De dienstplicht is nooit echt weg geweest

Daar is hij weer: debat over heractivering dienstplicht loopt al bijna dertig jaar
17 minuten leestijd
Loting voor de dienstplicht in Utrecht, 1929. Een jonge man trekt als laatste zijn lot. (Het Utrechts Archief / Europeana)

Gedurende de bijna tweehonderd jaar dat de militaire dienstplicht bestond, ontwikkelde ze zich tot een niet weg te denken onderdeel van het dagelijks leven. Sinds de invoering door Napoleon in 1810 waren jaar na jaar duizenden jongens onder de wapenen geroepen.1 Niet alleen voor hen maar ook voor hun afgekeurde of uitgelote leeftijdgenoten stond vanaf hun geboorte vast dat ze rond hun negentiende jaar met het instituut in aanraking zouden komen.

Waar de een reikhalzend uitkeek naar de keuring, zag de ander een verplicht verblijf in de krijgsmacht met lood in de schoenen tegemoet. Wat dat betreft veranderde er gedurende al die bijna tweehonderd jaren weinig. Maar op maandag 22 augustus 1996 lagen de zaken anders. De laatste dienstplichtigen verlieten de kazerne zonder dat een nieuwe lichting hun plaats innam. Hoewel de militaire dienstplicht op papier via registratie bleef bestaan hoefden negentienjarigen niet langer daadwerkelijk in de kazerne te dienen.

Keuring voor de dienstplicht in Utrecht, 1950
Keuring voor de dienstplicht in Utrecht, 1950 (CC0 – Anefo – wiki)
Toch betekende deze opschorting van de zogenoemde opkomstplicht allerminst dat de dienstplicht een vergeten fenomeen uit het verleden en een term in de geschiedenisboekjes werd. Het tegendeel bleek waar. De jaren na 1996 tonen een voortdurend oplaaiende discussie over wel of niet heractiveren van de dienstplicht en de manier waarop dat dan vorm zou moeten krijgen. Een breed publiek, niet alleen politici en (oud) legerofficieren maar bijvoorbeeld ook oud-dienstplichtigen met zeer uiteenlopende herinneringen aan het leger – de één prees de kazerne als een leerschool in discipline en saamhorigheid terwijl de ander zijn diensttijd afdeed als een snel te vergeten periode van dodelijke verveling – toonden op verschillende momenten de behoefte hun opvatting over voor of tegen in de media te verkondigen.

Patatgeneratie

Jaren van relatieve stilte wisselden af met periodes van een opleving van de discussie rond dienstplicht. De aanleiding vormde meestal een kwestie die op dat moment veel media-aandacht trok en waarmee de dienstplicht als mogelijk gedeeltelijke oplossing werd verbonden. Het ging dan naast berichtgeving over een tekort aan manschappen voor de krijgsmacht ook om thema’s als personeelsgebrek in de zorg en het onderwijs, het integratievraagstuk, jeugdcriminaliteit en een vermeende verwende en luie ‘patatgeneratie’.

De vorm van dienstplicht waarover werd gediscussieerd, hing af van de aanleiding. Onder de noemer dienstplicht passeerden niet alleen militaire dienstplicht maar ook andere modellen met verplichtingen voor jongeren de revue. De meest voorkomende was de maatschappelijke of sociale dienstplicht. Beide door elkaar gebruikte aanduidingen – in deze bijdrage is gekozen voor de term maatschappelijke dienstplicht – stonden voor een vorm van dienstplicht buiten de krijgsmacht. In plaats van een periode onder de wapenen zouden jongeren beter kunnen worden opgeroepen voor werk op maatschappelijk terrein. Hulp in bijvoorbeeld de zorg, het onderwijs en bij vrijwilligersorganisaties zou ze sterker bij de samenleving betrekken en daarmee zou jeugdcriminaliteit worden tegengegaan en integratie bevorderd. Ook mengvormen van militaire en maatschappelijke dienstplicht werden veelvuldig voorgesteld.

Loting voor de dienstplicht van 1936 in de zogeheten Rolzaal op het Binnenhof, 1936. (CC0 – Nationaal Archief)

Nederlandse kazernes zonder militairen

Er waren verschillende redenen om de opkomstplicht op te schorten. De belangrijkste was de val van de Berlijnse Muur in 1989. De Sovjet-Unie was uiteengevallen en er kwam een einde aan de Koude Oorlog die Europa en de wereld decennialang in zijn greep had gehouden. De gewapende vrede met zowel aan communistische als kapitalistische zijde massalegers ter bescherming van het eigen grondgebied maakte plaats voor een periode van politieke en militaire ontspanning met kleinere beroepslegers. De directe dreiging verdween en in vrijwel alle Europese landen leidde dat tot bezuinigingen op defensiebudgetten waarbij hun krijgsmachten niet werden gespaard.

De eerste Paarse coalitie onder premier Wim Kok nam midden jaren negentig maatregelen die pasten in dit Europese patroon. Nederland was met België zelfs een van de eerste landen die tot afschaffing van de dienstplicht, althans opschorting van de opkomstplicht, overging. In hun kielzog volgden al snel andere grotere Europese landen als Spanje (2001), Frankrijk (2001), Italië (2005) en Duitsland (2011).

dienstplichtigen 1951
Dienstplichtigen van de lichting 1951-1 krijgen passende kleding uitgereikt bij hun opkomst voor de eerste oefeningen. (CC0 – ANP / RVD – wiki)

Deze overgang van een dienstplichtleger naar een beroepsleger kon in Nederland eerder op instemming dan op tegenwerking rekenen. Het ideologisch gekleurd ‘anti-krijgsmacht sentiment’, dat in de roerige jaren zestig en zeventig de populariteit van dienstplicht naar een dieptepunt had doen zinken, zat nog diepgeworteld. En die impopulariteit werd verder in stand gehouden door de ongelijke verdeling van de dienstplichtlast die ongekende proporties had aangenomen. Het aantal jaarlijks benodigde dienstplichtigen was sinds het hoogtepunt van de Koude Oorlog in de jaren vijftig en zestig flink gedaald. Waar in 1961 nog 63.000 jongemannen voor hun militaire dienst waren opgeroepen, was dat aantal in 1994 gedaald naar 29.000.2 De laatste lichting bestond zelfs uit nog maar 8.000 man terwijl bijna 100.000 leeftijdgenoten de dans ontsprongen.

De stemming onder deze groep dienstplichtigen was er niet beter op geworden. Zo beklaagde een bestuurskundige die op het laatste moment was opgeroepen zich in een artikel in De Telegraaf van 25 november 1995 met de veelzeggende kop Soldaat voor spek en bonen. Op zijn legerkamer mopperde hij:

Je vrienden kijken je er nog op aan ook. Zo van “Ach niemand hoeft toch meer in dienst, behalve jij … met andere woorden wat ben jij een sukkel”.3

Maar niet alleen onder militairen, ook onder burgers leefden de nodige bedenkingen over deze scheve verhoudingen. De ongelijke verdeling van de dienstplichtlast had het maatschappelijk draagvlak voor de dienstplicht in de loop der jaren flink verkleind.4

wegens dienstplicht gesloten
Mededeling in het venster van een woning in Den Bosch, 29 april 1939. Schoenmaker Van Ewijk meldt dat zijn bedrijf tijdelijk is gesloten wegens de vervulling van de dienstplicht. (CC BY-NC – Fotopersbureau Het Zuiden)

De afnemende dreiging uit het Oosten zorgde niet alleen voor kleinere jaarlijkse lichtingen dienstplichtigen maar droeg ook bij tot een accentverschuiving in de taak die de krijgsmacht door de politiek kreeg opgedragen. Ten koste van zijn klassieke hoofdtaak: de verdediging van het eigen (NAVO) grondgebied, werden manschappen en financiën in toenemende mate buiten Nederland ingezet ten behoeve van de krijgsmacht als beschermer van de internationale veiligheid en rechtsorde. Voor een dergelijke vredesmacht waren gespecialiseerde snel inzetbare beroepsmilitairen geschikter dan dienstplichtigen, die ook nog eens alleen op vrijwillige basis konden worden uitgezonden. Zo was In 1992 de Luchtmobiele Brigade (de rode baretten) opgericht waarin uitsluitend BBT’ers (beroepsmilitairen bepaalde tijd) als soldaat dienden. De taakstelling van deze gespecialiseerde eenheid kon in Nederland – het land dat zichzelf terecht of ten onrechte graag zag als non-militaristisch en als gidsland op het gebied van internationaal recht – op brede steun rekenen.5

Al snel na de oprichting van de Luchtmobiele Brigade volgde in 1994 de eerste missie naar Bosnië en het jaar daarop maakten deze BBT’ers de dramatische val van de enclave Srebrenica mee: een humanitaire tragedie waarbij aan Bosnische kant duizenden doden waren te betreuren. De val van de enclave betekende overigens geenszins het einde van de Nederlandse deelname aan vredesmissies. Integendeel, In de volgende jaren zou de inzet van Nederlandse beroepsmilitairen in internationaal verband alleen maar groter worden. Ze waren betrokken bij allerlei grote en kleine missies in landen als Cyprus, Kosovo, Macedonië, Irak en Afghanistan. De focus van de krijgsmacht op vredesmissies bleef voorlopig.

Wel verdwenen niet vergeten

De overgang naar een beroepsleger verliep tamelijk geruisloos. Er waren enkele sceptici die wezen op te verwachten moeilijkheden met de werving van BBT’ers op de arbeidsmarkt. Ook waren er tegenstanders die vreesden voor een grotere kloof tussen maatschappij en krijgsmacht door het verdwijnen van de burgersoldaten. Maar deze critici waren in de minderheid. De toekomst leek voorbestemd voor flexibel inzetbare BBT’ers en treinen vol met dienstplichtigen die op zondag onderweg waren naar hun kazerne leken voorgoed een beeld uit het verleden. De volgende jaren zou echter blijken dat de dienstplicht weliswaar als verschijnsel uit het straatbeeld was verdwenen maar dat ze daarmee allerminst was vergeten.

Aankomst van dienstplichtigen op Station Bergen op Zoom, 1964
Aankomst van dienstplichtigen op Station Bergen op Zoom, 1964 (NIMH – LFFD)

Een eerste probleem dat eigenlijk al was voorspeld en al snel de aandacht trok, was een jaarlijks tekort bij de werving van BBT-personeel. Via flitsende reclamespotjes, het bezoeken van scholen, studiemogelijkheden, contractverlenging, gratis rijles en zelfs goedkope samenlevingscontracten hoopte men geïnteresseerde en gekwalificeerde jongeren over de streep te trekken. Maar het resultaat van al die inspanningen was teleurstellend. Er ontstond een structureel tekort aan jonge beroepssoldaten, wat er in het jaar 2000 zelfs toe leidde dat het gerenommeerde Instituut Clingendael bij monde van directeur Alfred van Staden serieus opperde dan maar buitenlandse militairen aan te trekken. Volgens van Staden was de notie dat militairen vechten voor het vaderland achterhaald en waarom dan geen plaats inruimen voor wereldburgers in een krijgsmacht die zich meer en meer opwierp als verdediger van universele waarden?

Het voorstel kon op weinig bijval rekenen. Tweede Kamerleden van verschillende politieke kleur waren verbaasd en defensievakbonden reageerden zelfs ronduit afwijzend. VBM voorzitter Jan Golsteijn vond het ‘een voorstel dat geboren lijkt aan de borreltafel’ en zijn collega voorzitter Bauke Snoep van de AFMP verzuchtte in het NRC Handelsblad: ‘ik weet niet waar ze in Clingendael mee bezig zijn’.6 Het moge duidelijk zijn, het voorstel vond geen navolging. Alle maatregelen en initiatieven ten spijt, de krijgsmacht bleef met een tekort aan BBT’ers kampen. Tot een breed gedragen roep om terugkeer van dienstplichtigen leidden de teleurstellende wervingsresultaten niet.

De maatschappelijke dienstplicht in de schijnwerpers

Anders lag dat met het alternatief voor dienstplicht binnen de krijgsmacht: maatschappelijke (sociale) dienstplicht. Al vanaf de jaren zestig waren stemmen in die richting opgegaan. Vooral het idee om maatschappelijke dienstplicht voor vrouwen in te voeren als tegenhanger voor de kazerne met alleen mannen kon op de nodige publieke belangstelling rekenen. In de volgende decennia bleef het thema onderwerp van gesprek. Politici als Ria Beckers (PPR), Ton de Kok (CDA) en André van der Louw (PVDA) wierpen zich op als pleitbezorger. Maar het bleef bij individuele initiatieven en de respons was niet altijd even positief – het pleidooi van Van der Louw moest het bijvoorbeeld bekopen met het omploegen van zijn tuin door jongeren. Ook tijdens de politieke debatten die later over het opschorten van de militaire dienstplicht werden gevoerd kwam de maatschappelijke dienstplicht aan de orde als mogelijk alternatief. Een meerderheid in de Tweede Kamer zag daar echter geen brood in. De confessionele partijen en D’66 waren wel voorstander.7

Opkomst van militairen met plunjebalen op weg naar hun kazerne voor herhalingsoefeningen.
Opkomst van militairen met plunjebalen op weg naar hun kazerne voor herhalingsoefeningen, 1955 (NIMH – LFFD)

In de eerste jaren na 1996 zouden de confessionelen zich onder aanvoering van het CDA en de vakbond CNV blijven ontpoppen als warme pleitbezorgers voor de invoering van een vorm van maatschappelijke dienstplicht. Het was echter LPF-voorman Pim Fortuyn die in 2002 de eerste echt grote steen in de vijver gooide. In zijn boek De Puinhopen van acht jaar Paars, dat populair was onder zijn in sneltreinvaart stijgende aanhang, beschreef hij de voor hem belangrijke politieke thema’s van de toekomst waaronder een algemene dienstplicht. Fortuyn stofte oude ideeën over een naast elkaar bestaan van militaire en maatschappelijk (sociale) dienstplicht uit de jaren zeventig en tachtig af en gaf er een eigen dimensie aan.

De dienstplichtig burger had bij hem de keuze uit maatschappelijke dienstplicht van een jaar of militaire dienstplicht van twee jaar. Om de nijpende tekorten aan personeel bij de krijgsmacht op te lossen en jongeren te leren omgaan met mensen van verschillende sekse, geaardheid, sociale afkomst en etnische achtergrond zou een algemene dienstplicht moeten worden ingevoerd voor niet alleen jongens maar ook voor meisjes van omstreeks achttien jaar. De voor Fortuyn belangrijkste oogmerken van een dergelijk vorm van dienstplicht waren: inhoud geven aan het Nederlanderschap, natievorming en het bevorderen van de integratie ‘voor de jongeren die daar moeite mee hebben’.8

Fortuyn kende de dienstplicht bovendien een belangrijke plaats toe in de bestrijding van de jeugdcriminaliteit. Hij wees op een proefballon die Ruud Lubbers eerder in 1993 had opgelaten. De toenmalig premier zag wel wat in kampementen voor jeugdige criminelen om hen tucht, discipline en maatschappelijke verantwoordelijkheid aan te leren. Het initiatief kon toentertijd op veel kritiek maar ook op positieve reacties rekenen, die er zelfs toe leidden dat in Veenhuizen een pilot met een ‘Lubberskampement’ werd opgezet. Het experiment bloedde zonder noemenswaardig resultaat dood, maar nu wilde Fortuyn de pilot met andere middelen nieuw leven inblazen.

Een jeugdige crimineel kon kiezen voor vier jaar militaire dienst waarvan het doel was het bijbrengen van discipline en doorzettingsvermogen, ‘alsmede een goed besef van de kernnormen en kernwaarden waarnaar een Nederlander geacht wordt te leven’.9 In de visie van Fortuyn was de dienstplicht bruikbaar als heropvoedingsinstrument voor ontspoorde jongeren. Hij was niet de eerste die het verband tussen jeugdcriminaliteit en dienstplicht legde en hij zou ook niet de laatste blijken.

Een periode van relatieve windstilte

Na de verkiezingen van 2002 zag het kabinet-Balkenende I het levenslicht. De vooruitzichten voor heroverweging van het opschorten van de opkomstplicht leken gunstig met zowel de LPF als het CDA in de coalitie.10 Zoals bekend mag worden verondersteld liep het anders. Na de moord op de politiek leider viel de LPF ten prooi aan interne ruzies en sleepte de partij het kabinet in haar val mee. Balkenende-I viel al na 87 dagen. Gedurende de korte chaotische regeerperiode bleek er niets van beleidsvoornemens op het terrein de dienstplicht. Ook in de volgende jaren gebeurde er weinig. Het waren vooral jaren van bezuinigingen op defensie. Zo werden de Leopard-tanks verkocht en kazernes kregen een herbestemming of werden gesloopt. In een dergelijke constellatie paste een roep om heractiveren van de dienstplicht minder goed.

Het thema verdween desondanks opnieuw niet helemaal van de politieke agenda. Zo pleitte VVD politicus Hans van Baalen in 2004 in HP/de Tijd voor militaire dienstplicht om integratie en saamhorigheid onder de jeugd te bevorderen.11 Daarnaast liet Peter R. de Vries het jaar daarop in het partijprogramma van de door hem opgerichte PRDV (Partij voor Rechtvaardigheid, Daadkracht en Vooruitgang) als programmapunt de invoering van maatschappelijke (sociale) dienstplicht opnemen. Zijn politieke plannen liepen op een mislukking uit maar bij de oprichting was de media-aandacht groot geweest. De misdaadverslaggever verscheen in toentertijd populaire discussieprogramma’s als Barend & Van Dorp en NOVA. Laatstgenoemde actualiteitenrubriek peilde 57 procent steun voor zijn versie van maatschappelijke dienstplicht.12

Dick Berlijn (1950) als Commandant der Strijdkrachten.
Dick Berlijn (1950) als Commandant der Strijdkrachten.
Na de snelle teloorgang van de PRDV was het in april 2008 de beurt aan Dick Berlijn, de toen vertrekkend Commandant der Strijdkrachten, die niet voor het laatst aandacht op het onderwerp wist te vestigen. Hij brak vooral met het oog op het nog steeds nijpende personeelstekort een lans voor het heractiveren van de militaire dienstplicht, die dan wel eerlijker zou moeten worden verdeeld dan in het oude systeem. In de Tweede Kamer kon zijn voorstel op weinig bijval rekenen. Alleen de VVD vond de gedachte wel interessant. Andere partijen, ook de confessionelen, waren minder enthousiast over de dienstplicht van Berlijn als oplossing voor het tekort aan manschappen. De ChristenUnie vond dat Defensie vooral behoefte had aan gemotiveerde mensen en het CDA geloofde bij monde van Kamerlid Raymond Knops dat Defensie daar totaal niet meer op was ingericht. Hij meende dat de inzet van reservisten meer soelaas bood.13

In de daaropvolgende jaren bleef het als Defensie een keer de voorpagina’s haalde hoofdzakelijk over bezuinigingen en nauwelijks over de dienstplicht gaan. Er waren wel enkele officieren, politici of andere ingewijden die de dienstplicht ter sprake brachten, maar het bleef dan veelal bij nostalgische bespiegelingen zonder vastomlijnde plannen. Wel liet Hans Hillen (CDA), minister van Defensie van 2010-2012, in 2011 in een televisie-interview bij RTL weten de invoering van een maatschappelijke dienstplicht te overwegen. Die dienstplicht zou dan moeten gelden voor zowel jongens als meisjes, die aan de slag konden in de krijgsmacht of in een maatschappelijke sector als de zorg en het milieu.14 Maar ook in dit geval bleef het stil na de uitzending en de berichtgeving daarover in de pers.

Opvallend is dat zelfs de annexatie van de Krim door de Russen in het voorjaar van 2014 niet leidde tot een hernieuwde roep om dienstplichtigen ter versterking van de Nederlandse krijgsmacht. De eerste poging in die richting die wel weer op enige media-aandacht kon rekenen was een initiatiefnota over activering van de opkomstplicht die (voormalig PVV) Kamerlid Joram van Klaveren in november 2014 indiende. In zijn nota legde Van Klaveren de nadruk op de militaire dienstplicht als instrument om discipline, structuur en verantwoordelijkheidsgevoel bij jongeren aan te kweken. Ook de omvang en de verharding van de jeugdcriminaliteit moest worden tegengegaan. Daarvoor moesten volgens hem als eerste de straffen fors omhoog maar daarnaast was preventief ingrijpen belangrijk: ‘de talloze praatprojecten en knuffelinitiatieven’ van de voorgaande decennia waren volgens de indiener zinloos geweest, terwijl de herinvoering van de opkomstplicht wel een preventief antwoord vormde.

Naast de militaire dienstplicht zou er geen maatschappelijk maar een vervangende dienstplicht moeten komen voor mannen en vrouwen die niet in de krijgsmacht wilden dienen.15 In de Tweede Kamer kreeg het initiatief weinig bijval. De meeste partijen zagen niets in de plannen en vonden ze bovendien niet goed onderbouwd.

De Tweede Kamerverkiezing van 2017

‘Daar is de dienstplicht weer’, was een krantenkop in het NRC Handelsblad van 27 september 2016 bij het begin van de campagnestrijd voor de Tweede Kamerverkiezingen van 2017. Daarmee doelde de krant niet op de mede door Van Klaveren nieuw opgerichte – en later geflopte – politieke partij VNL (VoorNederland), die in haar verkiezingsprogramma zowel militaire als maatschappelijk dienstplicht voorstelde.16 De aanleiding vormde de verkiezingsprogramma’s van twee invloedrijke politieke partijen: de ChristenUnie en het CDA. Voor beide partijen vormde dienstplicht voor jongens en meisjes, in te vullen bij de krijgsmacht of bij een maatschappelijke organisatie, een belangrijke inzet voor de Tweede Kamerverkiezingen in maart volgend jaar.

Sybrand van Haersma Buma, voorman van het CDA, hechtte vooral aan de krijgsmacht als plaats waar ‘probleemjongeren’ waarden en normen aan konden worden geleerd. Vervolgens zou de dienstplicht in de kazerne via maatschappelijke dienstplicht moeten worden uitgebreid naar alle leeftijdgenoten, jongens en meisjes.

De plannen van het CDA ontlokte toenmalig minister van Defensie Jeanine Hennis-Plasschaert tot de uitspraak dat de krijgsmacht geen heropvoedingsinstituut is. Ook van buiten de politiek was er kritiek. Zo zou maatschappelijk dienstplicht een vorm van dwangarbeid zijn in strijd met internationaal recht.17 Ook de wijze waarop Buma de dienstplicht trapsgewijs per lichtingsjaar wilde uitbreiden riep vraagtekens op.18

En dan was er daarnaast nog de Zweedse militaire dienstplicht. Die was juist in deze maanden ingevoerd vanwege een groeiende onrust in het Baltisch gebied door een dreigend Russisch optreden. Het was een lichte variant met kleine lichtingen van jongeren voor alleen de krijgsmacht. Via een enquête werden voortaan achttienjarige Zweedse jongens en meisjes op basis van motivatie geselecteerd voor een militaire basistraining van ongeveer een jaar. Het streven was de plaatsen in de krijgsmacht op die manier in eerste instantie zoveel mogelijk op vrijwillige basis te vullen. Het was een andere vorm van dienstplicht dan het CDA voor ogen stond. Toch belette dat voorman Buma niet om in de verkiezingsstrijd dit Zweedse model aan te halen om zijn eigen dienstplichtverlangens kracht bij te zetten.19

Na de verkiezingen kwamen zowel het CDA als de ChristenUnie in het kabinet Rutte III. Maar ook nu betekende een coalitie met belangrijke voorstanders van een vorm van dienstplicht geen garantie voor maatregelen op dit terrein. Wel mocht staatssecretaris Paul Blokhuis (ChristenUnie) van Volksgezondheid, Welzijn en Sport leiding geven aan de invoering van een vrijwillige Maatschappelijke Diensttijd van enkele maanden voor jongeren. Weliswaar was dat geen dienstplicht zoals in de verkiezingsprogramma’s beoogd maar het was in ieder geval iets.

Een vrouwelijke militair demonstreert hoe bepaalde uitrustingsstukken gebruikt moeten worden.
Een vrouwelijke militair demonstreert hoe bepaalde uitrustingsstukken gebruikt moeten worden. (NIMH – MC KL)

Dienstplicht voor vrouwen

In 2020 werd een andere al lang op de agenda staande wetswijziging van kracht. In dat jaar kregen voor het eerst niet alleen jongens maar ook meisjes van zeventien een dienstplichtbrief in de bus. Ook zij, het waren er ruim honderdduizend, werden van toen af aan ingeschreven voor de militaire dienst. Een belangrijke overweging vormde de gelijkschakeling van mannen en vrouwen: gelijke rechten betekende gelijke plichten en de landsverdediging mocht daarop geen uitzondering vormen. Bovendien waren vrouwen inmiddels bijna even hoog opgeleid als mannen en de krijgsmacht zou in de toekomst hoogopgeleide dienstplichtigen wellicht goed kunnen gebruiken.

De maatregel bracht de dienstplicht opnieuw in de belangstelling maar tot een serieus maatschappelijk debat tussen voor- en tegenstanders van dienstplicht voor vrouwen kwam het niet.20 Wel werden kritische vragen gesteld bij het door de regering beklemtoonde en vermeende emancipatoire aspect van dienstplicht voor vrouwen. De nadruk zou in de eerste plaats moeten liggen bij gelijke macht en invloed in de politieke en militaire top en niet bij de dienstplicht als middel van gelijkschakeling. En zou die gelijkschakeling ook niet verkregen kunnen worden door het afschaffen van de dienstplicht voor mannen? Er werd nu een twee keer zo grote lichting jonge mensen oproepbaar verklaart terwijl er bij moderne technologische oorlogsvoering met al zijn technologische en tactische innovaties minder behoefte was aan grote groepen onervaren dienstplichtigen dan aan geschoold en deskundig personeel.21

Schade aan een woongebouw in Zaporizja na een Russische luchtaanval op 9 oktober 2022
Schade aan een woongebouw in Zaporizja na een Russische luchtaanval op 9 oktober 2022 (CC BY 4.0 – National Police of Ukraine – wiki)

De Russische invasie van Oekraïne

De behoefte aan extra personeel voor Defensie, een sinds het opschorten van de opkomstplicht in 1996 aanhoudende zorg, kwam in het middelpunt van de belangstelling te staan toen Russische troepen op 24 februari 2022 buurland Oekraïne binnenvielen. De Verenigde Staten en Europese landen schoten de Oekraïners te hulp met financiële en militaire middelen: eerst mondjesmaat met helmen en later met zware pantserwagens, tanks, vliegtuigen en raketten. Tegelijkertijd drong in steeds bredere kring door dat de eigen krijgsmacht grondig versterkt moest worden met bewapening en personeel om de Russische dreiging tegen te gaan.

De roep om dienstplichtigen als oplossing van het personeelstekort kreeg naarmate het gewapende conflict langer duurde steeds meer respons. En de dienstplichtdiscussie werd verder aangewakkerd toen Donald Trump na zijn aantreden als president in januari 2025 duidelijk maakte dat steun van de Verenigde Staten geen vanzelfsprekendheid is.

De discussie over de dienstplicht is sinds 1996 niet eerder zo hoog op de politiek-maatschappelijke agenda komen te staan. De media hebben het er maar druk mee: in menig praatprogramma op radio en televisie wordt herhaaldelijk de vraag over het heractiveren van de dienstplicht gesteld en bediscussieerd. In deze publieke discussie liet ook Oud-Commandant der Strijdkrachten Dick Berlijn weer van zich horen. Hij bepleitte dat er in ieder geval serieus nagedacht moet worden over een geleidelijk heractiveren van de dienstplicht.22 Zijn pleidooi kreeg bijval. Zo liet defensiespecialist Peter Wijninga van het Haags Centrum voor Strategische Studies (HCSS) bij BNR Nieuwsradio weten dat een discussie uit angst voor weerstand ten onrechte uit de weg wordt gegaan. Er moet volgens hem serieus worden nagedacht over moderne minder veeleisende varianten van de dienstplicht zoals die tijdens de Koude Oorlog van kracht was.23

Of het na bijna dertig jaar woorden tot door sommigen langverwachte en door anderen gevreesde daden komt, is afwachten. Vooralsnog zoekt de regering de oplossing voor het personeelstekort bij een forse uitbreiding van het aantal reservisten, hoewel er in het politiek debat voorzichtig ook geluiden zijn te horen in de richting van een lichte variant als het beperkte Zweedse model van militaire dienstplicht.

Noten

1 – Sommige historici laten de Nederlandse dienstplicht in 1811 beginnen. Inderdaad zijn in dat jaar de eerste lichtingen dienstplichtigen opgeroepen, maar het decreet waarmee Napoleon de dienstplicht hier introduceerde is van 18 oktober 1810.
2 – Algemeen Dagblad, 14 september 1999.
3 – Eddie van Roon, ‘Lotelingen die een gokje wagen’, Historisch Nieuwsblad 5, nr. 1/1996, 8-10.
4 – Zie bijvoorbeeld: Christ Klep, Van wereldmacht tot ‘braafste jongetje’. Onder militaire identiteit door de eeuwen heen (Amsterdam 2019) 190. Van Roon, ‘Lotelingen’ 8.
5 – Theo van den Doel, Veteranenzorg 1815-2015. Van afstandelijk naar betrokken (Zutphen 2022) 128-129. Zie ook: J. Schoeman, ’25 jaar Luchtmobiele Brigade. Een jonge, maar rijke geschiedenis in valkenvlucht, Militaire Spectator 186 nr. 2/2017, 58-79.
6 – NRC Handelsblad, 26 januari 2000.
7 – Verweij-Jonker Instituut, Een sociaal jaar voor jongeren in Nederland (2004) 32-33. Internet: https://www.verwey-jonker.nl/wp-content/uploads/2004/01/Een-sociaal-jaar-voor-jongeren.pdf.
8 – Pim Fortuyn, De puinhopen van acht jaar Paars (Rotterdam 2002) 176-177.
9 – Fortuyn, de puinhopen, 177.
10 – De derde politieke partij die deel uitmaakte van deze coalitie was de VVD.
11 – Hans van Baalen: Henk Kamp mist visie, HP/De tijd december 2004.
12 – NRC Handelsblad, 1 november 2005.
13 – Het Parool, 16 april 2008. NRC Handelsblad, 17 april 2008.
14 – De Volkskrant, 21 december 2011.
15 – Tweede Kamer der Staten-Generaal 2014-2015, kamerstuk 34066, nr.2.
16 – Voor Nederland. Verkiezingsprogramma 2017-2021, 5. Internet: https://dnpprepo.ub.rug.nl/10852/.
17 – Stan Meuwse, Maatschappelijke dienstplicht voor jongeren mag niet en werkt niet, De Volkskrant, 23 februari 2017.
18 – Eddie van Roon, Haal dienstplicht liever niet uit de mottenballen, Algemeen Dagblad, 18 oktober 2016.
19 – Eddie van Roon, Buma lonkt ten onrecht naar dienstplicht Zweden, Algemeen Dagblad 9 maart 2017.
20 – Sylke Prins, Dienstplicht voor vrouwen? Zonder keuze geen gelijkheid. De Volkskrant 24 februari 2024.
21 – Kim Bootsma, Dienstplicht voor vrouwen is geen emancipatie, NRC Handelsblad 12 februari 2018.
22 – Internet: https://www.nporadio1.nl/nieuws/sven-op-1/3c399d95-63d1-4872-bc4a-ef4adda44cd4/oud-commandant-der-strijdkrachten-nadenken-over-herinvoeren-dienstplicht
23 – Internet: https://www.bnr.nl/nieuws/nieuws-politiek/10568790/discussie-over-herinvoeren-dienstplicht-moet-snel-gevoerd-worden.

Studeerde van 1983 tot 1989 Geschiedenis aan de Universiteit Leiden en legde zich na zijn doctoraal toe op onderzoek naar de negentiende-eeuwse dienstplicht. Het onderzoek resulteerde in een aantal artikelen en in 2013 in het proefschrift: Lotgevallen. De beleving van de dienstplicht door de Nederlandse bevolking in de negentiende eeuw. Van zijn hand verscheen in 2022 het boek Een Vaderland met vele Gezichten. Nederland in de roerige jaren 1830-1831.

Reageer

Abonneer
Stuur mij een e-mail bij
guest
2000
0 Reacties
Oudste
Nieuwste Meest gestemd
Inline feedbacks
Bekijk alle reacties

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 56.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
0
Reageren?x
×