Zijderupsen zijn niet de eerste dieren waar je aan denkt in combinatie met het Derde Rijk. Eerder zul je Hitlers Duitsland associëren met Duitse herders. Dit hondenras was immers de favoriet van de Duitse dictator. Hij en zijn hond Blondi waren tijdens de oorlogsjaren onafscheidelijk. Deze honden werden ook om een andere reden berucht. Sommige Holocaustoverlevenden hadden na de oorlog nog nachtmerries van de waakhonden van dit ras door wie ze boosaardig toegeblaft werden bij aankomst in Auschwitz of andere kampen. In zijn boek Dieren en het Derde Rijk bespreekt Jan Mohnhaupt zowel de herdershonden als de zijderupsen, naast nog verschillende andere diersoorten die een rol speelden in nazi-Duitsland.
De schrijver is journalist en werkt onder andere voor Spiegel Online en Zeit Online. In 2017 publiceerde hij Der Zoo der Anderen over de dierentuin die tijdens de Koude Oorlog in Oost-Berlijn werd geopend als tegenhanger van de in West-Berlijn gelegen Berlijnse zoo.
Zijderupsen
In zijn nieuwste publicatie bespreekt hij in zes hoofdstukken de rol en betekenis van verschillende diersoorten in Hitler-Duitsland. Daaronder de zijderupsen, die werden gekweekt voor de productie van zijde voor parachutes voor het leger. Mohnhaupt legt uit dat overal in Duitsland moerbeibomen werden geplant omdat alleen de bladeren van deze boom gegeten worden door de rups. Kinderen hielden zich op school bezig met het verzorgen van de diertjes. Meermaals per dag moesten ze op pad om verse bladeren te plukken en regelmatig maakten ze het verblijf van de rupsen schoon zodat zich geen ziektekiemen konden verspreiden. De auteur benadrukt dat kinderen meteen een lesje in de raszuiverheid kregen. “De scholieren leren hoe je de verschillende rupsenrassen kunt onderscheiden en dat je ze nooit mag vermengen”, zo schrijft hij. En:
“Een gezonde teelt lukt alleen, zo heeft de leraar hun geleerd, als je alle zieke en zwakke exemplaren vroegtijdig verwijdert.”
Rituele slacht
Dat dieren een speciale rol vervulden binnen het nationaalsocialisme blijkt uit de door de nazi-overheid ingevoerde dieren- en natuurbeschermingswetten. Daarin werd vastgelegd dat wild tijdens de jacht niet onnodig mocht lijden en werd het gebruik van vallen verboden. Volgens de in april 1933 afgekondigde nieuwe slachtwet moesten “warmbloedige dieren bij het slachten voor het afnemen van bloed worden verdoofd”. Hiermee kwam een einde aan de rituele slacht. Mohnhaupt legt overtuigend uit dat antisemitisme een belangrijkere reden was voor de invoering van deze wet dan dierenliefde. Het werd de moslimsoldaten die binnen de Waffen-SS meestreden op de Balkan en Oost-Europa namelijk wel toegestaan om ritueel te slachten. Door de auteur worden de strenge regels voor het vervoer van vee en het onder erbarmelijke omstandigheden uitgevoerde vervoer van mensen naar de kampen tegenover elkaar gezet. Hij citeert:
“Iedereen die betrokken is bij het vervoer van dieren heeft de plicht ertoe bij te dragen dat de dieren hun bestemming in topconditie bereiken.”
In dezelfde veewagons als waarin dieren werden vervoerd, zouden later mensen opeengepakt naar het oosten worden vervoerd om daar vermoord te worden.
Huisdieren
Ook bij het houden van huisdieren in nazi-Duitsland speelde de rassenwaanzin een rol. Zo vertelt de auteur dat katten binnen de nazi-ideologie niet hoog aangeschreven stonden. Volgens het natuurbeschermingsbesluit mochten de dieren ‘onschadelijk’ worden gemaakt wanneer ze meer dan twee keer in een vreemde tuin werden aangetroffen. Vanaf 1934 was het jagers toegestaan om katten af te schieten als ze zich bevonden op tweehonderd meter van het dichtstbijzijnde bewoonde huis. De nationaalsocialistische publicist Will Vesper wordt door Mohnhaupt “een van de ferventste kattenjagers genoemd”. Hij trok er vaak op uit met zijn hond en jachtgeweer om op zijn landgoed te jagen op de dieren. Daarbij ging het hem echter niet slechts om het beschermen van vogels. “Katten zijn in zijn ogen een vreemd, onberekenbaar ras uit het oosten”, zo legt Mohnhaupt uit.
“Je kunt bij hen geen ‘menselijk’ karakter aankweken, zo prent hij zijn zoontje Bernward in, anders dan bij honden. Het zijn zuivere ‘stadsdieren’ – boosaardig, vals en asociaal, kortom ‘de Joden onder de dieren’.”
De kat van Victor Klemperer
Tot tranen toe roerend is het verhaal van Mucius, die door zijn baasjes meestal Muschel of Mujel werd genoemd. De grijze kater is al elf jaar het geliefde huisdier van Eva en Victor Klemperer uit Dresden. Wie veel leest over nazi-Duitsland of de Holocaust zal de naam Victor Klemperer ongetwijfeld vaker zijn tegengekomen, want het dagboek dat de deskundige van oude talen in de oorlogsjaren bijhield is een rijke bron voor historici. Vanwege de Arische afkomst van zijn echtgenote, was hij uitgezonderd van transport naar het oosten, maar wel werd hij ontslagen aan de hogeschool waar hij als docent werkte en werd hij ook geschrapt als lid van de lokale kattenvereniging. “Er is nog maar weinig gevoel voor andere mensen in mij overgebleven”, zo noteerde hij in augustus 1937 verbitterd in zijn dagboek. “Eva – en dan komt al de kater Mujel.” Als gevolg van een verbod voor Joden om huisdieren te houden, ontkomen de Klemperers er ook niet aan om hun kat te laten inslapen. Mohnhaupt schrijft:
“Om vier uur ’s middags, een uur voordat de dierenartsenpraktijk dichtgaat, verzamelt ze moed, zet Muschel in een doos en gaat op weg. Ze streelt hem en stelt hem gerust als de dierenarts met een spuit het blauwzuur toedient en ze blijft bij hem tot hij niet meer beweegt. Als ze ’s avonds alleen weer thuiskomt zegt ze tegen Victor uitsluitend deze vier woorden: ‘Hij heeft niet geleden.’”
Paarden in de Wehrmacht
Niet minder verdrietig is het hoofdstuk dat wordt besteed aan de paarden die dienden in de Wehrmacht. Niet minder dan 750.000 van deze edele dieren stonden ter beschikking van het invasieleger aan de vooravond van operatie Barbarossa. In het boek wordt cavalerist Max Kuhnert gevolgd met zijn voskleurige Trakehner Siegfried. Samen trekken ze op tot bijna aan de poorten van Moskou. Afschuwelijk is het moment als de militair in 1942 afscheid moet nemen van zijn trouwe vriend. Het paard is dodelijk gewond geraakt bij een mortierinslag en sterft onder de ogen van zijn berijder. “Huilend valt Kuhnert naast hem op zijn knieën”, schrijft Mohnhaupt.
“Hij streelt Siegfrieds manen, voelt hoe de warmte langzaam zijn lichaam verlaat. In al die maanden die ze samen hebben doorgebracht en die voor hem aanvoelden als een heel leven, was Siegfried zijn beschermer, zijn kameraad. Hoe vaak heeft het paard hem niet tegen onheil beschermd doordat het zijn oren in een bepaalde richting draaide of ineens snoof als het wat vreemds had opgemerkt?”
Dierenliefhebbers zullen soms even moeten slikken tijdens het lezen van dit boek, dat behalve verdrietige verhalen ook veel goed onderbouwde informatie bevat. Behalve bovengenoemde onderwerpen gaat het ook over de jachtpartijen van ‘Rijksjachtmeester’ Herman Göring, over het belang van varkens als voedselbron in oorlogstijd en – natuurlijk – over Hitlers herdershonden. Mohnhaupt betoogt dat op de hondenliefde van de Führer wel iets valt af te dingen, want het zijn vooral hun trouw en gehoorzaamheid die hij in de viervoeters waardeert. Een allesomvattend beeld van dieren in het Derde Rijk geeft de auteur niet. Door de combinatie van interessante feiten en persoonlijke verhalen is het hem wel gelukt een onderhoudend en origineel boek te schrijven vanuit een verrassende invalshoek. De zogenaamde dierenliefde van de nazi’s wordt door hem in Dieren in het Derde Rijk ontmaskerd als hypocriet en dubbelhartig. De foto op de omslag van een ‘zachtaardige’ Hitler die een hertenkalf voert is veelzeggend, wetende tot welke misdaden dezelfde ‘dierenvriend’ opdracht zou geven.
Boek: Dieren in het Derde Rijk