie. Ze hadden gespeeld in het verse hooi op de hooizolder van de stadsboerderij. Ze waren naar dezelfde School met de Bijbel gegaan en ze hadden op vrijdagavond allemaal weleens als sjabbesgoj het licht aangedaan of de kachel aangestoken bij Joodse buren. Ze waren opgevoed door een hardwerkende en godvrezende vader, en vooral door hun moeder, die kleine sterke vrouw die liefdevol en hard was geweest voor haar zoons en nog harder voor zichzelf. Maar hier, aan haar graf, waren ze tot op het bot verdeeld.
Aan de ene kant waren er de aanhangers van de Socialistische Internationale, die zwoeren bij solidariteit tussen alle mensen in een wereld zonder grenzen. Hun aanvoerder was oom Kees, vakbondsman, SDAP-voorman en vanaf zijn zeventiende al vrijdenker en socialist. Hij was bovendien lid van de sociaaldemocratische Joodse organisatie Poalé Zion – dat was niet zo vreemd als je wist dat hij in de Joden Houttuinen ook altijd al Joodse vriendjes had gehad.
Janus was net als Kees sociaaldemocraat geweest, en ook de oudste broer Willem en de jongste broer Dirk, die beiden met een Joodse vrouw waren getrouwd, stonden aan zijn kant. Dirk was vertaler bij het socialistische dagblad Het Volk aan het Hekelveld. Hij was alleen naar de begrafenis gekomen; zijn Joodse echtgenote was thuisgebleven. Het was niet veilig voor haar om te reizen en sinds een paar weken moest het stempel ‘J’ in Joodse persoonsbewijzen staan.
Die andere broers noemden zich ook socialisten, maar zij streefden naar de vestiging van een nationaalsocialistische heilstaat. Deze broers, van wie Dicks vader Jan politiek het meest actief was, hadden zich ontwikkeld tot uitgesproken antisemieten. Ze maakten opmerkingen over de inferioriteit van het Joodse ras in plaats van, zoals vroeger, Joodse moppen te tappen met het Jiddische accent uit de Joden Houttuinen, de straat waar ze geboren waren. Die kant was in de meerderheid, want ook Jan Hendrik, die Henk werd genoemd was lid van de NSB. Gerard, die lange tijd in China had gewerkt en eind jaren dertig was teruggekeerd naar Nederland, hoorde er ook bij. Hij stond als NSB’er aan de kant van de bezetter en na de bevrijding zat hij ruim een jaar lang gevangen, net als zijn zus Geertruida, de jongste van de kinderen.
Aanvankelijk was zij net als haar man Frits een typische rode democraat. Maar na de Hollandse capitulatie maakten ze een ommezwaai. Frits kreeg via zijn zwager Jan een baantje bij de gelijkgeschakelde vakbond en zou na de nederlaag in 1945 korte tijd worden opgesloten wegens collaboratie.
Oma Fie was heel geliefd geweest bij haar kinderen. Niemand waagde het dus om openlijk vijandig tegen elkaar te zijn op haar begrafenis. Maar de spanning was om te snijden, vooral tussen Jan en Kees, kopstukken van tegengestelde politieke organisaties. Sinds Dicks vader Jan Woudenberg in 1937 voor de NSB in de Kamer kwam, waren ze gebrouilleerd. Maar Dick moest het zijn ouders nageven: er werd thuis nooit een kwaad woord over rooie oom Kees gesproken. Jan had waarschijnlijk het meeste verdriet van de verwijdering; hij had altijd opgekeken tegen Kees, zijn grote broer, die altijd vol verrassingen had gezeten en fantastische verhalen vertelde aan zijn jongere broertjes.
Toen Jan zich bekeerde tot het nationaalsocialisme, was Kees al een van de belangrijkste socialistische voormannen in Nederland. Hij was secretaris-penningmeester in het bestuur van de SDAP naast voorzitter Koos Vorrink en hij was gemeenteraadslid voor die partij in Amsterdam.
Het was misschien een beetje naïef, maar Dick vond dat hij als jonge jongen niets te maken had met dat grote politieke conflict binnen de familie. Hij voelde ook wel een zekere sympathie voor zijn oom Kees, die stugge maar indrukwekkende man.
Behalve zijn zus Hennie was Dick het enige bij de begrafenis aanwezige kleinkind en toen hij Kees zag, liep hij naar hem toe om hem te condoleren. ‘Dag oom Kees,’ mompelde hij, maar hij greep in het luchtledige want oom Kees negeerde zijn uitgestoken hand volledig. Als je zelfs je neef van dertien weigert een hand te geven, dan is er iets goed mis, dacht Dick. Zijn vader had de scène van een afstandje gevolgd en draaide zich bruusk om. Hij ging zo ver mogelijk weg staan van zijn rode broers.
Zonder iets te zeggen, mokkend bijna, stonden de broers Woudenberg vlak bij elkaar in dezelfde ruimte te wachten op het moment dat hun moeder door de kou naar haar graf zou worden gedragen. Ook nu nog haten ze elkaar, zelfs aan zijn oma’s graf is het oorlog, dacht Dick. Alsof er geen belangrijkere zaken in het leven waren dan politiek.
Op de besneeuwde begraafplaats zakte de kist in de groeve, en zo werd de scheidslijn in de familie nog eenmaal zichtbaar. Nu stonden ze niet alleen ideologisch, maar ook fysiek recht tegenover elkaar, aan beide kanten van de groeve, als in een politiek pantomime. De mannen hadden allemaal zielsveel van hun moeder gehouden en uit eerbied voor haar toonden ze hun wederzijdse afkeer ook nu niet al te demonstratief.
Er werd niets gezegd aan het graf. Een betekenisvol zwijgen was het wel, voelde Dick terwijl hij krampachtig zijn tranen bedwingend aan zijn overleden grootmoeder probeerde te denken in plaats van aan de familievete. Hij hoopte dat iemand toch nog iets liefs zou zeggen, iets van waardering, maar de kaken bleven stijf op elkaar.
Na een tijdje draaide zijn vader zich om en wenkte zijn vrouw, zijn dochter en zijn jongste zoon. Dick liep zijn ouders snel achterna. Hij had afscheid genomen van zijn grootmoeder en er was geen reden om hier nog een minuut langer te blijven.
Bewerkte en ingekorte versie van hoofdstuk 10 uit De nazi-leerling. De schuldige jeugd van Dick Woudenberg.