Dark
Light

De geschiedenis van IJsland

#longread
64 minuten leestijd
IJsland, tektonische platen
IJsland, tektonische platen (cc0 - Pixabay - Free-Photos)

‘De inwoners van dit district, en in het algemeen zij die langs de kust wonen, bepalen het uur van de dag aan de hand van eb en vloed van de zee; en zeker als bij mistig weer de zon zich enkele dagen niet laat zien.’Travels in Iceland, 1805, p. 22.

   Inhoudsopgave

IJsland en de IJslanders

In de Atlantische Oceaan bevindt zich de langste bergketen ter wereld, de Midden-Atlantische Rug. Zo’n 200 miljoen jaar geleden begint de aardkorst te scheuren. De Amerikaanse continenten en die van Eurazië en Afrika drijven van elkaar weg en door de opening in de aardkorst wordt magma omhoog gestuwd die deze bergrug vormt. Geen gebergte als bijvoorbeeld de Alpen die uit sedimentgesteente bestaat, maar niettemin een enorme keten waarvan de hoogste punten als eilanden uitsteken boven de waterspiegel. Bekende voorbeelden zijn Tristan da Cunha, dat helemaal in het zuiden ligt ten westen van Kaap de Goede Hoop, de Azoren ten westen van Portugal en IJsland tussen Scandinavië en Groenland.

IJsland en de Euraziatische PlaatIJsland is met zijn omvang van ruim 100.000 km² de grootste ‘top’ van de Midden-Atlantische Rug en ontstaat ongeveer 20 miljoen jaar geleden. Een erg jong land vergeleken met Scandinavië, dat bestaat uit gesteentes die minstens 500 miljoen jaar oud zijn. Een land dat verspreid ligt over twee zogeheten tektonische platen of aardschollen. Het westelijk deel op de Noord-Amerikaanse en het oostelijk deel op de Euraziatische plaat. Dwars over IJsland loopt een enorme breukzone die de scheiding vormt tussen de platen en voor de nodige instabiliteit zorgt. De vulkaanuitbarsting van 1784 is daar een treffend voorbeeld van.

Kolonisatie

IJsland is niet alleen geologisch een jong land, ook de kolonisatie van het eiland is van relatief recente datum. Pas in de loop van de achtste eeuw strijken er Ierse monniken neer die menen het land Thule te hebben gevonden dat Pytheas van Massalia (Marseille) beschrijft in zijn reisverslag Περί του ωκεανού (Omtrent de oceaan). Een boek waarvan slechts fragmenten zijn overgebleven. Deze fragmenten, die door latere geschiedschrijvers zoals Strabo worden geciteerd, verhalen van zijn tocht over de Atlantische Oceaan in vierde eeuw voor het begin van onze jaartelling.

Beeld van Pythéas aan de gevel van het Beursgebouw in Marseille (Fr.) (CC BY-SA 3.0 - Rvalette - wiki)
Beeld van Pythéas aan de gevel van het Beursgebouw in Marseille (Fr.) (CC BY-SA 3.0 – Rvalette – wiki)
Natuurvorser Pytheas, die met zijn waarnemingen zonder twijfel de belangen dient van de commercie in Marseille, zwerft jarenlang rond, waarbij hij zeer waarschijnlijk niet beschikt over een eigen vaartuig maar gebruik maakt van schepen die zijn aangepast aan de lokale omstandigheden. Uit de fragmenten blijkt dat hij ten noorden van Engeland een land waarneemt…

‘waar de zon bij de winterse zonnewende niet hoger komt dan drie el, een langdurige schemering heerst en wat de rustplaats lijkt te zijn van de zon.’

Heeft hij IJsland gezien? Is dat het geheimzinnige Thule dat in de oudheid de uiterste noordelijke grens markeert van de wereld? Het is niet ondenkbaar, maar evenzeer kan Pytheas aan de Noorse westkust zijn aangeland of bij Shetland, de archipel gelegen op de hoogte van 60° NB, die op de kaarten van Ptolemeus wordt aangeduid als Thule. IJsland ligt op 64° NB, terwijl uit de observaties van Pytheas voorzichtig kan worden geconcludeerd dat hij niet hoger gekomen is dan de 62e breedtegraad.

Als in de negende eeuw de Vikingen hun expansiedrift botvieren en zich vestigen in IJsland, verdwijnen de honderd jaar eerder aangekomen Ierse monniken omdat zij niet onder heidenen willen leven. Aldus de historicus Ari þorgilsson in zijn Íslendingabók ofwel ‘Boek der IJslanders’, dat dateert uit het begin van de twaalfde eeuw. In het Landnámabók, het ‘Boek der Landname’, eveneens uit de twaalfde eeuw, wordt de naamgeving van het eiland toegeschreven aan de Noorse kolonist Flóki die als eerste een poging doet om zich er te vestigen, maar gedurende een strenge winter al zijn vee verliest en het opgeeft. De naam IJsland lijkt hem toepasselijk. Het Landnámabók verhaalt van de kolonist Ingólf Arnarson die gehoor geeft aan Gods opdracht een boerderij te bouwen op de plek waar later Reykjavik zal verrijzen. Dat zou in 874 zijn gebeurd, wat in 1974 aanleiding is om het 1100 jarig bestaan van IJsland te vieren.

Natuurlijk hebben archeologen het eiland bestudeerd en een van de daarbij gebruikte technieken is tefrochronologie. Bij elke vulkaanuitbarsting in IJsland wordt een laagje vulkanisch materiaal (tefra) afgezet waarvan zeker is dat alles wat je aan fossielen onder die laag vindt ouder moet zijn dan de uitbarsting en alles erboven jonger. Overblijfselen van menselijke bewoning worden gevonden boven een dubbel laagje tefra dat over het hele eiland verspreid is. Deze afzetting wordt dan ook het kolonisatielaagje genoemd (landnámslag) en is gedateerd op een ouderdom rond de zevende tot negende eeuw. Een nauwkeuriger datering is gedaan middels analyse van boorkernen uit de ijskap van Groenland waarmee precies kan worden vastgesteld in welk jaar de sneeuw is gevallen die een bepaald ijslaagje heeft gevormd. Ari þorgilsson zit er niet ver naast, want de archeologen stellen vast dat de eerste bewoners enkele jaren voor 874 moeten zijn gearriveerd. Nauwelijks aanleiding om het volgende eeuwfeest te vervroegen. Wat archeologen niet hebben gevonden zijn aanwijzingen van menselijke bewoning van voor die datum. Niet zoals in Shetland of elders op de Britse eilanden zijn in IJsland resten gevonden van menselijke bewoning uit de IJzertijd of daarvoor.

Commonwealth

Zegel van Hákon Hákonarson
Zegel van Hákon Hákonarson
De periode vanaf de komst naar IJsland van de eerste kolonisten is er een van zelfbestuur waarin de afzonderlijke nederzettingen – die vaak ver uit elkaar liggen – zich verenigen in de zogeheten Commonwealth. Deze houdt stand tot 1262 als de IJslanders zich schikken onder het gezag van de Noorse koning Hákon Hákonarson. De kolonisten, die vooral uit West-Noorwegen komen, maken de overtocht niet in de typische Vikingschepen, maar in de knarr die breder en dieper is dan het Vikingschip. De knarr kan wel vijfentwintig meter lang zijn en vijftig ton aan lading vervoeren. Dat is ook wel nodig, want niet alleen moet er water en voedsel worden meegenomen voor de lange reis over de oceaan, maar ook timmerhout, vee, zaden, visnetten, vuur in een pot, et cetera om een duurzame nederzetting te kunnen creëren.

Er moeten in eerste instantie duizenden kolonisten zijn overgestoken, want in 1100 telt de IJslandse bevolking naar schatting al 50.000 zielen. De kolonisten bouwen hun samenleving op in de stijl die zij gewend zijn in het thuisland waarin de schapenteelt een belangrijke plaats inneemt. Ook de jacht en visvangst speelt een rol. De in IJsland broedende walrussenkolonies wachten een droevig lot. Ze worden uitgeroeid.

Model van een knarr in het Hedeby Viking Museum in Duitsland
Model van een knarr in het Hedeby Viking Museum in Duitsland (CC BY-SA 3.0 – wiki)

Op het moment dat de kolonisten arriveren is IJsland voor een kwart van zijn oppervlakte bebost, maar de eilanders, die hout nodig hebben voor de constructie van hun boerderijen en grond voor akkerbouw, doen met hun boomkapperij het bosareaal snel slinken. Ongeveer 80 procent van de bossen verdwijnt in de eerste decennia van de kolonisatie om verder in de loop van de tijd af te nemen tot de schamele 1 procent bosoppervlakte van nu. Boven de laagliggende boomgrens van het eiland treffen de kolonisten grasland aan dat door begrazing gaandeweg aan stabiliteit inboet. Erosie doet de rest. Het duurt niet lang of de bodem van de hoger gelegen gebieden spoelt de zee in. Een woestenij resteert.

Uit de nederzettingen die de Noormannen in IJsland stichten, komen ten tijde van de zonnewende alle vrije mannen bijeen voor een tweewekelijkse assemblee, de zogeheten Althing (al-þing). Die vindt plaats in þingvellir, een kilometer of vijftig ten oosten van het huidige Reykjavik. Het Íslendingabók geeft aan dat dit in IJsland voor het eerst gebeurt nadat de nederzettingen geconsolideerd zijn, wat later aanleiding is om het begin van de IJslandse volksvergadering te dateren in het jaar 930. De Althing wordt geacht een uniforme wetgeving in het leven te roepen voor heel IJsland, maar het zal niet eenvoudig zijn geweest om iedereen van heinde en verre bijeen te krijgen voor dit tweejaarlijkse gebeuren. Ongetwijfeld zal een beperkt aantal vooraanstaande hoofdmannen (chieftains) de boventoon hebben gevoerd en zal het een hele klus zijn geweest om alle kolonisten tevreden te stellen. Ook mag worden aangenomen dat de IJslandse wetgeving in de beginjaren van haar bestaan niet veel verschilt van die van Noorwegen uit de periode van voor de Vikingexpansie. Opmerkelijk is dat toentertijd en heel lang daarna de IJslanders rust en orde proberen te handhaven zonder een centraal uitvoerend machtsorgaan. Anders gezegd: zonder een machtige heerser. Een samenleving die met recht een Commonwealth genoemd kan worden.

Landschap bij þingvellir
Landschap bij þingvellir (CC BY-SA 4.0 – Diego Delso – wiki)

De wetgeving die tot stand komt wordt aangeduid met de term Grágás, wat letterlijk ‘Grijze Gans’ betekent. Volgens het Íslendingabók begint codificering van deze wetgeving zijn beslag te krijgen vanaf het jaar 1117-18. Lang daarvoor, in 960, aldus het relaas van Ari þorgilsson, wordt het land verdeeld in vier Kwartieren, genoemd naar de vier windstreken. Behalve het Noordelijk Kwartier dat vier districtsassemblees kent, hebben de andere drie er drie en ressorteren er dus dertien assemblees onder de centrale Althing.

Deel van de Grágás uit 1157
Deel van de Grágás uit 1157
De centrale Althing kent een wetgevende component in de vorm van een Raad, voornamelijk bestaande uit – waarschijnlijk 39 – chieftains. Elk Kwartier heeft zijn eigen gerechtshof en wat de jurisdictie van een Kwartier overstijgt wordt behandeld door een vijfde gerechtshof. Elke drie jaar wordt een Wetsspreker (lögsögumaðr) benoemd die de wetten reciteert bij de Wetsberg (Lögberg), een rotsformatie nabij de plek waar de Althing bijeenkomt. Deze wetsspreker wordt benoemd door de chieftains die ook bepalen wie er geschikt is om als rechter te functioneren. Daarmee vormen deze stamhoofden de ruggengraat van de macht in de Commonwealth. Zij zijn de beschermheren van lokale gemeenschappen waarbinnen zij in ruil voor bescherming kunnen rekenen op de loyaliteit van hun onderdanen. Het is niet ongebruikelijk dat de rol van de chieftain overgaat van vader op zoon, maar het kan ook voorkomen dat de bevolking daar een streep doorhaalt en bij gebleken ongeschiktheid een ander verkiest om de rol van chieftain te vervullen. Deze situatie wordt wel eens vergeleken met de huidige democratie, maar dat gaat wel wat ver gezien de machtspositie die de chieftain inneemt. Waar dit IJslandse systeem wel aan doet denken is het cliëntelisme zoals zich dat zich bijvoorbeeld ontwikkelt in het Spanje van de negentiende eeuw, waarbinnen de cacique als lokale heerser zich ontfermt over de bevolking in ruil voor het verlenen van diensten en loyaliteit. Overigens hebben vrouwen in IJsland weinig in de melk te brokken. Ze mogen een boerderij beheren en zelfs de facto optreden als chieftain, maar worden niet formeel in die rol benoemd, kunnen geen lid worden van een gerechtshof of zelfs niet optreden als getuige.

Westwaarts

Volgens het Landnámabók hebben de vroege kolonisten van IJsland al een notie van het bestaan van een veel groter land ten westen van hun vestigingsplaats: Groenland, waarop de Noorse avonturier Eirík þorvaldsson ofwel Erik de Rode zijn hoop heeft gevestigd. De reden van Eriks tocht naar Groenland is gelegen in een aantal ernstige misdrijven die tot uitwijzing leiden. De Sage van Erik de Rode (Eiríks saga rauða) verhaalt erover.

‘Er was een man, Thorvald genaamd [….]. Zijn zoon heette Eirík. Vader en zoon verhuisden van Jadar (in Noorwegen) naar IJsland, vanwege gepleegde moorden, en namen land in bezit in Horstrandir [….]. Daar overleed Thorvald en huwde Eirík þjóðhildr, dochter van Jorund [….]. Toen veroorzaakten Eiríks slaven een aardverschuiving op het landgoed van Valthjof [….]. Eyjolf de Dwaze, zijn bloedverwant, doodde de slaven [….].
In antwoord doodde Eirík Eyjolf de Dwaze [….]. Gerstein en Odd van Jorfi, bloedverwanten van Eyjolf waren bereid om diens dood te door een gerechtelijke vervolging te laten beoordelen; en toen werd Eirík verbannen van Horstrandir.’

Gravure van Erik de Rode, door Arngrímur Jónsson, 1668
Gravure van Erik de Rode, door Arngrímur Jónsson, 1668
Met zijn vrouw þjóðhildr en hun zoon Leifr zet hij koers naar het westen en daar stichten zij de eerste Noorse nederzetting in Groenland. Ari þorgilsson schrift erover in het Íslendingabók:

‘Het land dat Groenland is genoemd, werd ontdekt en gekoloniseerd vanuit IJsland. Erik de Rode was [….] de man die van hier vertrok en een nederzetting stichtte op de plek die sindsdien altijd Eiriksfjord wordt genoemd. Hij gaf het land een naam en noemde het Groenland in de veronderstelling dat een goede naam mensen er toe zou bewegen er naartoe te gaan. [….] Het was veertien of vijftien jaar voor de komst van het christendom in IJsland dat hij een begin maakte met de kolonisatie van het land, [….].’

Behalve in de Sage van Erik de Rode wordt ook in de Sage van de Groenlanders (Grænlendinga Saga) verhaalt over de lotgevallen van de kolonisten aldaar en in beide sagen – die bekend staan als de Vinland Sagen – wordt gewag gemaakt van de ontdekking van Amerika. De Vikingen stichten er een nederzetting bij L’Anse aux Meadows aan de noordwestkust van Newfoundland. Vanuit deze nederzetting, Leifsbudir genaamd, maken de kolonisten verkenningstochten tijdens welke zij de meer zuidelijk groeiende druivenranken ontdekken. Daaraan ontlenen zij naar alle waarschijnlijkheid de naam die zij aan het land geven: Vinland. Vinland wordt in de sagen beschreven als een gebied dat rijk is aan natuurlijke hulpbronnen in vergelijking met Groenland en waar een aangenaam klimaat heerst. De vraag rijst dan ook waarom de Vikingen het al na enkele jaren opgeven en Leifsbudir verlaten om terug te keren naar Groenland. Het antwoord op die vraag vinden we in de Sage van Erik de Rode waarin vermeld wordt dat het land weliswaar veelbelovend lijkt, maar dat de constante bedreiging van de inheemse bevolking de kolonisten teveel is. Het botst tussen de IJslanders en de Skroelingar (Esquimaux):

‘Toen gebeurde het dat een stier [….] luid loeiend het bos uitstormde. De Skroelingar, daardoor angstig geworden, vluchtten weg in hun kano’s langs de kust. Niemand van hen vertoonde zich gedurende drie weken.

Toen die verstreken waren doemde er vanuit het zuiden een groot aantal Skroelingar boten op [….]. Zij kwamen oog in oog met hen (de IJslanders, WP) te staan en vochten, en het regende pijlen. De Skroelingar hadden ook oorlogsslingers of katapults. [….] waren nu van mening dat het land naar hun keuze was en goed, maar hen altijd oorlog en terreur boven het hoofd hing van de kant van degenen die er al voor hen woonden. Zij maakten zich daarom op om te vertrekken naar hun eigen land.’

De Vikingsamenleving in Groenland bestond uit twee nederzettingen gelegen aan de zuidwest kust van het enorme eiland. De zogeheten Westelijke nederzetting lag bij Nuuk, de huidige hoofdstad van Groenland en de meer zuidelijk gelegen Oostelijke nederzetting bevond zich hemelsbreed ongeveer 400 kilometer zuidelijker nabij Narsaq. Van deze twee nederzettingen was de Oostelijke de grootste en van beide zijn slechts resten te vinden. Na ruwweg 450 jaar leggen de Vikingen het loodje. Zij zijn uiteindelijk niet bestand tegen het klimaat als rond 1400 de Kleine IJstijd aanbreekt. Hun leefwijze is die van hun IJslandse voorvaderen, ze zijn vastberaden maar conservatief en niet bereid iets op te steken van de autochtone Groenlanders, de Inuit, die zich aan barre omstandigheden hebben weten aan te passen.

Kerstening, sociale verhoudingen en identiteit

Aan het eind van het eerste millennium is het de tot het christendom bekeerde Noorse koning Ólafr Tryggvason die pogingen doet zijn heidense onderdanen hetzelfde te doen ondergaan. Ari Þorgilsson beschrijft hoe er een missionaris in IJsland verschijnt die een aantal chieftains doopt. Het is een eerste aanzet die na een paar jaar leidt tot discussies bij de Wetsberg waar de Althing bijeen is en uiteindelijk bij wet bepaald wordt dat alle IJslanders zich moeten bekeren.

‘Het werd wettelijk vastgelegd dat alle IJslanders christenen zouden moeten zijn, en gedoopt worden, voor zover ze hier in IJsland nog ongedoopt zijn. Voor wat betreft kinderen zouden de oude wetten gelden, evenals voor het eten van paardenvlees. Mensen zouden offers mogen brengen in het geheim als zij dat willen, maar dit zou worden opgevat als een geval van een kleine wetsovertreding in geval getuigen er melding van zouden maken. Maar enkele jaren later werd deze net als de rest uitgebannen.’

Moderne verbeelding: Ólafr Tryggvason verspreidt het geloof en vernietig afgodsbeelden
Moderne verbeelding: Ólafr Tryggvason verspreidt het geloof en vernietig afgodsbeelden
Het heeft er alles van weg dat de IJslanders in de loop van de elfde eeuw het christelijk geloof zonder veel verzet aanvaarden. Is er sprake van omkoping door de Noorse koning van de Wetsspreker? Of zijn de IJslanders bevreesd voor de toorn van de monarch? In elk geval geven de IJslanders met hun bekering aan dat zij als het gaat om geloofszaken zich onderwerpen aan de vorst. Dit is in overeenstemming met het fenomeen dat de consolidatie van koninklijke macht ten tijde van de Vikingexpansie hand in hand gaat met kerstening. Maar in IJsland loopt het anders. Het christendom wordt toegelaten, maar de koning wordt buiten de deur gehouden. Het systeem van zelfbestuur, de Commonwealth, blijft voorlopig intact.

Rond het midden van de elfde eeuw wordt een zekere Ísleifr – opgeleid in Westfalen – door de IJslandse bevolking gekozen tot bisschop. Hij spoedt zich naar Saksen met een Groenlandse ijsbeer die hij aanbiedt aan de Duitse keizer en wordt in 1056 ingewijd door aartsbisschop Adelbert te Bremen. Deze datum wordt gezien als stichtingsjaar van het IJslandse bisdom. De zoon van Ísleifr, Gizurr, introduceert in IJsland de tiende penning, waarmee het eiland als eerste in het Noordse gebied belasting afdraagt aan de kerk. Weliswaar valt de IJslandse kerk onder het beheer van de Noordse aartsbisschop (in Denemarken of Noorwegen), maar de kerk ontwikkelt zij zich op een specifieke manier. Waar overal in Scandinavië de parochiekerken beheerd worden door boeren, bouwen in IJsland rijke individuen kerken naar oud Germaans gebruik: de Eigenkerk. Deze lieden, eigenaren van de grond waarop de kerk gebouwd is, kunnen naar eigen inzicht de binnenkomende tienden besteden. Ook het bestaan van de rol van chieftain-priester in IJsland is uniek in de Noordse regio. Deze religieus-seculiere rolvermenging geeft aan dat de chieftains hun traditionele positie behouden maar het paganisme hebben verruild voor het christendom. Aan het eind van de twaalfde eeuw komt daar verandering in en verbiedt de aartsbisschop het benoemen van chieftains als priester. Statusverlies voor de chieftains, maar zij blijven gebruik maken van de economische voordelen die het stelsel van de Eigenkerk hen biedt.

Binnen de gemeenschappen in het IJsland van het eerste uur bestaat een scherp onderscheid tussen vrije mensen en slaven. Slaven die gekocht worden – vooral in Ierland – van slavenhandelaren of die onderdeel uitmaken van oorlogsbuit. Ook nemen sommigen de status aan van slaaf om een schuld te delgen en het is bij wet toegestaan kinderen als slaaf te verkopen.

De Goðafoss-waterval dankt zijn naam aan de heidense voorwerpen die er door Thorgeir Ljósavatngooi in werden gegooid kort na zijn oordeel dat IJsland christelijk zou worden.
De Goðafoss-waterval dankt zijn naam aan de heidense voorwerpen die er door Thorgeir Ljósavatngooi in werden gegooid kort na zijn oordeel dat IJsland christelijk zou worden. (CC BY-SA 3.0 – Hansueli Krapf – wiki)

Gedurende de elfde of twaalfde eeuw wordt afscheid genomen van de slavernij. Daarmee loopt IJsland vooruit op zijn buurlanden en het is aannemelijk dat dat gebeurt omdat slavernij niet echt rendabel is op kleine boerderijen in een dunbevolkt land waar toezicht problematisch is. Tegelijk met het verdwijnen van de slavernij ontstaat er een scherper onderscheid tussen de clerus en de lekenbevolking.

Geestelijken krijgen een aparte status. Het wordt hen verboden wapens te dragen en leken hangt excommunicatie boven het hoofd als zij een priester iets aandoen. Een andere scheidslijn, die tussen mannen en vrouwen, is zo diep verankerd in de IJslandse samenleving dat de conversie van heidendom naar christendom daar niets aan verandert. Politiek en rechtspraak is en blijft een prerogatief van mannen. Vrouwen blijven ‘achter het aanrecht’ en het is hen verboden om wapens te voeren. Vrouwen hebben ook weinig in te brengen als het gaat om de keuze van hun huwelijkspartner en de enige manier om aan een gedwongen huwelijk te ontsnappen is toetreding tot een klooster. Toch wordt het als onverstandig gezien om vrouwen tegen hun wil een partner op te dringen. Tijdens de periode van het heidendom zijn echtscheidingen nog relatief gemakkelijk te bewerkstelligen, maar de christelijke wetgeving maakt dit schier onmogelijk. Het is de bisschop die daar toestemming voor moet geven en zo ongeveer de enige reden voor hem om die te verlenen is gebleken impotentie van de man gedurende drie jaar.

Iedere IJslander wordt geacht domicilie te hebben op een boerderij, zowel eigenaren als knechten. Uitzondering wordt gemaakt voor specialisten zoals timmerlieden die op verschillende boerderijen werk verrichten. Zij mogen zich soms elders vestigen, maar alleen met instemming van de boerengemeenschap. Dit leidt ertoe dat zelfstandige beroepsgroepen nauwelijks tot ontwikkeling komen, zoals dat van de visser. De besloten agrarische gemeenschap – veelal beheerd door een rijke landheer – blijft de ruggengraat van de IJslandse samenleving.

Diverse sagen geven inzicht in hoe de IJslanders aankijken tegen de wijsheid van ouderen. Voor hen bestaat weinig respect. Je wordt als oud beschouwd vanaf zeventig à tachtig en rond die leeftijd verlies je het recht op het huwelijk en is het je niet toegestaan eigendommen te verkopen zonder toestemming van de heer van de boerderij. In de IJslandse Commonwealth wordt de man die gezond is van lijf en leden, zijn broek kan ophouden en zijn eer kan verdedigen gezien als ideaal.

Het is dus niet zo vreemd dat de IJslandse wetgeving het gebruik van geweld toestaat aan iedereen om een juridische uitspraak handen en voeten te geven. Wie vogelvrij wordt verklaard kan erop rekenen opgejaagd te worden door een man die zich in de familie-eer voelt aangetast in geval van aanranding of verkrachting van een naaste.

IJsland is voornamelijk vanuit Noorwegen bevolkt en de middeleeuwse kolonisten weten zich verbonden met het volk waarmee ze een taal delen en dat hen het christendom heeft gebracht. Divergentie in taal tussen beide volkeren is pas waarneembaar in de veertiende eeuw. En zo beschouwen IJslanders zich wellicht als een groep Noren die ver weg wonen van hun vaderland en zich niet bewust zijn van een eigen identiteit. Maar eind negentiende, begin twintigste eeuw denken met nationalistische sympathieën behepte IJslandse geschiedkundigen daar anders over en veronderstellen dat met de bijeenkomst van de eerste Althing rond 930 de geboorte van de IJslandse natie een feit is. Veel aannemelijker is echter dat er een geleidelijke overgang heeft plaatsgevonden van Noorssprekenden die iedereen die een andere taal spreekt als buitenstaander beschouwt, via een fase van ‘ons IJslanders uit Noorwegen’ naar een compleet loszingen van IJslanders van het Noorse volk. Die laatste scheiding der geesten, het zich beschouwen als een aparte etnische groep, manifesteert zich niet aan het begin van de tiende, maar pas in de loop van de twaalfde eeuw.

Het einde van de Commonwealth

Håkon IV van Noorwegen
Håkon IV van Noorwegen
Gedurende de twaalfde en dertiende eeuw krijgt in IJsland een concentratie van macht haar beslag. Chieftains weten door overerving via hun vrouw, of gewoon als gift, de hand te leggen op meerdere boerengemeenschappen en zo komt alle macht in handen van vijf à zes families. Machthebbers die, onder druk van de kerk ontdaan van het priesterschap, zich bewust worden van de ambities van de Noorse koning om IJsland te annexeren. Aanleiding voor deze families om elkaar de loef af te steken teneinde de status te kunnen verwerven van vertegenwoordiger van de Noorse kroon op het eiland. De IJslanders, moe van de onderlinge twisten tussen de chieftains gaan door de knieën en onderwerpen zich uiteindelijk aan het gezag van de Noorse koning Håkon IV die in zijn pogingen tot annexatie de steun krijgt van de kerk.

En zo komt de IJslandse Commonwealth aan zijn einde. Niet vanwege een militaire invasie, maar onder de langzaam opgevoerde druk van de Noorse macht waartegen de IJslanders geen verweer hebben en die voorkomt uit de wens van de koning om alle gebieden die bewoont worden door afstammelingen van Viking-kolonisten onder zijn kroon te voegen.

Koninklijk en kerkelijk gezag

Op last van de Noorse koning gaat de IJslandse wetgeving in twee stappen op de schop. In 1271 worden de IJslanders voorzien van een nieuw wetboek: het Járnsiða waarmee de onderschikking van het eiland aan de Noorse kroon wordt bevestigd. Met de introductie van dit wetboek wordt een streep gezet door de in de Commonwealth-periode vigerende scheiding tussen wetgeving en wetshandhaving. De vijf gerechtshoven verdwijnen en de Wetgevende Raad functioneert vanaf dat moment als een Hof van Beroep die rechtszaken beoordeelt die behandeld zijn door lokale gerechtshoven. Leden van deze Raad zijn boeren die benoemd worden door de koning. Een belangrijke verandering is de bepaling dat doodslag voortaan beschouwd wordt als een vergrijp zowel gericht tegen de nabestaanden van het slachtoffer als tegen de koning. Bloedwraak wordt niet helemaal uitgesloten, maar er wordt wel een stap gezet op weg naar de staat als beheerder van het geweldsmonopolie.

Dertiende-eeuwse afbeelding van Magnuss VI
Dertiende-eeuwse afbeelding van Magnuss VI
Magnuss VI, zoon en opvolger van koning Håkon IV en bijgenaamd de Wetsverbeteraar, zet de tweede stap in de hervorming van het IJslandse rechts-systeem met het laten verschijnen van het zogeheten nsbók, vermoedelijk genoemd naar de schrijver ervan, Jón Einarsson. Met dit wetboek wordt IJsland in juridisch opzicht in feite meer zelfstandigheid gegund dan in het eerdere Járnsiða dat een voorlopig karakter heeft. IJsland wordt met het Jónsbók op afstand gezet van het Noorse rechtssysteem waarbij de Althing een zekere mate van wetgevende macht wordt toegekend. Wetten die in Noorwegen worden uitgevaardigd hebben niet automatisch rechtsgeldigheid in IJsland. Het Jónsbók vormt gedurende meer dan vier eeuwen het hart van de IJslandse wetgeving.

Ook de vernieuwing van het bestuurlijk stelsel weerspiegelt de zelfstandige positie van IJsland binnen het gebied van de Noorse kroon en wat het meest opvalt is dat veel plaatsen binnen de nieuwe bestuursstructuur aan IJslanders worden toegekend. Dit gegeven wordt door later nationalisten wel opgevat als een teken van een ontluikende nationalistische identiteit, maar aangenomen mag worden dat het eerder de mening van IJslanders reflecteert. En die is dat het geregeerd worden door landgenoten te prefereren is boven het onder direct gezag staan van buitenlanders.

Pagina uit het Jónsbók (facsimile)
Pagina uit het Jónsbók (facsimile)

De koning benoemt in overeenstemming met het Jónsbók de hoofden van de Wetgevende Raad, doorgaans zijn dat er twee (de lögmaðr) die elk twee van de IJslandse Kwartieren onder hun hoede nemen. Daarnaast benoemt de koning een gouverneur (hirðstjóri), afkomstig uit de IJslandse aristocratie die toeziet op lokaal aangestelde landdrosts. Deze bestuurders verenigen in hun persoon niet alleen juridische en politionele taken en bevoegdheden, maar treden tevens op als inner van belastingen binnen hun district. De combinatie van de rollen van aanklager, rechts-spreker en executeur van vonnissen in één persoon heeft heel lang bestaan in IJsland en wordt pas in 1990 afgeschaft door het Europese Hof van de Rechten van de Mens, dat deze situatie in strijd acht met universele rechtsbeginselen. Oorspronkelijk zijn er vier landdrosts in IJsland, een aantal dat groeit naar twintig in overeenstemming met de indeling van het land in evenzoveel districten. Deze groep van bestuurders van IJslandse komaf heeft uiteraard de neiging om nieuw te benoemen drosts te rekruteren uit de eigen kring en vormt zodoende een hecht bastion. De landdrosts resideren op hun eigen boerderij, terwijl de gouverneur zich vestigt op het landgoed van de koning in Bassastaðir, vlakbij het huidige Reykjavik, dat daarmee het eerste bestuurlijke centrum is in het land. IJsland kan na de annexatie door de Noorse koning niet gezien worden als een onafhankelijke staat verenigd met Noorwegen in een personele unie, noch is het een kolonie. Dat begrip bestaat dan eenvoudigweg niet en is van veel latere datum. IJsland wordt beschouwd als een skattland, het is schatplichtig aan de Noorse kroon.

Vlak na de annexatie doet de kerk een poging om meer greep te krijgen op de IJslanders en bepaald wordt dat de kerkelijke belastingen, de tienden, voortaan in zijn geheel dienen te worden afgedragen aan de bisschop.

Dertiende-eeuwse afbeelding van Eirík II van Noorwegen
Dertiende-eeuwse afbeelding van Eirík II van Noorwegen
Maar daartegen komen leken die het beheer voeren over de wat grotere kerken in opstand en er ontspint zich een discussie over de vraag wie nu eigenlijk eigenaar is van de ooit door leken gebouwde kerken. Deze strijd duurt voort tot 1297 als men een compromis bereikt dat bevestigd wordt door de aartsbisschop en de toenmalige koning Eirík II, zoon van Magnuss VI, die vanwege zijn slechte verhouding tot de kerk wel de Priesterhater wordt genoemd. Overeengekomen wordt dat alle boerderijkerken die in volledige eigendom zijn van de kerk onder beheer vallen van de bisschop en dat waar een kerk voor de helft of minder eigendom is van de kerk deze beheerd wordt door de leken. Dit komt erop neer dat honderd kerken volledig in kerkelijke handen vallen en zo’n tweehonderd in eigendom komen van leken. Daarmee springt de kerk er goed uit, want die honderd kerken vertegenwoordigen een bezit dat uitstijgt boven dat van de kerken die toevallen aan de leken. Restanten van laatstgenoemde bezittingen, de Eigenkerken, zijn in lekenhanden gebleven tot aan de dag van vandaag. Al met al betekent de uitkomst van deze strijd om het eigendom van de kerken een flinke slag voor de IJslandse aristocraten die controle verliezen over belangrijke kerken en vanaf dat moment hun status proberen op te krikken door als landdrost in dienst te treden van de koning.

Het Noord-Atlantische imperium

Dertiende-eeuwse afbeelding van Hákon V van Noorwegen
Dertiende-eeuwse afbeelding van Hákon V van Noorwegen
Tegen het eind van de dertiende eeuw strekt het Noorse rijk zich uit over een groot deel van de Noord-Atlantische Oceaan. Het omvat niet alleen Groenland en IJsland, maar ook de Hebriden, Orkney, Shetland, Lapland (Finnmark), het schiereiland Kola (Moermansk) en delen van Zweden. Geografisch gezien ligt IJsland in het centrum en een reis vanaf elk punt van het rijk naar het eiland kost ongeveer net zoveel tijd als die van het Oosterkwartier naar de Althing. Rond het begin van de veertiende eeuw probeert koning Hákon V zijn rijk uit te breiden door de destijds overal gebruikelijke strategie van slimme huwelijkssluiting. Zijn dochter Ingeborg trouwt met Erik, de zoon van de Zweedse koning en het kind uit dat huwelijk, Magnuss VII, erft in 1319 op driejarige leeftijd beide koninkrijken. Later, nadat een pestepidemie heeft huisgehouden in Scandinavië – een epidemie waaraan IJsland dankzij zijn geïsoleerde ligging ontsnapt – worden in 1380 Noorwegen, Zweden en Denemarken verenigd onder het koningschap van Olav IV, zoon van de Deense koningin Margrete I.

Erik van Pommeren, vijftiende-eeuwse afbeelding
Erik van Pommeren, vijftiende-eeuwse afbeelding
Na de plotselinge dood van Olav adopteert Margrete de oudste zoon van haar nicht uit Pommeren en presenteert hem als koning Erik van Pommeren die in 1397 gekroond wordt tot vorst over de drie grote rijken verenigd in de zogeheten Unie van Kalmar, genoemd naar de plaats waar Margrete de Unie tot stand brengt. Een Unie waarin Denemarken domineert en IJsland als onderdeel van Noorwegen, op grote afstand komt te staan van Kopenhagen. Het krijgt betrekkelijk weinig aandacht van de Denen, zeker als het de ooit door IJslanders gestichte nederzettingen in Groenland, Shetland en Orkney, verpand worden aan de Schotse kroon en Holstein onderdeel gaat uitmaken van het Deense rijk. Deze toenemende isolatie van IJsland heeft tot gevolg dat de taal van de IJslanders steeds meer gaat afwijken van het Noors. In de zeventiende eeuw krijgt het IJslands als zelfstandige taal haar beslag.

De Kalmar Unie blijft intact totdat in 1520 Zweden afhaakt en een eigen koning kiest Daarmee wordt de weg naar een hechte Scandinavische staat afgesneden en ontwikkelt er zich geen rijk zoals dat van Spanje op het Iberisch Schiereiland dat rond die tijd ontstaat. Noorwegen wordt nog drie eeuwen geregeerd door de Deense koningen van de Oldenburgdynastie tot het in 1814 gevoegd wordt onder de Zweedse kroon. Een unie die in 1905 uiteen valt.

Geen isolement: voor- en nadelen

IJsland ondergaat niet het lot van de Groenlandse nederzettingen die geïsoleerd raken en als de omstandigheden verslechteren ergens in de vijftiende eeuw kopje onder gaan. De Vikingen die zich daar vestigen mijden leerzame contacten met de Inuïtbevolking en daar betalen zij een hoge prijs voor. Zo niet de bewoners van IJsland die mede dankzij handel in vis de banden met het continent onderhouden. Maar ook dat heeft zijn prijs en wel in de vorm van pestepidemieën.

Ten tijde van de Commonwealth is visvangst voor IJslanders een aanvulling op wat de boerderijen aan voedsel voortbrengen. Pas aan het eind van de dertiende eeuw is sprake van export van vis en dat gebeurt mondjesmaat om te voorkomen dat de eigen bevolking honger lijdt. Bijna een halve eeuw later blijkt dat er flinke hoeveelheden vis uit IJsland Noorwegen bereiken. Conflicten breken uit over de vraag of de IJslanders verplicht zijn belasting te betalen over hun exportproducten. Een teken dat het niet gaat om kleinigheden.

De geboorte van de visexport hangt samen met het feit dat steeds meer rijke IJslanders hun boerderijen situeren in de westelijke kustgebieden, wat ertoe leidt dat er een mix ontstaat van agrarische bedrijvigheid en visserij, waarbij de visvangst vooral plaatsvindt in de wintermaanden als het boerenbedrijf minder menskracht vergt. De vissers maken gebruik van open roeiboten van waaruit zij hun hengels en netten uitgooien. Deze activiteit trekt seizoensvissers aan uit het hele land en er ontstaan tijdelijke visserijnederzettingen aan de kust. Pas in de negentiende eeuw groeien deze uit tot echte vissersstadjes waar het hele jaar door de visvangst wordt beoefend. De groei van de IJslandse visexport is grotendeels te danken aan het ooit genomen besluit door de kerk dat het eten van vis in vastentijd toestaat. Dit verhoogt de vraag naar vis sterk en biedt IJslanders niet alleen de mogelijkheid er hun economisch voordeel mee te doen, maar ook houdt deze handel tussen het eiland en het Europese continent een band in stand via welke culturele uitwisseling plaatsvindt. Visexport als middel tegen isolatie.

De rattenvlo (Xenopsylla cheopsis) na een bloedmaaltijd. Dit type vlo is de voornaamste vector bij de overdracht van de Yersinia pestis.
De rattenvlo (Xenopsylla cheopsis) na een bloedmaaltijd. Dit type vlo is de voornaamste vector bij de overdracht van de Yersinia pestis. (Publiek Domein – wiki)
Isolatie behoedt IJsland in de veertiende eeuw voor de Zwarte Dood die dan door Europa raast. Maar in de daaropvolgende eeuw ontsnapt het eiland niet aan de pest die twee keer om zich heen grijpt. De eerste epidemie breekt uit vanaf 1402 als een Noors schip aanlandt in een haven aan de westkust en de pestbacterie met zich meeneemt die zich in de loop van bijna twee jaar over het hele land verspreidt en naar schatting zorgt voor het overlijden van ongeveer 50 procent van de bevolking. Rond het midden van de eeuw is nog 20 procent van alle boerderijen verlaten, maar dan groeit bevolking om een viertal decennia later weer ongeveer op het niveau te zijn gekomen van voor de uitbraak. Maar in 1494 breekt de hel opnieuw los die duurt tot in de herfst van het volgende jaar. Aannemelijk is dat tijdens deze tweede epidemie 30 à 50 procent van de IJslanders het leven laten. Dikwijls is de verspreiding van de pestbacterie toegeschreven aan de rat als drager van de rattenvlo die de ziekte overbrengt op mensen. Voor IJsland kan deze verklaring onmogelijk worden aangevoerd omdat er destijds geen ratten voorkomen op het eiland en ook al zouden die er zijn geweest, de lage temperatuur maakt de vlo inactief. Opmerkelijk is ook dat overleden IJslanders geen tekenen vertonen van builenpest, maar aan longpest overlijden, een ziekte die overdraagbaar is van mens tot mens. Hoezeer de pest ook huishoudt, de IJslandse samenleving gaat niet ten onder. Voor de overlevenden betekent de uitdunning van de bevolking de vergroting van hun landelijke bezittingen en dat geldt eens te meer voor de kerk aan wie stervenden vaak hun landerijen schenken om hun ziel te redden.

Touwtrekken om de IJslandse vis

De handel in stokvis afkomstig uit IJsland vindt in de veertiende eeuw plaats in de Noorse stad Bergen, waar Britse en Duitse handelaren elkaar proberen de loef af te steken. Om hun positie te verstevigen besluiten de Engelsen vissersschepen naar IJslandse wateren te sturen om zich direct te bevoorraden en de handel via Noorwegen te omzeilen. In de loop van de vijftiende eeuw en later zetten jaarlijks een tiental grote Britse schepen koers richting IJsland. Schepen die een lading kunnen vervoeren van meer dan honderd ton en stevig bemand zijn.

Stokvis
Stokvis (CC BY-SA 2.0 de – Jörg Hempel – wiki)
Tegen deze – soms bewapende – vissers zijn de IJslanders niet opgewassen. De Britten doen wat zij willen en gaan zich te buiten aan rooftochten. In 1425 kidnappen zij de Deense gouverneur die uitvoerig beschrijft hoe de Engelsen tekeer gaan en er niet voor terugdeinzen om IJslandse kinderen te ontvoeren. De Britse overheersing is zo groot dat de vijftiende eeuw in de IJslandse geschiedschrijving wel de Engelse Eeuw wordt genoemd. Dan wordt het de Deense koning te gortig en hij trekt in 1467 alle eerder aan Britse handelaren verstrekte licenties om op IJsland te kunnen varen in. Dat komt de gouverneur in IJsland duur te staan, want de Engelsen varen zonder toestemming naar IJsland, vermoorden hem, gooien zijn lichaam in de zee, stelen kostbaarheden, steken huizen in brand en maken zich meester van de belastinggelden die de gouverneur voor zijn koning heeft ingezameld. Een reactie kan niet uitblijven. Denen vechten een oorlog uit met Engeland waarbij zij gesteund worden door de Duitsers verenigd in het Hanzeverbond. Dit conflict luidt het einde in van de Engelse Eeuw en verstevigt de greep van de Duitsers op de IJslandse handel. Desondanks blijven de Britten vissen in IJslandse wateren en neemt de handel tussen beide landen in betekenis toe. Maar tijdelijke Britse nederzettingen in IJsland groeien nooit uit tot permanente vissersdorpen en is geen sprake van Engels beïnvloeding van de IJslandse taal. Wel doen de Britten veel zeilervaring op tijdens hun tochten naar IJsland waar zij in de zestiende eeuw dankbaar gebruik van maken wanneer zij koers zetten naar Amerika.

De Duitsers hebben al vanaf de veertiende eeuw voet aan de grond in het Noorse Bergen en vestigen er een speciaal Hanzekantoor. Dat betekent niet dat zij toestemming hebben om op IJsland te varen, maar tijdens of na het conflict met de Britten komt de directe vaart vanuit de Hanzesteden naar IJsland op stoom.

Vanuit Bergen proberen handelaren het Hanzeverbond te bewegen deze ontwikkeling te blokkeren, maar het is Hamburg dat heerst en zich daar niets aan gelegen laat liggen. Eerst verkopen de Hamburgers de IJslandse vis in Engeland, maar aan het begin van de zestiende eeuw wordt het merendeel van de stokvis verhandeld op Duitse bodem. Spanningen tussen Duitsers en Britten lopen weer op, maar rond 1490 schept koning Hans van Denemarken orde. Hij herbevestigd oude privileges voor het Hanzeverbond en sluit een verdrag met Engeland dat de Britten toestaat vrijelijk handel te voeren met IJsland, mits zij ordentelijk belasting betalen. Ook de Nederlandse handelaren wordt vrij baan toegezegd. Daarmee wordt de onderhorigheid van IJsland aan Bergen losgelaten.

Bergen rond 1580
Bergen rond 1580

Het is de IJslandse gouverneur Didrik Pinning die dit nieuws ter kennis stelt van de Althing die reageert met het aannemen van een wet die het Vonnis van Pinning wordt genoemd. Deze wet bepaalt dat Duitse en Britse handelaren geacht worden de vrede te bewaren als zij zich op IJslandse bodem bevinden, dat het buitenlanders niet is toegestaan te overwinteren, IJslands personeel moeten werven voor hun schepen en dat zij er geen kleine bedrijfjes op na mogen houden. Wie niet voldoet aan criteria om een boerderij naar IJslands model te kunnen exploiteren wordt geacht voor IJslandse boeren te werken. Deze bepaling weerspiegelt de houding van de IJslandse elite die niet wenst dat er zich beroepsgroepen ontwikkelen die losstaan van het boerenbedrijf. Het ontbreekt de IJslandse autoriteiten echter aan middelen om dit Vonnis af te dwingen en het conflict tussen Britten en Duitsers op IJslandse bodem escaleert. De schermutselingen – gevechten compleet met kanonnen, speren en kruisbogen – nemen dusdanige vormen aan dat de Britse en Deense vorsten in overleg met het stadsbestuur van Hamburg besluiten om in te grijpen. In 1533 wordt een vredesverdrag getekend waarmee de vrije vaart van Britten en Hamburgers op IJsland wordt gegarandeerd. De Althing voegt daaraan toe dat het buitenlanders verboden is om in IJslandse wateren te vissen, iets dat zij beschouwen als beroving van het arme IJslandse volk. Helaas valt deze bepaling moeilijk te handhaven en de Britten blijven volop vissen nabij IJsland, zelfs als hun permanente visserskamp door de IJslandse regering wordt geconfisqueerd.

Tijdens de regeerperiode van Frederik II worden handelsrechten met IJsland gegund aan individuele kooplieden van Duitse en Deense herkomst, totdat zijn opvolger Christian IV in 1602 een handelsmonopolie creëert ten faveure van de Denen. Dit monopolie houdt stand tot 1787, zij het dat illegale praktijken van niet-Denen – waaronder Nederlanders – nooit geheel kunnen worden uitgeroeid. Het einde van deze handelspolitiek wordt ingeluid door de rampen die IJsland treffen in de achttiende eeuw: hongersnood en de grote vulkaanuitbarsting van 1783.

Bekering op bevel

Christian II van Denemarken
Christian II van Denemarken
Mede dankzij de Reformatie die Luther teweeg brengt komen grote delen van Duitsland en geheel Scandinavië onder beheer van nationale en regionale leiders. Wereldlijk gezag en kerk gaan daarbij hand in hand, waarbij de wereldlijke gezagdragers de oogst van het laaghangend fruit van priesterlijke bezittingen en dagelijkse inkomsten in gedachten hebben. Zij kunnen extra geldelijke middelen goed gebruiken. Vanaf 1527 verbreken zowel Zweden als Denemarken de banden met de rooms-katholieke kerk. In IJsland heeft dit alles voorlopig geen gevolgen en is er slechts een handjevol aanhangers van Lutheranisme te vinden in Skáholt – gelegen in het zuidwestelijk deel van IJsland – waar het bisdom zetelt. Dit groepje bezit niet de mogelijkheden om zelf de reformatie op gang te brengen. Het wachten is op actie van koning Cristian II die in 1537 een nieuwe kerkelijke verordening afkondigt om vervolgens het Statuut van de Protestantse kerk naar IJsland te brengen. Het is een kerkelijke revolutie top-down gedecreteerd. Op dat moment is de IJslandse bisschop, Ögmundur Palsson, al oud. Hij benoemt een van de leden van de Lutheraanse groep, Gissur Einarsson, tot zijn opvolger die naar Denemarken reist om te worden ingezegend. Deze keert niet terug als bisschop, maar als protestantse superintendent benoemd door de koning. Ögmundur betreurt zijn eerder genomen beslissing en probeert Gissur de pas af te snijden. Maar dan arriveert er in de lente van 1541 een Deens marineschip met als doel de orde te herstellen. Gissur komt vast in het zadel en Ögmundur wordt meegevoerd naar Denemarken, waar hij niet lang daarna komt te overlijden. Zijn persoonlijke bezittingen, zevenenveertig boerderijen en een enorme hoeveelheid zilver, worden geconfisqueerd door de kroon.

Na de dood van Gissur, komen de rooms-katholieken onder aanvoering van de Deense bisschop Jón Arason in opstand en Jón slaagt erin – althans informeel – rond 1549 de macht over IJsland in handen te krijgen. Wellicht hoopt hij op een mislukking van de reformatie nadat Luther drie jaar ervoor is overleden. Jón doet een poging de protestants bestuurder ten val te brengen, maar dat mislukt jammerlijk. Zonder enige vorm van protest worden hij en zijn zoons in november 1550 onthoofd. Het rooms-katholieke verzet is daarmee echter niet uitgedoofd en Jóns dochter þórunn neemt wraak door de IJslandse drost Cristian te vermoorden samen met een groot aantal Denen, waarmee het bestuurlijk apparaat wordt weggevaagd. Begin 1551 besluit koning Christian met geweld een eind te maken aan het verzet in IJsland. Hij stuurt een legermacht die schoon schip maakt. De reformatorische coup is eindelijk geslaagd, maar de rooms-katholieke gelovigen zijn nog lang niet op het rechte pad.

Monument voor Jón Arason - Skálholt, IJsland
Monument voor Jón Arason – Skálholt, IJsland (CC BY-SA 3.0 – Bromr – wiki)

IJsland beschikt in die tijd niet over een universiteit of een elite die in staat is onderwijs te verzorgen. Dat komt neer op de seminaries verspreid over het land die afhankelijk zijn van kerkelijke financiering. Dat stelsel blijft intact waarbij een deel van de belastingopbrengsten – de tiende penning – naar de kroon gaat en een ander deel naar protestantse kerkleiders die vrijwel allemaal IJslanders zijn.

De voorgenomen landonteigening komt niet voor de volle honderd procent tot stand. Minder dan een vijfde van de kerkelijke landerijen gaat over in handen van de kroon, maar de kerk verliest wel veel van haar juridische macht. In 1564 neemt de Althing een wet aan die morele kwesties gerelateerd aan regels rond seksuele misdrijven – zoals overspel – tot de competentie rekent van het seculiere gezag. Daarmee wordt een nieuwe fase ingeluid in de rechtsspraak. Is de rooms-katholieke kerk tot dan toe geneigd om dergelijke misdrijven te zien als iets waarvoor compensatie mogelijk is, onder het Lutheraanse regime komt daar een einde aan en treedt er een fase in van minder tolerantie. De doodstraf wordt ingevoerd voor misdrijven als incest en herhaaldelijk overspel. Mannen wacht voor dergelijke vergrijpen onthoofding, vrouwen worden verdronken.

IJsland op een kaart van Olaus Magnus uit 1539
IJsland op een kaart van Olaus Magnus uit 1539

De Lutherse Kerk wordt ontdaan van haar juridische gezag en richt zich vervolgens op de alfabetisering van het gewone volk. Dat is volgens haar nodig om voldoende te kunnen worden ingewijd in de beginselen van de Lutheraanse leer.

Gebruik van de boekdrukkunst en het maken van vertalingen van Deense teksten in het IJslands zijn daartoe geschikte middelen en daarmee is in principe de weg vrijgemaakt voor Deense beïnvloeding van de IJslandse taal of zelfs vervanging ervan. Zover komt het echter niet en vandaar dat het IJslands sterk lijkt op het Noors zoals dat in de Middeleeuwen werd gesproken.

Piraten en heksen

Deense titelpagina Ólafur Egilson's memoires
Deense titelpagina Ólafur Egilson’s memoires
Aan het begin van de zeventiende eeuw schuimen piraten afkomstig uit Noord-Afrika de Noordzeekusten af en vinden in IJsland een gemakkelijke prooi, want het land is totaal weerloos vanwege het ontbreken van een militaire macht. Weliswaar zorgt de Deense koning ervoor dat handelsschepen beveiligd worden door oorlogsbodems, maar aan land ontbreekt elke bescherming. Vanaf 1627 is het raak en enteren de piraten niet alleen handelsschepen, maar kidnappen en vermoorden zij meer dan vierhonderd IJslanders. De gevangen genomen IJslanders worden meegevoerd naar Algerije en verkocht als slaven. Onder hen bevindt zich priester Ólafur Egilson die daarover verhaalt in zijn reisverslag: The Travels of Reverend Ólafur Egilson.

‘Toen ik buiten kwam en hun bevelvoerder zag, ging ik naar hem toe met mijn arme vrouw en wij vielen op onze knieën in wanhoop voor hem en zijn tweede man neer en smeekten om genade, maar onze smeekbede was tevergeefs. Ik wist dat deze piraten Turken waren en zeker van zins waren ons weg te voeren naar hun land als slaven. [….].
Maar, achtenswaardige lezer, om jullie de waarheid te zeggen, nadat iedereen aan boord kwam vielen de piraten behalve mijzelf, niemand lastig en gedroegen zich netjes jegens iedereen en waren zelfs vriendelijk voor de kinderen – ofschoon dat het verhaal er niet vrolijker op maakte.’

Hallgriḿur Pétursson
Hallgriḿur Pétursson
Eenmaal aangekomen in Algerije wordt Ólafur door de piraten naar Denemarken gestuurd om te onderhandelen over een losgeld. Intussen overlijden sommige gekidnapten, anderen bekeren zich tot de islam en weer anderen willen niet meer weg uit Afrika. Niettemin keren tien jaar na de overval zevenentwintig IJslanders terug, waaronder de vrouw van Ólafur. Tijdens hun reis doen zij Kopenhagen aan, waar zich de jonge student Hallgriḿur Pétursson bij hen voegt om de kennis over de christelijke leer van de repatrianten op te frissen. Hij huwt later een van hen en groeit uit tot een van IJslands meest bekende dichters.

Heksenvervolgingen tieren welig in Europa gedurende de zestiende en zeventiende eeuw en een van de meest beroemde gevallen ervan is de vervolging van Katharina Kepler, moeder van de eminente astronoom Johannes Kepler. In IJsland vindt de eerste heksenverbranding pas plaats in 1625 en in totaal worden ongeveer honderdtwintig IJslanders vervolgd wegens hekserij. Sommigen krijgen relatief milde straffen en vijfentwintig vinden de dood op de brandstapel. Onder hen zijn drieëntwintig mannen en slechts twee vrouwen. Dat is opmerkelijk omdat door de jaren heen in Europa veel meer vrouwen dan mannen zijn vervolgd en geëxecuteerd. De verklaring voor dit fenomeen is waarschijnlijk dat hekserij in IJsland veelal te maken heeft met het schrijven van magische boeken in magische runen. Het is het gebrek aan lees- en schrijfkunst die IJslandse vrouwen behoedt voor vervolging.

Onder absolutistische vorsten

In Denemarken worden tot 1660 koningen gekozen door de Raad van State, samengesteld uit de leden van de aristocratie, er is geen sprake van erfopvolging. Dit betekent dat veel macht in handen is van de Raad, wat de slagkracht van het land doet verzwakken. Gevolg ervan is een enorme nederlaag die de Denen lijden in de oorlog van 1657 tot 1660 tegen Zweden waardoor de Denen hun Zweedse bezittingen moeten afstaan en de controle over de Øresund verliezen. De Deense burgers, de kerk en lagere adel leggen de schuld van dit echec bij de Raad en dwingen hem tot introductie van erfopvolging. De absolute monarchie doet daarmee zijn intrede in Denemarken.*

Henrik Bjelke - Geportretteerd door Karel van Mander III
Henrik Bjelke – Geportretteerd door Karel van Mander III
Een jaar later wordt de absolute monarchie geaccepteerd in Noorwegen en in 1662 stuurt koning Frederik zijn gouverneur Henrik Bjelke naar IJsland met de opdracht om de Althing een eed van trouw af te nemen. Vanwege tegenwind op zee komt hij te laat aan voor de Althing, maar op 28 juli is het toch zover en geven de IJslandse volksvertegenwoordigers te Kópavogur een verklaring af waarmee zij de absolute macht van de koning erkennen, evenals de erfopvolging. Eigenlijk is deze verklaring een formaliteit, want voor de IJslanders verandert er weinig. Niet zoals in Denemarken is er een machtige aristocratie die een gevaar betekent voor de positie van de koning en voorlopig blijft de situatie in IJsland ongewijzigd. Maar dat verandert als gouverneur Bjelke in 1683 overlijdt.

Vanaf dat moment neemt de betekenis van de Althing als rechtsprekend orgaan af. De oude indeling van het land in vier kwartieren wordt omgezet in drie regio’s die bestuurd worden door regionale gouverneurs en een aantal landdrosts die geacht worden recht te spreken. Ook wordt een thesaurier benoemd die vooral tot taak heeft toe te zien op de koninklijke bezittingen in IJsland. Net als in Denemarken ontwikkelt er zich onder het absolutisme van de monarchie een olichargie van staats-functionarissen. De IJslandse olichargie is van conservatieve snit en voegt zich meestal naar de wensen van de koning. Maar soms verzetten deze olichargen zich tegen de koning, hetzij uit eigenbelang, hetzij uit dat van het eiland in zijn totaliteit. En er is natuurlijk niemand in Kopenhagen die hun oordelen kan ontzenuwen. De achtenzeventig landdrosts in IJsland zijn vrijwel allemaal van IJslandse afkomst en maken in werkelijkheid de dienst uit. Zijn het oorspronkelijk functionarissen afkomstig uit rijke boerenfamilies, gaandeweg komt de nadruk te liggen op het opleidingsniveau en worden er steeds meer van hen gerekruteerd uit het reservoir van universitair opgeleide mensen. Zo is het absolutisme voor IJsland van bijzondere betekenis in de transformatie van de heersende macht van landeigenaren in die van specialisten.

Tegen het eind van de zeventiende eeuw begint de Deens kroon meer belangstelling te tonen voor het wel en wee van de IJslanders en wordt geprobeerd de onderlinge relaties te verbeteren en te verstevigen. Dat mondt uit in een serieuze poging om de IJslandse demografie in kaart te brengen middels een volkstelling en een inventarisatie van de levende have. Het succes van de volkstelling in 1703 – vrijwel geen enkele boerderij ontsnapt aan de aandacht – is te danken aan de effectiviteit van de IJslandse administratie en zij is waarschijnlijk de eerste ter wereld waarbij inwoners op naam worden geregistreerd tot aan de laatste man. Uit de telling blijkt dat IJsland op dat moment 50.358 inwoners heeft waarbinnen een man-vrouwverhouding van 1000 op 1202. Dat wordt niet veroorzaakt doordat er meer meisjes dan jongetjes worden geboren, maar door een hoger sterftecijfer onder mannen in alle leeftijdsgroepen. Dit is een wereldwijd fenomeen, maar wordt in die tijd versterkt in IJsland door de hoge kindersterfte, het gevolg van de gewoonte om baby’s geen borstvoeding te geven maar koemelk dat veel te zout is voor borelingen. Het is een onbewuste, maar effectieve manier om de bevolkingsgroei af te remmen.

Een tweede rem op deze groei is het relatief geringe aandeel van gehuwde stellen en de hoge leeftijd waarop men een echtverbintenis aangaat. Grotendeels wordt dat veroorzaakt door het feit dat binnen de boerengemeenschappen veel jongeren een rol vervullen als knecht die, omdat zij te weinig vermogen opbouwen, niet geacht worden een huwelijksaanzoek te doen.

Alfabetisering en modernisering

Ludivg Harboe
Ludivg Harboe
Gedurende de achttiende eeuw wordt veel IJslanders geleerd te lezen. Dat gebeurt op een unieke manier. Er worden geen scholen gesticht, maar het zijn de ouders die de taak krijgen om hun kinderen de leeskunst bij te brengen. Dit systeem wordt ingevoerd onder leiding van de Deense geestelijke Ludivg Harboe die programma’s samenstelt voor privé-onderwijs waarin, naast religieuze verdieping en bevordering van de huishoudelijke orde, ook alfabetisering aandacht krijgt. Priesters worden geacht twee keer per jaar de boerenfamilies te bezoeken om te controleren of er vooruitgang is geboekt. Is er niemand binnen de familie die kan lezen, dan dienen ouders samen met hun kinderen de leerweg op te gaan en soms worden kinderen in huishoudens geplaatst waar wel iemand aanwezig is die de leeskunst machtig is. Stok achter deur is het verbod om jongeren die niet kunnen lezen het vormsel deelachtig te laten worden. Het heeft er alles van dat deze methode effectief is, want tegen het eind van de achttiende eeuw kan 90 procent van de bevolking lezen. De vakken rekenen en schrijven worden pas tegen het eind van de negentiende eeuw ingevoerd.

Rond 1750 vindt een zekere mate van modernisering plaats in IJsland. Noviteiten die elders in Europa allang gemeen goed zijn doen hun intrede, zoals de vorming van woonkernen, vissersschepen voorzien van een dek en watermolens. Ook wordt een begin gemaakt met de bestudering van de natuur van het eiland. De veelzijdige Deense geleerde Niels Horrebow is de eerste die vanaf 1749 gedurende twee jaar IJsland onder de wetenschappelijke loep neemt en daarover in diverse talen publiceert. Na hem verschijnen twee IJslandse studenten ten tonele: Eggert Ólafsson en Bjarni Pálsson (laatstgenoemde zal als eerste leiding geven aan het bureau voor volksgezondheid in IJsland) die een uitvoerige studie publiceren geschreven door Eggert waarvan een samenvatting verschijnt onder de titel Reise igiennem Island (Reizen in IJsland). Met deze studie wordt de basis gelegd voor een grondige kennis van de geografie van het eiland. Onderstaande schets is van de hand van Eggert Ólafsson.

Eggert Ólafsson schets

Het is Skúli Magnússon, de eerste thesaurier in IJsland, die onder invloed van Horrebow pogingen in te werk stelt om in IJsland de landbouw, wolnijverheid, visserij en bosbouw te moderniseren. In 1751 richt hij een firma op, de zogeheten Innréttingar (Nieuwe Onderneming). Een aanlokkelijke vestigingsplaats voor het starten van nijverheid is Reykjavik – dat dan niet meer is dan een grote boerderij – waar houten huizen verrijzen en een aantal werkplaatsen voor het spinnen van wol en de productie van kleding. Ook verschijnt er vlak in de buurt een watermolen voor de energievoorziening. Succes van deze onderneming blijft uit, maar de activiteit van de Innréttingar betekent wel dat Reykjavik tot ontwikkeling komt en uitgroeit tot de eerste urbane kern en later tot hoofdstad en bestuurscentrum van IJsland waar ongeveer 40 procent van zijn bevolking woont. In 1770 wordt de eerste gevangenis gebouwd nabij Reykjavik. Het is tevens een van de eerste gebouwen in steen op het eiland. Veertig jaar later verandert dit gebouw van gevangenis in de residentie van de gouverneur van IJsland. Vandaag de dag is er het kantoor van de premier in gevestigd en wordt het beschouwd als een van IJslands meest waardevolle monumenten.

Stjórnarráðið in Reykjavik, de officiële residentie van de premier van IJsland
Stjórnarráðið in Reykjavik, de officiële residentie van de premier van IJsland (CC BY-SA 3.0 – wiki)

Eeuw van rampen

In de achttiende eeuw wordt IJsland voorzichtig opgestuwd in de vaart der volkeren, maar het is ook de eeuw waarin diverse rampen het eiland teisteren. De eerste verschijnt in 1707 in de vorm van een pokkenepidemie die twee jaar door het land raast en de bevolking van rond de 50.000 doet dalen tot 37.000. De ziekte treft vooral bewoners van onder de veertig en zou zo ongeveer alle zwangere vrouwen hebben doen omkomen. In de jaren vijftig, als de bevolking weer hersteld is van de pokkenepidemie, volgt een serie koude jaren en valt ook de visvangst terug, wat leidt tot een hongersnood.

Foto van de uitbarsting van de Katla
Foto van de uitbarsting van de Katla
Tot overmaat van ramp komt het in 1755 ook nog eens tot een uitbarsting van de vulkaan Katla, waarbij as wordt uitgestoten die het water vervuilt. Dit keer neemt de bevolking af van 49.000 naar ongeveer 43.000. Twintig jaar later is de 50.000 grens weer bereikt, maar dan volgt de grootste catastrofe van de eeuw. In 1783 vindt een enorme vulkaanuitbarsting plaats die in IJsland bekend als de Skaftáreldar (Vuren van de Skaftá rivier). De uitbarsting begint op 8 juni nadat eerder al aardbevingen plaatsvinden die zo’n negentig boerderijen verwoesten. Boosdoener is de spleetvulkaan Lakagígar, een meer dan twintig kilometer lange barst in de aardkorst, genoemd naar de berg Laki die uit een meer oprijst dat zich in de spleet heeft gevormd. In totaal wordt een oppervlakte van 565 km² met een dikke laag lava bedekt. Maar dat is niet alles, de vulkaan stoot een enorme hoeveelheid giftige fluor- en zwavelhoudende gassen uit. Dit alles is het begin van een hongersnood die, versterkt door een koude winter en een eveneens koude zomer in 1784, duurt tot in het voorjaar van 1785. Deze hongersnood wordt de Móduhardbindin (hongersnood-door-giftige-dampen ofwel Dampenhongersnood) genoemd. De giftige dampen waaieren uit en veroorzaken niet alleen een wereldwijde temperatuursdaling in 1784 van 1 graad Celsius, maar richten tevens elders in Europa grote schade aan. Dit zou in Frankrijk kunnen hebben bijgedragen aan het opvlammen van de Franse Revolutie.

Laki-kloof in IJsland, waar op 8 juni 1783 een reeks vulkanen tot uitbarsting kwam
Laki-kloof in IJsland, waar op 8 juni 1783 een reeks vulkanen tot uitbarsting kwam (CC BY-SA 3.0 – Chmee2/Valtameri – wiki)

IJsland, waar vanaf 1785 ook nog eens de pokken de kop opsteekt, verliest opnieuw een flink deel van zijn bevolking die afneemt van bijna 50.000 in 1783 tot ruim 39.000 eind 1786. Ook de levende have lijdt enorm onder deze ramp. Het land herstelt zich relatief snel dankzij verbetering van het weer en de groei van de bevolking wordt bevorderd omdat jongeren de ruimte krijgen, verlaten boerderijen in bezit nemen en eerder dan voorheen in het huwelijk kunnen treden. In 1801 wordt een volkstelling gehouden waaruit blijkt dat de bevolking weer boven de 47.000 is gestegen, iets minder dan een eeuw daarvoor.

Opkomend nationalisme

Jørgen Jørgensen
Jørgen Jørgensen
In 1809 bevindt de voorwaardelijk vrijgelaten Deense krijgsgevangene Jørgen Jørgensen zich in Engeland waar hij in de ban raakt van de opvattingen van de eminente botanist Sir Joseph Banks die in 1772 IJsland heeft bezocht en sindsdien annexatie van het eiland door Engeland bepleit. Samen met een zeepfabrikant die aast op het IJslandse talg (schapen- en rundervet als grondstof voor zeepproductie) vaart hij naar Reykjavik waar een eerder afgedwongen handelsovereenkomst niet blijkt te zijn nagekomen door de IJslandse gouverneur Frederik Trampe. Trampe wordt ontvoerd door een handjevol gewapende Britten en naar Engeland verscheept. Terwijl de zeepfabrikant zijn handel oppakt, belast Jørgensen zich met de leiding over IJsland. Hij vaardigt twee proclamaties uit. Met de eerste verklaart hij dat de Deense autoriteit is afgeschaft en de tweede is een soort van ontwerpconstitutie waarmee IJsland tot zelfstandige staat wordt gebombardeerd onder Britse protectie. Jørgensen zoekt vervolgens steun bij de IJslandse functionarissen die vrijwel geen teken van protest tonen. Waarschijnlijk verkeren zij in de veronderstelling dat de machtsgreep van Jørgensen door de Britse autoriteiten wordt gesanctioneerd.

Wanneer uitlekt dat dit niet het geval is en de fabrikant en Jørgensen op eigen houtje hebben gehandeld, herstellen de Denen de orde in IJsland. Wat hieruit wel duidelijk wordt, is dat IJsland in feite onbeschermd is en ook dat het de IJslanders om het even is wie er regeert. Van nationalisme, een streven naar zelfbestuur is geen enkele sprake. Zolang de IJslanders maar hun gang kunnen gaan en kunnen leven volgens de tradities die zij al eeuwenlang koesteren. Het besef van de eigen etnische identiteit die al heel oud is, is er wel degelijk, maar gaat niet gepaard met het streven naar zelfstandigheid. IJsland is aan het begin van de negentiende eeuw een natie zonder staat.

Maar net als elders in Europa bloeit ook in IJsland het romantisch nationalisme langzaam op. Een vorm van nationalisme dat wortelt in de verering en koestering van eeuwenoude waarden en dat gevoed wordt door mythes over het verleden. Dit leidt tot bizarre veronderstellingen als zou het IJslands de oertaal zijn van alle Scandinavische talen, net zoals de Baskische nationalisten beweren dat het Baskisch aan de wieg staat van al het ter wereld gesprokene.

Toch duurt het tot 1830 voordat deze opvattingen uitmonden in politiek activisme. Dat wordt met name veroorzaakt door de drang naar meer autonomie in de hertogdommen Sleeswijk en Holstein die net als IJsland onder de Deense kroon vallen. Met andere woorden, het multi-etnische Deense rijk begint scheuren te vertonen. In 1831 besluit de koning om vier rijksdagen in het leven te roepen en wel voor Jutland, Sleeswijk, Holstein en voor de archipel van Seeland, Funen en de kleinere eilanden, Faroer en IJsland. Met in het achterhoofd het idee om de Althing weer in oude luister te herstellen, wordt door sommigen gepleit voor een aparte assemblee voor IJsland, maar als puntje bij paaltje komt benoemt de koning gewoon twee IJslandse vertegenwoordigers in de landdag voor de eilanden en wel de Deense gouverneur en een IJslander die werkt in Kopenhagen. Zelfstandigheid van IJsland lijkt verder weg dan ooit.

Het nationalisme van Jón Sigurðsson

In de loop van de jaren dertig groeit de belangstelling onder IJslanders voor meer beheer in eigen land. Dat resulteert in 1838 in een koninklijk decreet waarin bepaald wordt dat er een Ambtelijke Commissie wordt ingesteld, bestaande uit tien IJslandse functionarissen, die om het jaar in Reykjavik bijeenkomt. Twee jaar later geeft de dan aan de macht zijnde koning Christian VIII de Commissie het voorstel in overweging om in IJsland een Consultatieve Assemblee in te richten onder de naam Althing die op de traditionele plek van þingvellir bijeenkomt.

Jón Sigurðsson
Jón Sigurðsson
Tezelfdertijd dient er zich een getalenteerde aanvoerder aan van de nationalistische IJslanders die zich in Kopenhagen bevinden. Dat is Jón Sigurðsson die in 1840 zijn studies vaarwel zegt om zich volledig te kunnen wijden aan de politiek. Zodra de Ambtelijke Commissie het voorstel van de koning heeft geaccepteerd, brandt de kritiek van de nationalisten los die verder willen gaan. Zij bepleiten de instelling van een gekozen Assemblee met meer macht dan de koning voorstelt. Het stemrecht dient zo breed mogelijk te zijn en geen beperkingen te kennen in termen van inkomen of bezit. Overigens wordt er met geen woord gerept over stemrecht voor vrouwen. Wat Jón Sigurðsson niet wil is de Althing nieuwe stijl te laten bijeenkomen in þingvellir. Hij kiest voor Reykjavik in de overtuiging dat daarmee het aanzien van de Althing versterkt wordt.

In 1843 bepaalt de koning dat de Althing zal bestaan uit zesentwintig leden waarvan er zes benoemd worden en twintig verkozen. Stemrecht wordt beperkt tot mannen vanaf de leeftijd van vijfentwintig met een zekere minimale sociale status, wat aan hooguit 5 procent van de IJslanders stemrecht geeft. De zittingstermijn van een gekozene is vastgesteld op zes jaar en de Althing wordt geacht eens in de twee jaar bijeen te komen. Bij de eerste verkiezingen in 1844 weet Jón Sigurðsson een zetel te bemachtigen en ontpopt hij zich als de door veel IJslanders op handen gedragen leider van de nationalistische beweging. Hij blijft in Kopenhagen wonen waar hij veel publiceert over IJslands geschiedenis. Jón Sigurðsson kan overigens niet gezien worden als een extremistisch nationalist behept met romantische idealen over een roemrucht verleden zoals dat onder nationalisten in Europa rond die tijd gebruikelijk is. Hij is pragmatisch ingesteld, voorstander van modernisering, democratisering, mensenrechten en economische vooruitgang. En hij toont zelfbeheersing. Nooit wordt hij gearresteerd door de politie wegens opruiing of geweldpleging.

In 1848 trekt een golf van revoluties door Europa en ook de Deense absolute monarchie komt onder druk te staan. Als de hertogdommen Sleeswijk en Holstein hun rechten op zelfstandigheid opeisen en de nationalisten in Kopenhagen de straat op gaan, benoemt koning Frederik VII een nieuw kabinet met een stevig smaldeel van liberaal-nationalisten en verklaart hij zich te beschouwen als een constitutioneel monarch. Zo komt op ongekend vreedzame manier een einde aan de meest absolutistische monarchie in Europa. Minder vreedzaam gaat het eraan toe in de hertogdommen waar opstanden uitbreken die leiden tot de Eerste Deens-Duitse Oorlog. Drie jaren van strijd resulteren in een Deense overwinning, maar de onvrede binnen de hertogdommen blijft doorsmeulen.

Eerste Deens-Duitse Oorlog - Deense soldaten keren terug naar Kopenhagen in 1849 -  Otto Bache
Eerste Deens-Duitse Oorlog – Deense soldaten keren terug naar Kopenhagen in 1849 – Otto Bache

In IJsland neemt de hoop op verzelfstandiging en democratisering toe en op de vraag wat nu de positie wordt van het eiland binnen de Deense constitutionele monarchie, willen de nationalisten een helder antwoord. Dat komt van Jón Sigurðsson die voorstelt om van IJsland een zelfstandige politieke eenheid te maken in een personele unie met de Deense koning. Ook dient een wetgevend parlement in het leven te worden geroepen in IJsland met een vierkoppige regering die deels in Kopenhagen is gestationeerd. Dit idee vindt bijval onder de nationalisten, maar koning Frederik trapt op de rem en wil dat de IJslandse volksvertegenwoordiging zich uitspreekt over het voorstel van Jón Sigurðsson.

In afwachting hiervan wordt een reorganisatie van de regering uitgevoerd in Kopenhagen waarbij het departement van IJslandse zaken gaat ressorteren onder het ministerie van Binnenlandse Zaken met een IJslander als directeur. Dit alles wekt optimisme en hoop onder de IJslanders, maar zoals overal in Europa loopt het anders dan gedacht. De revolutionaire geest moet terug in de fles en als in 1851 de IJslandse nationale Assemblee in Rykyavík bijeenkomt heerst er een ander politiek klimaat.

De bijeenkomst is nog maar nauwelijks begonnen als er een Deens oorlogsschip arriveert met bewapende troepen. Een vertegenwoordiger van de koning overhandigt een te accepteren wet waarin de status van IJsland wordt beschreven volgens de constitutie van Denemarken. Dat houdt in dat de wetgevende macht van de IJslanders beperkt wordt tot een vertegenwoordiging van zes IJslanders in het Deense parlement. De koning blijft verantwoordelijk voor vrijwel alle IJslandse wetgeving. Een paar weken later reageren de IJslanders met een alternatief in de vorm van een grondwet die IJsland beschrijft als een vrijwel onafhankelijk land naar het model van Jón Sigurðsson. Op 9 augustus 1851 roept gouverneur Jørgen Ditlev Trampe de Assemblee bijeen en verklaart dat deze vergadering niet gerechtigd is om het alternatief te bespreken. Hij ontbindt de Assemblee, wat een heftig protest veroorzaakt en waarvan de secretaris een levendige beschrijving maakt:

Jón Sigurðsson: Dan protesteer ik tegen deze procedure.
Gouverneur (terwijl hij en de voorzitter opstonden en wegliepen): Ik hoop dat de leden van deze Assemblee gehoord hebben dat ik haar heb ontbonden in naam van de koning.
Jón Sigurðsson: En ik protesteer in naam van de koning en het volk tegen deze procedure en behoud voor de Assemblee het recht voor om een klacht in te dienen bij de koning over deze illegale daad.

Op dat moment stonden de leden van de Assemblee op en riepen als één man:

Wij allen protesteren!

Terwijl dit plaatsvond verlieten de gouverneur en de voorzitter langzaam de zaal en toen zij de deur uit waren riep een van de leden: “Lang leve onze koning, Frederik de Zevende!”, en de leden van de Assemblee vielen hem eenstemmig bij.’

Het is wel zeker dat het protest dat naar de koning wordt gestuurd op brede steun kan rekenen van de IJslanders. Niet alleen bij de elite, maar ook onder het gewone volk en dat biedt voor latere acties een heel andere uitgangspositie dan veertig jaar eerder toen Jørgen Jørgensen de IJslanders probeerde over te halen om in opstand te komen.

Het Althingishusid, het huidige parlementsgebouw van IJsland, in Reykjavik
Het Althingishusid, het huidige parlementsgebouw van IJsland, in Reykjavik (CC BY 2.5 – Cicero85 – wiki)

Een origineel idee

Voor de Denen is het bezit van IJsland weliswaar niet van groot economisch belang, maar dat zij zich verzetten tegen de vergaande eisen van de Assemblee is gezien de tijdgeest in Europa niet zo vreemd. Voor Denemarken is IJsland een soort van parel in de kroon die je niet zomaar uit handen geeft. De Denen baseren zich daarbij op romantische beelden van onverschrokken Vikingen die als eerste bewoners van het eiland dit tot Noors en later Deens bezit hebben gemaakt. De jonge romanticus en latere leider van de nationaal-liberalen, Orla Lehmann, beschrijft het als volgt.

‘Zo kwam het dat in vroeger tijden een aantal Scandinaviërs emigreerden en er [IJsland] het leven en gebruiken introduceerden van het oude Noorden. [….] Daarom zit de genegenheid voor het IJslandse volk diep in het hart van elke Scandinaviër en wij zouden zeker in staat zijn om in het karakter, de levenswijze en gebruiken van de huidige IJslander sporen te ontdekken van onze eigen oude kenmerken [….].’

Vanuit vergelijkbare romantische idealen die leven onder IJslanders is het slechts een kleine stap naar hun wens om de Althing in ere te herstellen, maar de roep om zelfstandigheid komt pijnlijk over. Het kwetst de Deense trots. Dat is echter niet zo’n ijzersterk argument om het bezit van het eiland te blijven claimen en op termijn zijn de Denen dan ook gedoemd te bezwijken voor de wil van het inheemse volk.

Koning Christiaan IX van Denemarken
Koning Christiaan IX van Denemarken
In 1864 lijdt Denemarken een gevoelig verlies in de oorlog tegen het Pruisen van Bismarck en komen Sleeswijk en Holstein onder Duits beheer. Dat geeft stimulans aan pogingen om de verhouding met IJsland te regelen en in 1867 wordt een concept-constitutie voorgelegd aan de Althing. Daarin wordt IJsland beschreven als een onvervreemdbaar onderdeel van de Deense staat. Wetgeving komt geheel bij de Althing te liggen met dien verstande dat de koning zijn goedkeuring moet hechten aan wetsvoorstellen. Het IJslandse bestuur ressorteert onder een van de Deense ministers. Tegelijk met dit concept belooft de koning het Deense parlement te vragen om een jaarlijkse tegemoetkoming van 50.000 rijksdaalders aan IJsland.

Maar aan dat verzoek wordt geen gehoor gegeven waardoor een patstelling ontstaat. Het is de Deense minister van Justitie die de Gordiaanse knoop weet door te hakken. Hij jaagt de zogeheten Statuswet door het parlement die begin januari 1871 door de koning wordt gesanctioneerd. In feite wijkt deze wet niet zo veel af van het voorstel van 1867, maar het voorziet in een vergelijkbare financiële regeling, beschrijft IJsland als onderdeel van de Deense staat als een land met bijzondere rechten en IJslands interne aangelegenheden worden zodanig ruim omschreven dat zelfs de grootste scepticus zich erin zou moeten kunnen vinden.

Maar weer voelen de IJslanders zich tekort gedaan en de Althing van 1871 laat een stevig protest horen die past in de geest van de door Jón Sigurðsson ontwikkelde gedachten over zelfstandigheid. Als in 1873 de Althing zich opnieuw buigt over deze materie komt ineens een briljant idee boven drijven. Men realiseert zich dat het jaar daarop het duizendjarige bestaan van IJsland wordt gevierd en dat is een uitstekende reden om de koning te verzoeken IJsland een grondwet aan te bieden. Cristian IX grijpt deze kans met beide handen aan en komt met een grondwet voor IJslands interne aangelegenheden die van kracht wordt op 1 augustus 1874. Deze grondwet is gebaseerd op de Statuswet, maar garandeert daarenboven rechten als vrijheid van meningsuiting, persvrijheid, het recht op associatie, godsdienstvrijheid en de onschendbaarheid van eigendommen. Rechten die in de Deense grondwet zijn vastgelegd. In de zomer van het herdenkingsjaar bezoekt Christian IX het eiland en neemt deel aan de uitgebreide feestelijkheden. De nationalisten blaken van trots omdat zij de patstelling hebben weten te doorbreken.

Overbevolking, emigratie en urbanisatie

Aan het begin van de negentiende eeuw is de IJslandse bevolking na alle rampen weer terug op het niveau van ongeveer 50.000 en dat is wellicht het maximale aantal dat de hoofdzakelijk rurale economie van IJsland aankan. Toch groeit onder de gunstige omstandigheid van een relatief mild klimaat het bevolkingsaantal door tot 70.000. Maar de basis om dit aantal te ondersteunen wordt al in de jaren vijftig ernstig aangetast door de uitbraak van een schurftepidemie onder schapen. Het aantal dieren vermindert met wel 40 procent en in sommige streken, waar bijna de gehele kudde wordt uitgeroeid door de schurft, ontstaan hongersnoden. Om aan een ramp te ontsnappen hebben de IJslanders twee mogelijkheden: emigratie en het zoeken naar andere bestaansmogelijkheden, met name intensivering van de visserij.

Afgezien van de permanente IJslandse kolonie in Kopenhagen, heeft tot aan het midden van de negentiende eeuw slechts een handjevol IJslanders zich gewaagd aan het zoeken van een bestaan elders. Het feit dat na afloop van de Napoleontische oorlogen in 1815 miljoenen Europeanen de oversteek wagen naar Amerika, wekt kennelijk geen enthousiasme op onder de IJslandse bevolking. Maar dat verandert als de schurftepidemie zijn werk doet en vanaf 1859 begint emigratie op gang te komen. Emigratie uit economische nood die voorafgegaan wordt door een kleine uittocht van IJslandse ketters, mormonen die hun heil zoeken in Utah, het paradijs voor deze bekeerlingen. Vanaf 1870 neemt de emigratie in omvang toe en uiteindelijk verlaten ongeveer 17.000 IJslanders hun vaderland. Weliswaar keren er zo’n 2.000 terug, maar de emigratie van 15.000 betekent nog altijd een bevolkingsafname van rond 15 procent. Opmerkelijk is dat de meeste IJslanders een nieuwe toekomst proberen op te bouwen in Canada, terwijl uit andere landen de meeste emigranten naar de Verenigde Staten vertrekken. Er zijn ook IJslandse emigranten die in Groenland en Brazilië belanden, maar Canada, wellicht vanwege de ruimte en het bij IJslanders passende klimaat, geniet duidelijk de voorkeur.

In 1874 legt een jonge IJslandse verslaggever aan de president van de Verenigde Staten een plan voor om een IJslandse kolonie te stichten op een eiland voor de kust van Alaska. Dat plan verdwijnt in het ronde archief, maar de Canadese regering staat open voor een dergelijk idee en op de westelijke oever van Lake Winnipeg krijgen de IJslanders een kans om een gemeenschap op te bouwen. Deze kolonie wordt Nieuw IJsland genoemd, maar komt niet echt uit de verf. Velen vertrekken vanwege de barre omstandigheden en vestigen zich in de meer zuidelijk gelegen stad Winnipeg. Behalve aanlokkelijke aanbiedingen van de Canadese overheid, wordt de druk op emigratie vanaf 1875 ook verhoogd door een uitbarsting van de vulkaan Askja waardoor delen van IJsland met een aslaag worden bedekt. Daarna volgt een aantal koude seizoenen die eveneens een uittocht veroorzaken. De laatste emigratiegolf vindt plaats ten gevolge van een mazelenepidemie in 1882.

Bekken van de vulkaan Askja
Bekken van de vulkaan Askja (CC BY-SA 3.0 – Wolfgangbeyer – wiki)

Nog altijd heerst in het IJsland van de negentiende eeuw de oude traditie van het leven op de boerderij en wordt het jonge mensen vrijwel onmogelijk gemaakt zich te vestigen als zelfstandige beroepsbeoefenaar. Na de Dampenhongersnood van 1785 neemt het aantal jongeren sterk toe en zien kans om een gezin te stichten, maar daar komt rond 1850 de klad in als de schapenschurftepidemie uitbreekt.

Veel nakomelingen van de generatie van 1785 blijven noodgedwongen als knecht werken op de boerderij, maar een flink deel vervalt in armoede waardoor het percentage paupers dat tot armoede gedoemd is toeneemt van rond de 2 tot bijna 6 procent van de bevolking.

In eerste instantie reageert de Althing op ouderwetse manier op dit probleem en vertikt het om de bestaande sociale orde te wijzigen door jongeren meer ruimte te geven en hen toe te staan om zich te verzelfstandigen. Gaandeweg komt er beweging in en mede onder druk van Denemarken worden vanaf 1863 versoepelingen ingevoerd waardoor jongeren de gelegenheid krijgen zich als vrije arbeiders te ontwikkelen. Het duurt tot 1907 als de Althing dit recht wettelijk verankert. Mede ten gevolge van de liberalisatie van de handel komt de visserij tot bloei en trekken veel jongeren naar de kust waar visserijdorpen ontstaan die een deel van de overbevolking in de rurale gebieden absorberen. Maar deze urbanisatie gaat niet van een leien dakje. Tot aan het begin van de twintigste eeuw leeft het gros van de IJslanders in onderkomens gebouwd met behulp van turf en met vloeren die uit aangestampte aarde bestaan. Timmerhout wordt slechts in beperkte mate toegepast voor de daken.

Door mensen aangelegde wegen zijn er maar nauwelijks en de meeste routes bestaan uit niet meer dan door dieren uitgetrapte paden. Pas tegen het eind van de eeuw worden wegen aangelegd voor koetsen en bruggen gebouwd. Houten huizen verschijnen in de dorpen aan de kust die ontstaan ten gevolge van de toenemende visserij. Maar deze huizen bieden weinig beschutting tegen de kou en regen, vandaar dat vanaf 1880 meer en meer golfijzeren platen hun intrede doen die dikwijls voorzien worden van frisse kleuren. Merkwaardig is dat het gebruik van steen, waar het land rijkelijk is van voorzien, pas heel laat op gang komt. In de twintigste eeuw biedt toepassing van beton uitkomst.

Voor een volk dat eeuwenlang verspreid heeft geleefd in kleine boerennederzettingen, waar zelfs het gebruik van latrines een onbekend verschijnsel is, betekent het wonen in een dorp het zoeken naar antwoorden op vragen die deze nieuwe manier van samenleven stelt aan de gemeenschap. De Britse reiziger John Coles kan maar nauwelijks geloven wat hij ziet bij aankomst Reykjavik in 1881:

‘Ik kan me niet herinneren een lelijker stad gezien te hebben dan Reykjavik; de huizen zijn allemaal verschillend in grootte, kleur en vorm; er is geen boom te bekennen; [….] Maar de lelijkheid van Reykjavik is overigens niet zijn ergste kenmerk, want ik moet bekennen dat de totale afwezigheid van sanitaire voorzieningen zich zelfs aan de minst oplettende waarnemer opdringt, en is absoluut stuitend voor de ongeoefende olfactorische zenuwen van de vreemdeling; op sommige plekken is de stank van rottende vis en andere walgelijkheden zo vreselijk dat ze me sterk deden denken aan een Chinese nederzetting in een Californisch mijndistrict.’

Educatie en emancipatie

Zoals we gezien hebben ligt aan het begin van de negentiende eeuw de verantwoordelijkheid voor onderwijs in handen van ouders en blijkt dit een redelijk effectief systeem te zijn. De kinderen leren lezen en omdat de kerk superviseert, steken zij ook het een en ander op van de christelijke leer. Behoefte aan verplicht onderwijs in scholen is er niet en wanneer dit in 1814 in Denemarken wordt ingevoerd heeft dit geen enkele weerklank in IJsland. De enige hervorming die plaatsvindt is de introductie van rekenen en schrijven in het lesprogramma. Toch worden al eerder her en der op initiatief van particulieren kleine onderwijsinstituten opgericht. In Reykjavik gebeurt dat in 1830.

Na achttien jaar wordt het schooltje gesloten als de gouverneur erachter komt dat de inwoners 1 procent van de door hen gewonnen turf aan het instituut doneren, hetgeen hij verbiedt. Maar in 1862 komt er een nieuwe school in Reykjavik, terwijl ook in andere vissersdorpen schooltjes hun intrede doen. Voor het platteland is de inrichting van scholen geen optie, daar wordt een oplossing gevonden in de introductie van de ambulante school (farskóli). Deze doet grote boerderijen aan waar les gegeven wordt in een van de woonkamers. Kinderen lopen er dagelijks heen of verblijven op een van de boerderijen gedurende de dagen dat de ambulante school aanwezig is.

Als in 1870 IJsland enige financiële zelfstandigheid krijgt, wordt een begin gemaakt met de ondersteuning van het basisonderwijs, dat wil zeggen van de dan bestaande schooltjes en van de ambulante school. Het duurt tot 1907 voordat het komt tot deugdelijke wetgeving. Het basisonderwijs wordt verplicht gesteld en er worden dusdanige leerniveaus opgelegd dat structurele financiële ondersteuning onontkoombaar is. Het betekent niet dat de ambulante school verdwijnt en overal scholen verrijzen. Integendeel, de ambulante school wordt tot 1960 door meer leerlingen bezocht dan de vaste scholen.

Secundair onderwijs, dat voor IJsland de priesteropleiding inhoudt en voorbereiding op universitair onderwijs in Kopenhagen, is al vanaf het eind van de achttiende eeuw aanwezig in Reykjavik. Voor toelating tot dit instituut is kennis vereist van Deens, Latijn, Grieks, geografie en rekenen en dat betekent dat er een flink gat zit tussen basis- en secundair onderwijs. Een gat dat alleen gevuld kan worden door privé-onderricht. Vanaf 1874 verschijnen ook andere vormen van onderwijs, zoals een agrarische school en onderwijs voor meisjes om hen voor te bereiden op hun huishoudelijke taken.

Klaslokaal in IJsland, 1918-1919
Klaslokaal in IJsland, 1918-1919

Het ontstaan van leesgezelschappen speelt in aanvulling op het reguliere onderwijs in de negentiende eeuw een belangrijke rol. Gezelschappen die in tal van boerengemeenschappen door de mensen zelf worden georganiseerd en een boekenbezit opbouwen. Dit biedt aan degenen die nog nooit een voet in een school hebben gezet gelegenheid om kennis te maken met vakliteratuur of buitenlandse geschriften. Sommige gemeenschappen beschikken over meer dan honderd titels waaronder boeken in het Deens en het Engels.

De gemeenschap in þingeyjarsýsla, gelegen in het noordoosten van IJsland, bezit tweehonderd boeken en krijgt in 1881 bezoek van John Coles die een beschrijving geeft van een man die enkele woorden Engels spreekt en zich voordoet als de lokale onderwijzer in die taal. Coles beschrijft hem enigszins denigrerend als de ‘very dirty professor’ met wie hij overigens vriendschap sluit door het glas te heffen.

IJslandse vrouwen hebben tot aan het midden van de negentiende eeuw, net als elders in Europa, vrijwel niets in de melk te brokken. Ze zijn verstoken van politieke rechten en onderhorig aan de man. Er is een lange weg te gaan. Nadat in 1874 de nieuwe grondwet tot stand is gekomen, beginnen IJslanders verzoekschriften te sturen naar de Althing. Die petities kunnen slechts door mannelijke boeren ondertekend worden, maar veel vrouwen die zelf een boerderij runnen, zetten ook gewoon hun handtekening onder zo’n verzoek. Aan vrouwen is dit eigenlijk niet toegestaan, maar weten zij veel? Goedwillende ambtenaren van de Althing die vrouwen serieuzer nemen dan wet en traditie, zetten soms de vrouwennamen om in mannelijke vorm om afwijzing te voorkomen. Deze goedmoedigheid komt ook naar voren als in 1850 het erfrecht aan de orde komt in de Althing die unaniem de koning verzoekt vrouwen dezelfde rechten op erfenissen te geven als mannen. Elf jaar later wordt bepaald dat vrouwen wanneer zij de leeftijd van vijfentwintig bereiken, net als mannen persoonlijke autonomie verkrijgen en hun eigen bezit kunnen beheren. Een eerste stap in de richting van volledig stemrecht voor vrouwen wordt gezet in 1882 als de Althing unaniem de Deense kroon vraagt om voor lokale verkiezingen stemrecht te verlenen aan vrouwen die een eigen boerderij beheren en aan weduwen.

Dan krijgen twee bewegingen die pleiten voor vrouwenemancipatie vaste voet aan de grond. Het zijn de radicale studentenbeweging in Kopenhagen en het IJslandse Nationale Front, een politieke vereniging in de gemeenschap van þingeyjarsýsla (de gemeenschap van de ‘dirty professor’). Maar pogingen om de grondwet als het gaat om emancipatie bij te stellen, worden overschaduwd door de strijd om zelfstandigheid en komen niet verder dan een decreet dat inhoudt dat stemrecht voor vrouwen per wet kan worden geregeld en geen aanpassing van de constitutie behoeft.

Bríet Bjarnhéðinsdottir
Bríet Bjarnhéðinsdottir
In deze periode wordt de emancipatiestrijd gevoerd door mannen, maar in 1884 verschijnt de achtentwintigjarige Bríet Bjarnhéðinsdottir – afkomstig uit het noorden** – ten tonele in Reykjavik. Ze ontdekt dat het dagblad Fjallkonan belangstelling heeft voor vrouwenemancipatie en biedt de redactie een artikel aan dat zij al op zestienjarige leeftijd heeft geschreven. Het wordt in 1885 afgedrukt en beweerd wordt dat dit het eerste artikel van de hand van een vrouw is ooit gepubliceerd in IJsland. Twee jaar later huwt zij de uitgever van de Fjallkonan, krijgt twee kinderen en trekt zich voorlopig terug van het emancipatiefront. Anderen zitten niet stil en in 1893 wordt het IJslandse Vrouwengenootschap opgericht dat de stichting van een IJslandse universiteit bepleit waar vrouwen kunnen studeren. Dit genootschap wordt geleid door þorbjörg Sveínsdottir, een vroedvrouw te Reykjavik, maar na haar overlijden in 1903 zakt de beweging ineen. Drie jaar later congresseert de International Womans Suffrage Alliance in Kopenhagen waarvoor Bríet Bjarnhéðinsdottir wordt uitgenodigd die in 1895 een tijdschrift voor vrouwen is begonnen en een jaars later het IJslandse Genootschap voor Vrouwenrechten opricht waaraan zij twee decennia leiding geeft. Er komt schot in de zaak als in 1909 gehuwde vrouwen stemrecht krijgen voor lokale verkiezingen. Bij de gemeenteraadsverkiezingen in Reykjavik figureert een vrouwenlijst die de meeste stemmen behaalt van alle deelnemende partijen en vier zetels verovert in de vijftienkoppige raad.

Parade in IJsland ter gelegenheid van de invoering van het vrouwenstemrecht
Parade in IJsland ter gelegenheid van de invoering van het vrouwenstemrecht, 7 juli 1915

In 1911 stelt de Althing zich achter een amendement op de grondwet dat vrouwen stemrecht geeft voor algemene verkiezingen. Discussie ontstaat over verlening van stemrecht aan knechten, zowel van mannelijke als vrouwelijke kunne, maar uiteindelijk krijgen ook zij dit recht. De enige uitzondering vormt de groep van armlastigen die bijdragen van de overheid niet hebben terugbetaald. Zij moeten nog twintig jaar wachten. Op 19 juni 1915 wordt het amendement uiteindelijk door de koning bekrachtigd, met dien verstande dat de nieuwe stemgerechtigden veertig jaar of ouder moeten zijn en dat die grens elk jaar met één jaar wordt teruggeschroefd totdat de grens van vijfentwintig is bereikt. Het is een mijlpaal in de geschiedenis van de IJslandse vrouwenemancipatie.

Ingibjörg H. Bjarnason
Ingibjörg H. Bjarnason
In 1920 komt de de Althing tot het inzicht dat het nieuwe electoraat geen kwaad in de zin heeft in termen van opstanden en bant het de bijzondere leeftijdsbepalingen voor deze groep uit. Dan is er nog de kwestie van het beheer over gemeenschappelijke bezittingen. Vanaf 1900 komt er geleidelijk ruimte voor de eigen verantwoordelijkheid van vrouwen, maar het duurt tot 1923 dat volledige gelijkschakeling van vrouwen en mannen bij wet wordt geregeld. Het is in datzelfde jaar dat er voor het eerst een vrouw een zetel verwerft in de Althing: Ingibjörg H. Bjarnason, hoofd van de Vrouwenschool te Reykjavik.

De weg naar zelfstandigheid

De grondwet van 1874 laat wetgeving over IJslandse zaken over aan IJsland zelf, maar bepaalt tevens dat de minister van IJsland deel uitmaakt van het Deense kabinet. Dat laatste zit de IJslanders niet lekker. Zij willen dat deze minister een ingezetene is van het eiland, de IJslandse nationaliteit heeft en niet moet opereren als onderdeel van de Raad van State, het koninklijk adviescollege. Realisatie van deze drie doelstellingen kan worden aangeduid als de IJslandisering van de ministeriële macht. In 1881 wordt daarmee een begin gemaakt onder aanvoering van Benedikt Sveinsson, een landdrost in þingeyjarsýsla, die de plaats inneemt van de overleden Jón Sigurðsson. Net als zijn voorganger opereert Benedikt Sveinsson vanuit een gevoel voor nationale eenheid. De beweging die hij in gang zet is uit op amendering van de grondwet en staat te boek als de Revisiebeweging. In 1885 neemt de Althing een voorstel tot grondwetswijziging in behandeling die de inrichting van een IJslandse Nationale Raad beoogt – gevestigd op het eiland – bestaande uit een regent als plaatsvervanger van de koning en drie ministers. In feite kunnen de IJslanders een regent missen als kiespijn en beschouwen het bestaan ervan als een noodzakelijk kwaad teneinde de overheveling van ministeriële macht van Kopenhagen naar Reykjavik mogelijk te maken. Over dit voorstel tot amendering wordt nog jaren gedelibereerd om uiteindelijk rond 1895 door de koning te worden afgeschoten als zijnde een schending van de eenheid van de Deense staat. Gedurende deze periode neemt de Revisiebeweging een krachtige positie in als een soort IJslandse eenheidspartij, maar gaandeweg komen er barstjes in dit front ten gevolge van minder hoogdravende kwesties dan de herziening van de constitutie die aandacht vragen en belangentegenstellingen blootleggen tussen links en rechts.

Valtýr Guðmondsson
Valtýr Guðmondsson
Het is een jong lid van de Althing, Valtýr Guðmondsson, historicus en filoloog aan de Kopenhaagse universiteit, die een nieuw voorstel voor een grondwetswijzing formuleert en dat in 1897 aan de Althing voorlegt. Het is – zo doet hij het voorkomen – een eerste stap op de weg van de zo begeerde IJslandisering van de ministeriële macht. Formeel luidt het voorstel dat de minister deel blijft uitmaken van de Deense regering en het recht heeft de bijeenkomsten van de Althing bij te wonen. Dat lijkt heel weinig in te houden, maar Valtýr argumenteert dat het in de praktijk tot veel meer leidt zoals het verplicht bijwonen van de bijeenkomsten van de Althing, het zich regelmatig langdurig ophouden in IJsland en natuurlijk het zich meester maken van de de IJslandse taal.

Zijn voorstel krijgt weinig bijval van de Revisiebeweging en ook niet van de elite die Valtýr ervan verdenkt ambities te koesteren voor het ministerschap. Maar bovenal voelen Valtýrs opponenten er niets voor om een amendement op de grondwet aan te nemen dat IJsland impliciet aanmerkt als onderdeel van de Deense staat. Na het overlijden van de hardliner Benedikt Sveinsson verliest dit argument echter aan belangstelling en kracht. Wel beklemtonen de tegenstanders van Valtýr het belang van een minister die resideert op IJslandse bodem en verenigen zich in de Home Rule Partij (Heimastjórnarflokkur). En zo doet er zich binnen de Althing een scheiding der geesten voor van enerzijds de principiële aanhangers van de Home Rule Partij en anderzijds de Partij van de Valtýrianen (Valtýngar) die pragmatisch te werk wil gaan. Bij verkiezingen in 1900 gaan beide partijen gelijk op, maar twee jaar later wint de Home Rule partij met grote voorsprong nadat bekend is geworden dat de linkse partij in Denemarken een regering mag formeren. Dat verhoogt uiteraard de kansen van de voorstander van Home Rule en de gevolgen blijven niet uit. De nieuwe Deense regering legt IJsland de keuze voor of de minister zich in Reykjavik dient te vestigen of in Kopenhagen en die keuze is voor de Althing niet moeilijk. Toch zit er een adder onder het gras, want de Denen eisen dat de minister wetsvoorstellen die betrekking hebben op interne IJslandse zaken voorlegt aan de koning. Door dit te accepteren boekt de Home Rule Partij winst, maar erkent tegelijkertijd dat IJsland onderdeel uitmaakt van de Deense staat. Het is de leider van de Home Rule partij, Hannes Hafstein die als eerste IJslandse minister in 1904 een nieuw tijdperk inluidt in de IJslandse geschiedenis.

Hannes Hafstein
Hannes Hafstein
Gedurende de periode van 1904 tot 1918 ontwikkelt IJsland zich in feite tot een zich zelfbesturend land en wordt het economisch sterker vooral dankzij de groei en mechanisatie van de visserij. Voor de IJslanders is het dan ook steeds moeilijker te verkroppen formeel nog tot de Deense kroon te behoren. De Home Rule Partij hecht sterker aan formele zelfstandigheid dan de Valtýrianen, maar worden in dit opzicht gepasseerd door een nieuwe partij, de Landverdedigers (Landvarnarmenn), waardoor Hannes Hafstein zich gedwongen ziet om in 1908 een nieuw voorstel over de regeringsvorm op te laten stellen door een gecombineerde Deens-IJslands comité. In dit voorstel, dat eenvoudigweg het Ontwerp (Uppkastið) wordt genoemd, wordt IJsland aangeduid als ‘een vrij en onvervreemdbaar land’ wat volgens opposanten niet ver genoeg gaat. Zij prefereren de formulering van ‘een vrije, autonome staat’.

Sigurður Eggerz
Sigurður Eggerz
Uiteindelijk wordt het Ontwerp voorgelegd aan de Althing in de overtuiging dat het zal worden aanvaard. Men heeft echter buiten de waard gerekend, want de gewone IJslander en vooral jongeren, houden er heel andere ideeën op na. Zij hebben lak aan de formeel-juridische benadering die de oude garde uit de negentiende eeuw met zich meesleept en omarmen de bekende nationalistische sentimenten als behoud van oude of recentelijk uitgevonden tradities. Dit verlangen combineren zij met de dringende wens tot modernisering van het land. Het ontwerp gaat ten onder als bij de verkiezingen in september 1908 voorstanders ervan slechts 43 procent van de stemmen weten binnen te halen en qua zetels ver in de minderheid komen (negen tegen vijfentwintig). Als in het jaar daarop de Althing bijeenkomt krijgt Hannes Hafstein een motie van wantrouwen aan zijn broek. De oppositie, inmiddels verenigd in de Onafhankelijkheidspartij (Sjálfstæðisflokkur) – niet te verwarren met de huidige partij die dezelfde naam draagt – neemt de leiding en draagt een nieuwe minister voor: Sigurður Eggerz, die in 1914 benoemd wordt.

Intussen doet zich in Reykjavik een incident voor dat de nationalistische gemoederen in vuur en vlam zet. In de zomer van 1913 neemt een Deense oorlogsbodem een IJslandse vlag – een wit kruis op een blauw veld – in beslag van een man in een roeiboot met als argument dat het vaartuigen die behoren tot de Deense staat verboden is een andere vlag te voeren dan de Deense. Het veroorzaakt een enorme beroering in Reykjavik waar voor het eerst in de IJslandse geschiedenis gedemonstreerd wordt voor een onafhankelijk IJsland.

Hedendaagse vlag van IJsland
Hedendaagse vlag van IJsland (CC0 – Pixabay – Hans)

De discussie over amendering van de grondwet sleept zich voort en resulteert in 1915 in de goedkeuring van een amendement door de koning die aan de verhoudingen weinig verandert maar wel algemeen kiesrecht regelt voor mannen en vrouwen. Dit gaat gepaard met een koninklijk decreet dat het IJsland toestaat om de eigen vlag te voeren in het land en de territoriale wateren. Bij die gelegenheid krijgt deze vlag zijn definitieve vorm: een rood-wit kruis op een blauwe achtergrond. De nationale trots van de IJslanders krijgt met de groei van de handels- en visserijvloot een nieuwe impuls. Oprichting van de IJslandse Stoombootmaatschappij (Eimskipfélag Íslands) onderstreept hun hang naar zelfstandigheid. In 1918 gaan de Denen door de knieën en wordt een verdrag afgesloten waarbij IJsland als afzonderlijke staat een personele unie vormt met Denemarken.

De Denen zeggen toe andere landen te informeren over deze nieuwe formele status van IJsland en dat het een neutraal land is zonder defensiemacht. Wat deze ontwikkeling vooral heeft bevorderd is het feit dat IJsland als neutraal land geheel zelfstandig, los van Denemarken met de Britten en Amerikanen gedurende de Eerste Wereldoorlog heeft onderhandeld over de import van benodigde goederen. De verzelfstandiging van IJsland past ook in de tijdgeest zoals de Amerikaanse president Woodrow Wilson die formuleert aan de vooravond van de vredesonderhandelingen van Versailles en waarin aan het zelfbeschikkingsrecht van volkeren veel gewicht wordt toegekend.

Noten & Literatuur

Noten

* – In het Heilige Roomse Rijk, dat duizend jaar bestaan heeft, was ook geen sprake van erfopvolging van de keizer, maar werd deze verkozen door keurvorsten. Door slimme manipulatie en omkoping op grote schaal hebben de Habsburgers ervoor gezorgd dat er de facto sprake was van erfopvolging.
** – Zie voor een korte biografie van Bríet Bjarnhéðinsdottir: http://historyheroines.com/category/location/nordic/iceland/

Literatuur
-Diamond, J., Collapse, Allan Lane, London 2005.
-Egilsson, Ó., The Travels of Reverend Ólafur Egilsson, captured by pirates in 1627, Clays Ltd., England 2011.
-Karlsson, G., The History of Iceland, The University of Minnesota Press, Minneapolis 2000.
-Ólafsson, E. & Pálsson, B., Travels in Iceland, Barnard & Sultzer, Londen 1805 (reprint van de Franklin Classics Press 2021).
-Roseman, Ch. H., Pytheas of Massalia On the Ocean, Ares Publishers, Chicago 1994.
-Rublack, U., The Astronomer and the Witch, Oxford University Press 2015.
-Sephton, J., Eirik the Red’s Saga, Jefferson Publication 2015.

Willem Peeters (1944) is redacteur van de website Casa Cultural waarop naast de complete geschiedenis van Spanje en biografieën van prominente Spaanse politici, artikelen te vinden zijn over tal van andere landen en onderwerpen. Zijn speciale aandacht gaat uit naar Amsterdam. Niet alleen schrijft hij over de historie van de hoofdstad, maar ook heeft hij fotoseries gemaakt waarin afbeeldingen van vroeger uit de Beeldbank van de stad gekoppeld zijn aan hedendaagse foto's (Amsterdam toen en nu). Regelmatig verzorgt hij lezingen in samenwerking met Station-West, een culturele hotspot in het centrum van Amsterdam.

Gerelateerde rubrieken:

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×