In 2014 is het slotdeel van de monumentale biografische reeks over Willem Drees verschenen. Hans Daalder en Jelle Gaemers bespreken in Willem Drees. Premier en elder statesman, de manier waarop Drees leiding gaf aan vier kabinetten en hoe hij zich na zijn politieke carrière uitsprak over politieke kwesties.

Aandacht in dit vijfde deel krijgt met name Drees’ politieke carrière. Aparte hoofdstukken worden besteed aan zijn rol in de ministerraad, de sociaaleconomische politiek van zijn kabinetten en Drees’ houding ten opzichte van de confessionelen en communisten. Verder komen natuurlijk thema’s als Drees’ buitenlandse politiek en de formatieprocessen rond zijn kabinetten aan bod. Daalder en Gaemers besluiten het boek met enkele hoofdstukken over het leven van Willem Drees na zijn politieke loopbaan
Confessionelen
Willem Drees kwam uit een orthodox-protestants milieu en volgde tot zijn achttiende jaar catechisatie. Veel historici hebben in Drees’ leven – zo stond hij bekend om zijn zuinigheid, soberheid (hij was geheelonthouder) en ijver – zijn calvinistische achtergrond aangewezen als een belangrijke verklaring voor zijn houding en gedrag. Drees zelf gaf later aan dat deze factor zeker een sturende rol speelde in zijn leven.
Dit betekent niet dat Drees een gelovig man was:
“Elk godsgeloof bleef Drees zijn leven lang vreemd. Bij zijn dood [in 1988] schreven zijn kinderen terecht in de overlijdensadvertentie dat hij ‘heel zijn leven vervuld was van de idealen van socialisme en democratie’. Dat wil niet zeggen dat hij het socialisme zag als alternatieve levensbeschouwing, zoals nogal eens werd gesteld door hen die het socialisme het geloof van onkerkelijken noemden. De kern van wat men de doorbraakgedachte ging noemen, was juist de opvatting dat mensen van verschillende levensbeschouwing zich op eenzelfde politiek programma konden organiseren, onder erkenning van het feit dat voor individuen een nauwe band kon bestaan tussen hun geloof en hun politiek streven. Al tijdens de bezettingstijd sprak Drees uit dat binnen een mogelijk vernieuwde socialistische partij ook alle ruimte gegeven diende te worden aan collectieve uitingen of organisatie van gelijkgezinden.” (137)
Uitgesproken Drees

“Dat de heer Von Amsberg Duitser is mag geen bezwaar zijn. Men kan niet allen die tot een bepaald volk behoren onaanvaardbaar verklaren. Het gaat erom wie de heer Von Ambsberg is als mens. Het is begrijpelijk dat zijn diensttijd bij de Wehrmacht pijnlijke gevoelens oproept, maar men moet het er toch over eens zijn dat men van een zeventienjarige moeilijk dienstweigering kan vergen. Van wezenlijk belang is echter dat zijn anti-nazistische gezindheid duidelijk is gebleken en dat hij in geen enkel opzicht antisemitisch denkt of voelt.” (433)