Vroedvrouwen zijn door historici in het verleden geregeld afgeschilderd als ongeschoolde vrouwen die zelfs bijdroegen aan de hoge kindersterfte in de vroegmoderne wereld. Vanwege deze link met kindersterfte trokken veel historici vanaf de achttiende eeuw de conclusie dat vroedvrouwen in de vroegmoderne tijd (1453-1789) vaak werden gezien als heksen. Recent historisch onderzoek in verschillende Europese landen en de Verenigde Staten heeft echter aangetoond dat het beeld van de domme vroedvrouw-heks niet klopt en dat deze vrouwen in hun gemeenschap een hoog aanzien genoten. Toch is de moderne stereotype-link tussen vroegmoderne vroedkunde en hekserij nog niet verdwenen.
Vroedvrouwen zijn vrij onbekende figuren. Ze lieten zelf weinig tot geen bronnen na, bevallen en verloskunde waren nu eenmaal vrouwenzaken en vrouwen bewaarden hun geheimen. Toen aan het einde van de achttiende eeuw de vroedmeesters ten tonele verschenen, bleken de vroedvrouwen niet opgewassen tegen de mannelijke wetenschappen waar ze geen toegang tot kregen. De belangstelling van de hogere klassen voor deze “hoogopgeleide” wetenschappers was de definitieve doodsteek voor het beroep van de vroedvrouwen. Toch bleef de vroedvrouw in de Noord-Amerikaanse kolonies tot aan de Amerikaanse Revolutie de belangrijkste medische instantie bij bevallingen.
In onderzoek naar koloniale vroedvrouwen ligt de nadruk meestal op de Engelse kolonies. Ik probeer dat hier open te trekken naar de Nederlandse kolonies. De belangrijke rol van de vroedvrouw als expert in de rechtbank was tegen het begin van de zeventiende eeuw stevig verankerd. Spijtig genoeg is de kennis van deze belangrijke schakel in het gerecht verloren gegaan in de tijd. Buitenechtelijke kinderen, geslachtsgemeenschap voor het huwelijk en kindermoord waren in de vroegmoderne tijd strafbare misdaden in Europa en de Europese koloniën. Wie anders dan de vroedvrouw, de eerste getuige bij alle bevallingen, kon beter verklaren wat er in de kraamkamer gebeurde? De vroedvrouw stond dan ook in voor de controle op immoreel gedrag en werd ingeschakeld door seculiere en religieuze rechtbanken bij gerechtelijke onderzoeken.
Ontstaan Nieuw-Nederlandse kolonie
De Nederlandse kolonies in Noord-Amerika waren geen lang leven beschoren. De eerste expeditie van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) naar Amerika vond plaats in 1609. Het eigenlijke doel van deze expeditie was een passage naar Oost-Azië te vinden, via de kust van Noord-Amerika. Deze ambitie voor handel met Indië en Oost-Azië zonder de tussenkomst van de Spanjaarden en Portugezen werd nooit bereikt. Wel konden de Nederlanders met de oprichting van de West-Indische Compagnie (WIC) een nieuwe lucratieve handel opstarten met handelswaren uit Noord-Amerika, namelijk bont. In de Kleine IJstijd (zestiende tot negentiende eeuw) was bont een gewild product in Europa. De Kleine IJstijd zorgde namelijk voor koude en lange winters die gekenmerkt werden door meer sneeuw en ijs, maar ook de zomers werden koeler.
In 1614 stichtten de Nederlanders hun eerste Amerikaanse vestiging, Fort Nassau, vlakbij het huidige Albany. De eerste kolonisten vestigden zich in 1624 in Nieuw-Nederland. Vanaf de jaren zestig van de zeventiende eeuw schommelde het bestuur van de provincie vaak tussen de Nederlanders en de Engelsen. Met het tekenen van de Vrede van Westminster werd Nieuw-Nederland in 1674 officieel Engels bezit en werd de kolonie hernoemd naar de hertog van York.
Vroedvrouwen in de geschiedenis
Officieel erkende vroedvrouwen zijn de enige bekende vroedvrouwen in de geschiedenis, dankzij de geschreven bronnen die de verschillende autoriteiten die hen benoemden over hen bijhielden. Sommige vroedvrouwen hielpen af en toe bij bevallingen, maar zagen het niet als een voltijds beroep. Zij waren niet erkend en bleven doorheen de geschiedenis in de obscuriteit. Deze vrouwen liepen het gevaar als kwakzalvers of heksen bestempeld te worden, veelal door hun erkende vroedvrouw-collega’s die natuurlijk klanten en geld misliepen door hun ongeregelde optredens bij bevallingen. Anderen waren officieel benoemd door religieuze of seculiere autoriteiten en stelden hun diensten voltijds beschikbaar aan alle vrouwen in de regio waarin ze woonden en werkten. Hun opleiding was informeel. Het beroep werd aangeleerd via een leertijd bij ervaren vroedvrouwen, aangezien ze als vrouw werden geweerd uit de officiële educatieve instellingen. Toch was hun vorm van onderwijs erkend door zowel de seculiere als religieuze autoriteiten, die belang hechtten aan de ervaring die een vroedvrouw opdeed tijdens haar leertijd.
Vanwege het apprenticeship (stage) opleidingssysteem kwam het vaak voor dat het beroep van generatie op generatie werd doorgegeven. Uit onderzoek komt naar voor dat vroedvrouwen een hoog aanzien hadden in hun gemeenschap, niet alleen omwille van hun medische kennis, maar ook als vertegenwoordiger van goede zeden in de rechtbanken. Dit gaat in tegen het beeld van de heks-vroedvrouw dat tijdens de Verlichting naar voren werd gebracht door mannelijke wetenschappers, medici en historici.
Hoewel de verschillende Europese landen en hun kolonies verschillende wetgevingen hadden omtrent vroedvrouwschap, waren er ook enige overeenkomsten. Vroedvrouwen kwamen uit verschillende lagen van de bevolking, zowel de armere als de rijkere klassen. Ze waren meestal van middelbare leeftijd, getrouwd of weduwe en hadden zelf al dan niet volwassen kinderen. Een vroedvrouw die zelf geen kinderen had gebaard, kon in het vroegmoderne denkbeeld niet zorgen voor kinderen, laat staan moeders tijdens de bevalling goed met raad en daad bijstaan. Vroedvrouwen waren ook zeker zakenmensen. Ze rekenden hun patiënten aan volgens een flexibele schaal die zij zelf bedachten. Zo konden de kosten bij een rijker gezin hoger oplopen dan bij een armer gezin en hielpen ze de armsten gratis bij de bevalling. Voor deze laatste groep werden de vroedvrouwen vergoed met een jaarlijkse wedde door de autoriteiten die hen benoemden. Succesvolle vroedvrouwen konden dan ook een substantiële bijdrage leveren aan het gezinsinkomen.
In de Nederlandse Republiek moesten vroedvrouwen een stedelijke vergunning krijgen om hun beroep uit te oefenen. Deze verkregen ze na…
- een opleiding van vier jaar te hebben gevolgd bij een erkende vroedvrouw;
- theoretische anatomielessen bij te hebben gewoond;
- succesvol een examen te hebben afgelegd;
- de eed voor vroedvrouwen te hebben afgelegd;
- en de registratiekost te hebben betaald, die jaarlijks herhaald werd.
De Nederlandse vroedvrouwen werden zelfs onderdeel van het gilde van de chirurgijns. Dit was nodig om een beter netwerk uit te bouwen voor vroedvrouwen en hun opleiding, maar ook voor het bestuur was dit belangrijk om beter controle te kunnen uitoefenen. De opleiding tot vroedvrouw werd hierdoor een formeel instituut en hiermee vormde Nederland een uitzondering in de vroegmoderne tijd.
Engelse vroedvrouwen stonden vanaf 1512 dan weer onder streng toezicht van de Kerk. Na de oprichting van de Anglicaanse Kerk in 1534 bleef de controle uitgevoerd worden door bisschoppen. Aspirant-vroedvrouwen moesten getuigenissen van goed gedrag en opgedane expertise kunnen voorleggen. Meestal waren dit verklaringen van moeders die ze hadden geholpen bij hun bevalling. Hierdoor komt het informele onderwijs weer duidelijk naar voren, aangezien de meeste verklaringen aangaven dat de aspirant-vroedvrouw in leertijd was bij een erkende vroedvrouw. Daarnaast moest men een som van £1 of £2 betalen.
De seculiere autoriteiten in Noord-Amerikaanse kolonies voorzagen civiele vergunningen aan de vroedvrouwen, zoals ook de Nederlandse stadsbesturen dat deden. Ook in de Engelse gebieden was dit het geval, aangezien de Anglicaanse Kerk niet stevig was verankerd in het religieuze landschap van de Brits-Amerikaanse kolonies. De betaling van de diensten werd uitgevoerd door de koloniale stadsbesturen. In Nieuw-Nederland betaalde de WIC. Ook een woning werd op kosten van het stadsbestuur voor de vroedvrouw geregeld. De betalingen door de WIC verliepen niet altijd vlot, zoals we kunnen zien bij Tryn Jonas. Annetje en Marritjen Jans, dochters van deze Nieuw-Nederlandse vroedvrouw, probeerden via Annetjes echtgenoot Everardus Bogardus verschillende malen aanvraag te doen naar het loon van de inmiddels overleden.
Rechtbanken
In verschillende gerechtelijke systemen over heel de wereld (landen en regio’s waar Europeanen grote koloniale invloed hadden) was de vroedvrouw een essentiële schakel in de rechtbanken en justitiële onderzoeken. Een uitgewerkte casus van Essex County, Massachusetts toont hun belangrijke rol als getuige, ondervrager en expert.
Er verschenen regelmatig processen van seksueel wangedrag in de rechtszalen van Essex County, Massachusetts, met in totaal 1.177 van dergelijke aanklachten ingediend tussen 1650 en 1750. Ongeveer de helft van deze processen draaide om kolonisten die vóór het huwelijk geslachtsgemeenschap zouden hadden gehad, wat in het algemeen resulteerde in een kind dat minder dan negen maanden na de huwelijksdatum werd geboren. De tweede meest voorkomende vorm van proces was die voor bastaardij en vaderschap.
Beide typen vereisten over het algemeen de hulp van een vroedvrouw in haar medische en juridische hoedanigheid. In de rechtbank van de algemene zittingen uit Essex County, Massachusetts werden 71 vrouwen geïdentificeerd als vroedvrouw. Het huwelijk werd in deze periode meestal om economische redenen steeds vaker uitgesteld. Gezien het gebrek aan betrouwbare anticonceptie halverwege de zeventiende eeuw, nam het aantal buiten het huwelijk geboren kinderen in Essex County hierdoor toe. De eis dat de vrouw tijdens de bevalling een getuigenis moest afleggen, lijkt erop te wijzen dat de rechtbanken de bedoeling hadden dat vroedvrouwen de eerste getuigen zouden zijn, zelfs als de wet niet specifiek de noodzaak van hun aanwezigheid voorschreef. Vroedvrouwen (of de oudste aanwezige vrouw) moesten herhaaldelijk ongehuwde moeders vragen wie hun kinderen hadden verwekt. Kinderen geboren binnen de eerste negen maanden van het huwelijk werden zorgvuldig onderzocht om te bepalen of ze voor of na het huwelijk waren verwekt.
Vrouwen die doodgeboren kinderen ter wereld brachten, hadden een middel nodig om te bewijzen dat hun kinderen inderdaad doodgeboren waren en niet het slachtoffer waren van kindermoord. Bewijs dat de vroedvrouw (of, nogmaals, de oudste aanwezige vrouw) tijdens dergelijke bevallingen de juiste procedure had gevolgd, was de enige manier om enige vorm van wettelijke bescherming te bieden aan vrouwen die onder dergelijke omstandigheden bevielen.
Eed der vroedvrouwen in de Nederlandse kolonies
“[…] you swear by the eternal and dreadful God that you will do and act therein according to the best of your knowledge which God hath granted to you and that you will never refuse, but always be willing, to render your services to rich and poor alike and fear no one. So help you God everlasting.”
Deze eed is een Engelse vertaling terug te vinden in de transcripties van de Minutes of the court of Albany, Rensselaerswyck and Schenectady, 1675-1680 door Van Laer A. J. F. Origineel was dit een Nederlandstalige bron.
Nieuw-Nederlandse vroedvrouwen en de rechtbank van Fort Amsterdam en Fort Oranje
De geboorte van een kind was in de Europese en koloniale cultuur een sociale gebeurtenis. Vijf tot acht vrouwelijke vrienden en familieleden van de zwangere vrouw waren tijdens en na de bevalling aanwezig om haar te helpen. De vroedvrouw werd pas geroepen als de eigenlijke bevalling aanbrak. De aanwezigheid van deze vrouwen verzorgde naast steun ook een getuigensysteem, vooral de aanwezigheid van een vroedvrouw maakte dat de rechten en plichten van de moeder beter gecontroleerd konden worden.
In geval van buitenechtelijke zwangerschappen was het achterhalen van de vader zeer belangrijk. De burgerlijke autoriteiten moesten weten wie er instond voor het onderhoud en welzijn van het kind, terwijl de kerkelijke autoriteiten wilden weten welke man boete moest doen voor het onwettig kind. De vroedvrouw ondervroeg de moeder tijdens de bevalling, omdat men geloofde dat deze tijdens de bevallingspijnen niet kon liegen. Bovendien zou de moeder haar eigen onsterfelijke ziel en die van haar kind op het spel zetten indien ze tijdens de bevalling toch loog. De kans om tijdens of vlak na de bevalling te sterven en/of om een doodgeboren kind ter aarde te brengen, waren in de vroegmoderne tijd dan ook zeer groot.
De meeste rechtszaken voor vroegmoderne vroedvrouwen aan beide kanten van de Atlantische Oceaan hielden rechtstreeks verband met ongeoorloofde seksuele ontmoetingen, zowel buitenechtelijk als voorhuwelijks. Bij verdachte kindersterfte, kindermoord en doodgeborenen was de vroedvrouw ook een belangrijke getuige, want alhoewel de kindersterfte in de vroegmoderne tijd zeer hoog lag, werd een verdacht overlijden altijd serieus genomen door alle autoriteiten.
Vroedvrouwen die in de gerechtelijke bronnen uit de Nederlandse kolonies naar voren kwamen, zijn Lysbet Dircks, Tryn Jonas, Hillegont Joris, Tryntje Jans, Tryntje Melkers en Volkje van Hoese.
De status van de verloskundige in de gemeenschap was een van de belangrijkste eigenschappen die naar de geboortekamer werden gebracht. Of het nu ging om langdurige, moeilijke bevallingen of het dwingen van ongehuwde moeders om de namen van de vaders van hun kinderen te noemen, vroedvrouwen wilden dat hun bevelen zonder twijfel werden gehoorzaamd. Sociale klasse en familiebanden waren de snelste manier om dit doel te bereiken in de hiërarchische samenleving van de Europese en koloniale gemeenschappen. Iemand met een hoger sociaal aanzien werd al sneller aanvaard als een autoriteit, zo ook in de kraamkamer. De genoemde zes Nieuw-Nederlandse vrouwen komen in de bronnen naar voren als vooraanstaande leden van hun gemeenschap. Tryn Jonas, de bekendste vroedvrouw van Nieuw-Nederland, was de schoonmoeder van dominee Everardus Bogardus. Hillegont Joris stond voor haar officiële erkenning al bekend als een bekwame vroedvrouw, ook al werd haar verleden gekleurd door een buitenechtelijk kind met Jan van Meppelen in 1644. Toch lijkt dit geen belemmering te zijn geweest voor haar belangrijke rol als vroedvrouw, zoals blijkt uit haar optreden bij de bevalling van Anna Tymens, die onder dwang seksueel contact had met Gerrit Tides en zwanger raakte. Anna verbleef bij Hillegont ten tijde van haar bevalling, wat toch duidt op een groot vertrouwen in de vroedvrouw.
Soms hield hun hoge stand hen toch tegen om zich te associëren met vrouwen met een twijfelachtige moraal. Zo weigerde Tryn Jonas in 1642 om ene Nan Beets bij te staan tijdens haar bevalling. Nan en haar echtgenoot waren verschillende malen wegens wangedrag voor het gerecht gedaagd. Toch was dit eerder een uitzondering. Vaak hielpen de vroedvrouwen ieder die hen nodig had en kregen ze zelfs macht in de rechtbank als getuigen voor zwangere of net-bevallen vrouwen. De bevalling was namelijk het perfecte moment om de vrouwen te ondervragen, maar mannen (en dus de sheriff) mochten niet aanwezig zijn in de kraamkamer. Zo kreeg Volkje van Hoese volledige volmacht bij de verklaring van de bevalling van Mary, de zwarte slavin van Abraham Staes, om te achterhalen wie de vader van het kind was.
De zaak van Marritje Jacobs toont echter aan dat vrouwen wel degelijk konden liegen tijdens bevallingen. Tijdens de bevalling zweerde zij namelijk aan Tryntje Melkers dat Jacob Claes de vader van haar kind was, maar bij een latere ondervraging door de sheriff onder tortuur (zoals de gewoonte was bij alle ondervragingen) zou ze bekend hebben dat in werkelijkheid Roeloff Cartense de vader was. Of Marritjes bekentenis onder tortuur de waarheid was of een product van de marteling zullen we nooit weten. De tweede ondervraging kwam er omdat Tryntje Melkers niet de juiste procedure zou hebben gevolgd bij het melden van Marritjes bastaard.
Bij verkrachtingsprocessen en het bewijzen van maagdelijkheid werd ook veel belang gehecht aan de bevindingen en onderzoeken van vroedvrouwen. De verkrachting van Maria Barents door Willem Gerrits werd onderzocht door vroedvrouwen en respectabele vrouwen van de gemeenschap. De bevindingen zouden later aan de rechtbank overgedragen worden, zodat aan de hand daarvan uitspraak kon worden gedaan. Willem Gerrits probeerde met geweld gedurende een kwartier seksueel contact te hebben met Maria Barents, dit lukte echter niet, omdat het meisje te jong was. Hoewel er ook gevallen zijn waarbij mannen (met name chirurgijns) de maagdelijkheid van meisjes en jonge dames onderzochten, was het gebruikelijker dat een vroedvrouw dit onderzoek uitvoerde. Zo wilde Trijntgen Cornelis een onderzoek door vroedvrouwen ondergaan om te bewijzen dat ze nog een maagd was en als zodanig de roddels van ontucht met haar stiefvader via een gerechtelijk proces uit de wereld helpen.
Waardering
Gezien de belangrijke rol die vroedvrouwen langere tijd in de samenleving speelden, is het bijzonder te noemen dat de waardering voor deze vrouwen in de loop der tijd aanzienlijk verminderde. Terwijl de vroedvrouwen aanvankelijk bekend stonden als dé experts van het vrouwelijke lichaam en alom aanzien genoten, zorgde onder meer de opkomst van de Verlichting ervoor dat de vrouwen aan de kant werden geschoven, veelal door toedoen van universitair-opgeleide mannen. Exemplarisch hiervoor was bijvoorbeeld de strijd die de bekende chirurgijns-familie Chamberlen, bekend vanwege de uitvinding van de verlostang, tegen de beroepsgroep voerde. Leden van deze vooraanstaande familie zagen vroedvrouwen als concurrentie en probeerden hen weg te werken, onder meer door de vrouwen te degraderen tot ongeschoolde heksen die bovendien een hoge kindersterfte op hun geweten hadden. Deze en andere artsen trokken de expertise van de vroedvrouwen ook in twijfel aangezien ze geen anatomielessen hadden gevolgd. Dit was ook onmogelijk. Vrouwen hadden in deze tijd immers geen toegang tot universiteiten.
In de periode hierna schilderden verschillende historici de vrouwen eveneens op een dergelijke manier af en werd hen geregeld de verantwoordelijkheid voor de hoge kindersterfte in de schoenen geschoven. Daarbij ging men gemakzuchtig voorbij aan het feit dat de kindersterfte in ziekenhuizen veel hoger lag. De negatieve stereotypering van de vroedvrouw werkt tot op de dag van vandaag door. Een vrij recente historicus, Thomas R. Forbes, deed in de jaren zestig van de vorige eeuw bijvoorbeeld onderzoek naar de stereotypering maar weerlegde die in zijn artikel Midwifery and Witchcraft niet. Pas in 1990 was sprake van enig eerherstel voor de vroedvrouw, dankzij het artikel Historians as Demonologists: The Myth of the Midwife-witch van historicus David Harley.
De laatste tijd kiezen vrouwen in de Verenigde Staten, maar ook elders, steeds vaker voor een thuisbevalling, waardoor vroedvrouwen weer belangrijker worden. De beroepsgroep blijft echter kampen met de historisch gegroeide negatieve stereotypering. Ina May Gaskin, een hedendaagse vroedvrouw uit de VS, verzet zich hier in verschillende publicaties tegen. Zij stelt onder meer:
“When you destroy midwives, you also destroy a body of knowledge that is shared by women, that can’t be put together by a bunch of surgeons or a bunch of male obstetricians, because physiologically, birth doesn’t happen the same way around surgeons, medically trained doctors, as it does around sympathetic women.”
-https://www.newnetherlandinstitute.org/
Secundaire literatuur
Boeken
-DONNISON Jean, Midwives and Medical Men: A History of Inter-Professional Rivalries and Women’s Rights, London: Heinemann Educational Books Ltd, 1977.
-EVENDEN Doreen, The Midwives of Seventeenth-Century London, Cambridge: Cambridge University Press, 2000.
-HOUTZAGER H. L., Wat er in de kraam te pas komt: opstellen over de geschiedenis van de verloskunde in Nederland, Rotterdam: Erasmus Publishing 1993.
-MARLAND Hilary, “The ‘burgerlijke’ midwife: the stadsvroedvrouw of eighteenth-century Holland”, in: Hilary MARLAND (red.), The Art of Midwifery: Early Modern Midwives in Europe, Taylor & Francis e-Library, 2005, 193-214.
-THOMPSON Joyce E. en Helen VARNEY, “The Early Voices of Midwives”, in: The Midwife Said Fear Not: A History of Midwifery in the United States, New York: Springer Publishing Company, 2015, 3-20.
-WERTZ Richard W. en Dorothy C. WERTZ, Lying-in: A History of Childbirth in America, New York: The Free Press, A Division of Macmillan Publishing Co., 1977.
Artikelen
-CHANDLER Abby, “From Birthing Chamber to Court Room: The Medical and Legal Communities of the Colonial Essex County Midwife”, Early Modern Women, 9/2, 2015, 109-138.
-EVENDEN Kirstin, “The “Popish Midwife”: Printed Representations of Elizabeth Cellier and Midwifery Practice in Late Seventeenth-Century London”, Canadian Art Review, 20/1/2, 1993, 43-59.
-FOX Sarah en Margeret BRAZIER, “The regulation of midwives, c. 1500-1902”, Medical Law International, 20/4, 2020, 308-338.
-KONTOYANNIS Maria en Christos KATSETOS, “Midwives in early modern Europe (1400-1800)”, Health Science Journal, 5/1, 2011, 31-36.
-MARLAND Hilary, “The ‘burgerlijke’ midwife: the stadsvroedvrouw of eighteenth-century Holland”, in: Hilary MARLAND (red.), The Art of Midwifery: Early Modern Midwives in Europe, Taylor & Francis e-Library, 2005, 193-214.
-NAAKTGEBOREN Patrick, “De sociale positie van stadsvroedvrouwen in vroegmodern Dordrecht”, Studium – Tijdschrift voor Wetenschaps- en Universiteitsgeschiedenis, 9/3, 2016, 144-160.
-STEENDIJK-KUYPERS J., “De maatschappelijke positie van vroedvrouwen in vroeger eeuwen”, West-Frieslands Oud & Nieuw, 52, 1985, 32-40.
-THOMAS Samuel S., “Early Modern Midwifery: Splitting the profession, connecting the history”, Journal of Social History, 43/1, 2009, 115-138.