Vervalsingen zijn van alle tijden. Ten aanzien van documenten en artefacten uit de Middeleeuwen zijn er tal van bekende en minder bekende vervalsingen gemaakt, maar ook in het tijdvak zelf waren natuurlijk vervalsers actief. Het tijdschrift Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen (een uitgave van uitgeverij Verloren in Hilversum) bracht recent een special uit getiteld “De valse Middeleeuwen”, waarin het thema historische fraude en misleiding in en over de jaren 500 tot 1500 door verscheidene historici uitgediept wordt.
Inhoud
De special bevat bijdragen over ‘vals spelen’ in de Middeleeuwen zelf, evenals artikelen over vervalsingen van oorkonden en voorwerpen die dateren van na het jaar 1500. Thema’s die aangesneden worden, zijn onder meer de rond 750 door vervalste Latijnse oorkonde Donatio Constantini (schenking van Constantijn), de omgang van IJslanders met hun romantisch-nationalistische saga’s, onderzoek naar echte en vervalste relieken, de valsemunterij en terechtstelling van de Franse dame Catharina de Chasseur in 1541, het Oera Linda-boek, en de vraag naar de historische waarde van de middeleeuwse Ulfbreht-zwaarden.
Onderzoek naar relieken
In het artikel ‘Allemaal botjes. Over echte en valse relieken’, gaat Mark van Strydonck in op het onderzoek naar echte en valse relieken. Van Strydonck is hoofd van het Radiokoolstof Dateringslaboratorium in Brussel, onderdeel van het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium, en weet dus waarover hij het heeft. Van Strydonck geeft een inkijkje in de onderzoekstechnieken om echte en vervalste artefacten van elkaar te kunnen onderscheiden.
De auteur diept drie onderzoeksmethoden uit, namelijk de fysische antropologie, het stabiele isotopenonderzoek en de radiokoolstofmethode, ook wel de C14-methode genoemd. Van Strydonck trekt onder meer de volgende conclusie:
“Er is een heel sterk vermoeden dat een groep relieken met de uiteraard daaraan verbonden heiligenlevens in het algemeen teruggaan op mensen die een heel belangrijke rol gespeeld hebben in hun lokale (Merovingische) gemeenschap en pas later gemythologiseerd werden en de status, met bijhorend ‘gefantaseerd’ verhaal, van heilige hebben gekregen. De vitae van sommige heiligen lijken echt op sprookjes, ze delen vergelijkbare plotten en genre-gebonden clichés.” (218)
Uitleg van de C14-methode
Valsemunters bestraft
In de Middeleeuwen gebeurde er, naast het heilig verklaren van voorwerpen, veel meer wat niet door de beugel kon. Zo waren er regelmatig valsemunters actief. Serge ter Braake, postdoc aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, levert over dit thema een bijdrage. Hij gaat op zoek naar de motieven van de vrouwelijke valsemunter Catharina de Chasseur en plaatst haar in de context van het fenomeen valsemunterij in de late Middeleeuwen.
Valsemunterij kwam in verscheidene vormen voor en werd in de loop van de tijd op uiteenlopende manieren door de overheid bestraft. De Romeinen bijvoorbeeld zagen valsemunterij als een halsmisdrijf vanwege de aanwezigheid van de keizerlijke afbeelding en naam op de munt. Vervalsen betekende majesteitsschennis, dus de doodstraf. De Merovingische koning Childerik III zwakte deze straf af tot het afhakken van de hand van de misdadiger, omdat het in zijn ogen diefstal betrof en geen majesteitsschennis. Vanaf de twaalfde eeuw – met het aantrekken van de economie dus – werden de straffen weer strenger en kwamen, ook in de Nederlanden, valsemunters in de kookpan terecht (waarbij ze levend gekookt werden), of belandden ze op de brandstapel.
Een van de ‘bekendere’ personen die in de Nederlanden levend gekookt werd vanwege valsmunterij was de muntmeester van de jonker van Batenburg, die in 1434 levend gekookt werd in een ketel met olie in Deventer. De betreffende ketel hangt nog steeds aan een huismuur in Deventer (zie afbeelding).
De Ulfberht-zwaarden: merkproducten of goedkope kopieën?
Er zijn honderden exemplaren gevonden van middeleeuwse zwaarden met ingelegde namen in het zwaardblad. Veel van deze namen zijn uniek, maar enkele namen, zoals de naam Ulfberht, komen veelvuldig voor. Dit type zwaard werd tussen de achtste en elfde eeuw veelvuldig gefabriceerd, en – zo schrijft Sebastiaan Pelsmaeker – er moeten van dit zwaard honderden tot duizenden stuks gemaakt zijn. Pelsmaeker:
“Toen deze zwaarden voor het eerst werden ontdekt, werd simpelweg aangenomen dat Ulfberht de naam van de smid was, en dat het een vroege voorloper was van een handtekening. Al snel bleek echter dat deze zwaarden gedurende een periode van driehonderd jaar zijn gemaakt, en dat maakt het onmogelijk ze toe te schrijven aan een enkele smid. Vanaf dat moment werd geopperd dat er een gerenommeerde werkplaats was, wellicht opgezet door een smid genaamd Ulfbreht, waar deze zwaarden werden gemaakt. Echter, niet altijd is de naam hetzelfde gespeld en bovendien is het model van deze zwaarden erg gevarieerd. De kans is daardoor erg groot dat het hier deels om vervalsingen gaat.” (254)
Pelsmaeker gaat in zijn artikel op zoek naar de antwoorden rond het mysterie van de Ulfbreht-zwaarden. Dit doet hij door het inlegwerk, de zwaardvormen en de naam Ulfbreht te onderzoeken. Hij komt onder meer tot de conclusie dat er wel degelijk een Ulfbreht-smederij is geweest, die kwalitatief gezien uitstekende zwaarden maakte.
Tijdschrift Madoc: De valse Middeleeuwen