Beeldende kunstenaars uit de Middeleeuwen hebben zich veelvuldig door de aangrijpende gebeurtenissen rond Pasen laten inspireren. Centraal stonden daarbij de dood van Christus en zijn verrijzenis. Maar ook de weg die de ziel van de mens na de dood moet afleggen is een uiterst geliefd thema.
De onbekende Franse meester die in het begin van de vijftiende eeuw de Grandes Heures de Rohan illustreerde, schiep aan het begin van de getijden van het Kruis een miniatuur van grote artistieke kracht. Kunsthistorici mogen zich er dan over beklagen dat de meester de wetten van het perspectief overtreedt en de voorschriften van de proportionaliteit aan de laars lapt, het tafereel, dat het meest aangrijpende moment uit de mensheidsgeschiedenis uitbeeldt, de bewening van Christus door de Heilige Maagd, blijft ingebrand op het geestelijke netvlies van de toeschouwer.
Christus is zojuist van het kruis genomen. Languit ligt Hij, naakt, op de kale groene grond. Zijn wonden bloeden. Zijn rechterhand is verkrampt, lijkt in de aarde te grijpen. De groene doornenkroon, die op het smalle hoofd werd gedrukt, steekt schril af bij de gouden nimbus die het hoofd van de Man der Smarten siert.
De ​​maagd Maria, vertwijfeld, wil zich op het verminkte lichaam werpen. Zij strekt haar armen uit. Haar gezicht is sterk getekend door het afschuwelijke leed dat zij moest ondergaan. Ze is ouder geworden, haar verwarde haren komen onder haar sluier tevoorschijn. Het gekromde lichaam van de Moeder Gods hangt slap, een bezwijming nabij, in de armen van Johannes.
De jonge apostel heeft zijn armen onder haar oksels geslagen en tracht haar overeind te houden. Hulpzoekend draait hij het hoofd om en richt zijn smekende blik op God, die in de rechterbovenhoek zichtbaar is. Bewogen kijkt de Vader langs de wanhopige discipel en de vallende Maagd naar het mismaakte gezicht van de Zoon. De machtige, maar toch ook vertrouwenwekkende Godsfiguur rijst op uit een diepblauwe sterrenhemel, talloze gouden, ijl geschilderde, serafijnen rondzweven.
Opstanding
De begrafenis van Jezus is ophanden. De opstanding tot nieuw leven lijkt ver weg, maar is nabij:
“Na de Sabbat, bij het aanlichten van de eerste dag der week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria naar het graf kijken. Plotseling ontstond er een hevige aardbeving en een engel van de Heer daalde uit de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg en zette zich daarop neer. Hij straalde als een bliksemschicht en zijn kleed was wit als sneeuw. De bewakers begonnen van schrik voor hem te beven en het leven scheen uit hen geweken.” Matt. 18:1-4
Christus is uit het graf opgestaan. De meester van de Grandes Heures de Rohan heeft parallel aan dit tafereel een miniatuur geschilderd die De overledene voor zijn rechter wordt genoemd. Languit ligt een uitgeteerd lijk op de grond, omringd door beenderen en schedels. Opnieuw is God de Vader in de rechterbovenhoek verschenen. Vol medelijden werpt hij een blik op de overleden man. Opnieuw heeft er een opstanding plaatsgevonden. De overleden mens heeft de geest gegeven. Zijn ziel is uit hem gevaren. De kunstenaar stelt de menselijke ziel voor als een пaakt meпsje, om wie een hevige strijd is losgebroken.
De aartsengel Michaël probeert de mensenziel uit de klauwen van de duivel te bevrijden. Uit de mond van de dode komt een spreukband met Christus’ laatste woorden aan het kruis: “Heer in uw handen beveel ik mijn geest.” God antwoordt met de woorden die Jezus tot de goede moordenaar heeft gesproken: “Gij zult boete doen voor uw zonden. Op de dag des oordeels zult gij met mij zijn.” Het is opmerkelijk te zien, hoezeer het sterven van een anoniem mensenkind bijna woordelijk op de dood van Christus wordt afgestemd.
De brug
Overlijden betekent letterlijk over gaan. Kunstenaars hebben steeds weer geprobeerd pakkende beelden te vinden om de smalle weg van het leven dóór de dood naar nieuw leven uit te beelden. In de christelijke visioenenliteratuur komt regelmatig de oordeelsbrug’ (of ‘zielenbrug’) voor die het hier met het hiernamaals verbindt. Op haar reis naar het paradijs komt de menselijke ziel, vaak begeleid door een engel, bij een wildstromende stinkende rivier. Deze stroom vormt een onoverkomelijke barrière voor de ziel die naar de paradijselijke overkant wil. Gelukkig is er een smalle brug.
Tijdens de oversteek loopt de ziel groot gevaar. Zij wordt tijdens de passage aan een test onderworpen. Bepalend voor de voorspoedige overgang is de levenswandel van de mens tijdens zijn aardse bestaan. Leefde de mens deugdzaam en godvrezend, dan zal de oversteek moeiteloos slagen. Maar hoe anders als de ziel van een zondig mens de brug tracht over te steken. Deze zal van de brug afvallen en in het helse water belanden.
De voorbeelden van de oordeelsbrug treffen we reeds in eschatologische geschriften uit de zesde eeuw aan. De oudste vindplaats vormt vermoedelijk Gregorius van Tours (ca. 600). Onder invloed van deze theoloog, die als Gregorius de Grote de geschiedenis is ingegaan, heeft het brugmotief zich in latere visioenen een vaste plaats weten te veroveren. Vooral het moment dat de angstige ziel de brug overschrijdt, heeft de visionairs gefascineerd.
In Adamnans Visioen bijvoorbeeld – ontstaan in de elfde eeuw in Ierland – speelt de brug bij de test zelfs een actieve rol. Voor de ziel van de vromen is hij breed. Geen enkel probleem bij de oversteek. Voor de ziel van de zondaren die berouw hebben getoond, is de brug eerst smal, daarna breed. Ook zij bereiken, na eerst hevige angsten te hebben uitgestaan, ongedeerd, de andere oever. Voor de zien van de verstokte zondaren is de brug eerst breed, ogenschijnlijk geen vuiltje aan de lucht. Maar de brug wordt gaandeweg smaller, zodat deze zielen in de helse afgrond vallen.
Erbarmen
In het Visioen van Tondalus dat voor het midden van de twaalfde eeuw moet zijn ontstaan, maar ook in de late Middeleeuwen razend populair was, wordt bericht over een hoofse ridder die flierefluitend door het leven ging. Tijdens een copieus diner met zijn vrienden wordt hij onwel en sterft. De aanblik van de dode is afschuwelijk want…
“…sijn haer viel, sijn voorhooft wert hardt, sine ooghen verdonkerden, sinen nuese wert scerp, sinen kinne viel in, ende die leden van sinen lichame werden stijf”.
Duivels duiken op die de ziel beginnen te sarren door honend een ‘lied van de dood’ te zingen. Maar God laat erbarmen boven recht gelden – “God altoos sine ontfaermicheit boven sinen vonnesse stelt” – en stuurt een engel. De engel leidt de ziel van Tondalus rond in de andere wereld, waar zij afschuwelijke ontdekkingen doet: eensklaps staat zij oog in oog met Lucifer, de prins der duisternis. Tijdens hun tocht komen de twee aan bij een brug, die over een diep, naar zwavel stinkend, dal voert. Het zijn de weerzinwekkende geuren van de hel! De brug die uit slechts één plank bestaat, is duizend voet lang en slechts één voetbreed. Vele zielen die trachten over te steken, glijden uit en storten de diepte in.
Alleen een vrome priester die juist een pelgrimstocht onderneemt, bereikt de andere oever. De engel des Heren die Tondalus op zijn reis begeleidt, helpt hem letterlijk de brug over. Later komt de ziel bij een tweede brug, die maar liefst twee mijl lang en een handbreed is. Onder de brug huizen monsters die de naar beneden gevallen zielen verslinden. De ziel van Tondalus moet deze brug, waaruit puntige spijkers steken, in haar eentje overgaan. Zij is daarbij in gezelschap van een wilde koe die Tondalus tijdens zijn aardse leven ooit heeft gestolen. Bovendien komt een andere ziel haar op de uiterst smalle brug tegemoet. De situatie is uitzichtloos:
“Als die siele stont, so viel die coe, ende als die coe stont soo viel di siele.”
Gelukkig redt de engel Tondalus’ ziel uit de benarde situatie. Tondalus die drie dagen en drie nachten dood was (de tijd, die ook Christus in het graf verbleef!), komt tot nieuw leven. Hij schreef zijn belevenissen ter lering van het nageslacht op en leidt vanaf dat moment een devoot leven (“hi nam ane een gheestelic leven”).
Ook in de beeldende kunst wordt deze testbrug uitgebeeld. Getoond wordt hoe de zielen een voor een de brede aanvankelijk brede brug betreden. Maar in het midden wordt de brug uiterst smal, wanhopig tracht een ziel zich vast te klampen, een andere ziel tuimelt naar beneden en valt in de wildstromende rivier, waarin een verdronken ziel wordt meegesleurd. Maar andere zielen steken succesvol over en worden door een engel, die al groetende zijn armen naar hen uitstrekt, in het hemelse paradijs verwelkomd.
Tunnel naar het Licht
In het Palazzo Ducale te Venetië hangt een vierdelig schilderij van Jeroen Bosch dat Visioenen uit het hiernamaals (1490) wordt genoemd. Het bestaat uit vier panelen waarvan er een de titel het draagt: Opstijging der zaligen naar hemels paradijs. De Bossche meester heeft voor de weg die naar het Licht leidt een nieuw aangrijpend beeld ontworpen. Hij laat zien hoe de zielen der zaligen uit de duistere aardse ruimte opstijgen, daarbij geholpen door talloze engelen. Vol vreugde lijken zij zich van de wetten der zwaartekracht te bevrijden, om zich over te geven aan de aantrekkingskracht van het lichtrijk. Een voor een zweven ze door een halfverlichte ronde tunnel, op weg naar het stralende licht dat aan het einde gloort.
In het paneel dat kortweg Val der verdoemden wordt genoemd, tuimelen de zielen van de zondigen, zoals in het visioen van Tondalus, naar beneden, daarbij geplaagd en getreiterd door wanstaltige duivels. Ze belanden in de hel, een vurige rivier, en zinken verdrinkend in de duistere diepte.