Tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) stelde Nederland zich politiek neutraal op, maar de gevolgen van de oorlog waren zeker voelbaar. Niet in de laatste plaats door de toestroom van vluchtelingen, vooral vanuit België, die in Nederlandse provincies zoals Drenthe een veilig heenkomen zochten. Hoe kwam de opvang in Drenthe tot stand en hoe werden vluchtelingen geholpen?
Vluchtelingenopvang
De eerste grote stroom vluchtelingen kwam aan in Drenthe in de nacht van 14 op 15 oktober 1914. Deze stroom bestond uit ongeveer 2.200 mensen.
Het Drentsch Provinciaal Comité tot hulp en ondersteuning van vluchtelingen in de Provincie Drenthe was een maand eerder speciaal opgericht om zich bezig te houden met de opvang en het verkrijgen van fondsen om de kosten te kunnen dekken. Hiervoor werden ook de burgemeesters ingeschakeld. Zij waren verantwoordelijk voor drie taken: personen opgeven die bereid waren vluchtelingen op te vangen; het innen van geld voor noodzakelijke uitgaven; en de bevordering van plaatselijke comités. Hoe die inventarisatie verliep blijkt uit een verslag van het comité:
“Zeer uiteenlopend waren de voorwaarden, welke door de ingezeten der verschillende gemeenten in hun aanbiedingen gesteld werden: sommigen wilden niet ander dan ‘vrouwen’, anderen slechts ‘kinderen,’ weer andere slechts ‘fatsoenlijke menschen’, enkele gaven de voorkeur aan ‘gezinnen’. Doch de algemeene bedoeling was, te willen helpen; de financieele eischen waren laag, en de medewerking groot, getuige ook de vele aanbiedingen van kostelooze opname in het gezin voor onbepaalden tijd. En niet alleen in de grootere gemeenten, ook in de dorpen, op het platte land was men vol deernis met de slachtoffers van den oorlog, en toonde men dit onbekrompen, zoodat ook Drenthe bij dit werk van naastenliefde en barmhartigheid een eerste plaats toekomt.”
Dat de opvang in de praktijk echter niet altijd vlekkeloos verliep, blijkt uit het feit dat Gieten vijf keer zoveel vluchtelingen toebedeeld kreeg dan verwacht: er kwamen geen 75, maar 375. Later bleek dat de plaats verward was met het Overijsselse Giethoorn (streektaal: Gietern). Er was een herverdeling nodig naar onder andere Anloo, Sleen, Hoogeveen en Ruinerwold om dit probleem op te lossen. In andere plaatsen waren de locaties niet winterklaar en moest er om die reden een andere oplossing gezocht worden. Een vrij cynisch krantenbericht uit het eind van de oorlog (1919) toont hoe die oplossingen niet altijd iedereen tevreden konden stemmen:
“ZWEELOO. Woensdagmorgen zijn de Fransche vluchtelingen van hier vertrokken. Waren zij blijde, de ouders van schoolgaande kinderen zeker niet minder, daar nu weldra het schoolgebouw weer in gebruik kan worden genomen.”
De woonkolonie Veenhuizen, ook wel ‘Vluchtoord Veenhuizen’, kreeg het grootste deel van de vluchtelingen in Drenthe op te vangen. Het precieze aantal is moeilijk te bepalen, maar het zal in totaal hebben bestaan uit ongeveer 2.200 tot 2.600 vluchtelingen. Voor de inrichting van gebouwen was wel wat werk nodig. Zo werden er 950 bedkribben besteld, naast 1000 strozakken en 1100 kussenzakken. Een praktisch probleem in Veenhuizen bleek de rivaliteit tussen Walen en Vlamingen die soms tot twisten leidde.
Militairen te Assen
Als neutraal land bood Nederland een uitvlucht aan burgers, maar ook militairen die voor de oorlog waren gevlucht. Wat betreft soldaten, werd door internationale verdragen bepaald hoe hiermee omgegaan moest worden. Het zogenaamde interneren bestond eruit dat militairen apart werden opgevangen en zelfs bewaakt konden worden om te voorkomen dat ze weer naar het front zouden gaan. Hier werden vaak kazernes voor gebruikt verspreid over Nederland. Ook Assen bood op deze manier onderdak aan (in dit geval Belgische) militairen. Maar dit bleek onvoldoende en later werd er in Assen voor 2500 Belgische militairen naar andere ruimtes gezocht, zoals exercitieloodsen en op zolders.
Op landelijk niveau besloot de minister van Oorlog op 10 oktober 1914 om speciale interneringsdepots op te zetten. Toen die eenmaal gebruiksklaar waren, vertrokken de militairen vanuit Assen naar deze depots en werd ook het tijdelijke kazernedepot in Assen opgeheven.
Vormen van hulp
Behalve huisvesting werden vluchtelingen ook geholpen op gebied van onderwijs, kleding en medische zaken. Zo werd er gezorgd voor papieren dekens: die werden erg voordelig genoemd, omdat ze…
“…zeer warm en sterk, en natuurlijk zeer gering in prijs waren”.
Er werd een kledingmagazijn opgezet om van daaruit kleren te voorzien voor de vluchtelingen. Omdat de plaatselijke comités niet voldoende konden leveren, werd er contact gezocht met organisaties buiten Drenthe. Het Nederlands Comité uit Amsterdam verstuurde een aantal zendingen en zelfs uit Amerika kwam er een lading. Eerst werd een magazijn in een particulier huis gebruikt (van dhr. Smidt) en later kon de kleding worden opgeslagen in een gehuurde zaal van het Nutsgebouw van Assen.
Uit Canada werden 35 kisten verstuurd met kerstgeschenken; 15 hiervan gingen naar geïnterneerde Belgische militairen in Assen en de andere 20 werden verspreid over de Drentse gemeenten. Op het gebied van kleding wilde de Rockefeller Foundation ondersteunen: zij vroeg aan Drentse vrouwen om tegen betaling ondergoed te gaan maken. 22 vrouwen uit Meppel en 17 vrouwen uit Hoogeveen gingen hierop aan de slag, waar een vergoeding van in totaal zo’n 160 gulden tegenover stond.
Ook voor schoenen werd gezorgd. Uit diverse plaatsen kwamen er lijsten met aanvragen voor schoenen en maten. Een lijst vanuit De Wijk vermeldt zelfs de maten voor de bal, wreef hiel, enkel en de bovenvoet.
Op verschillende manieren probeerde men om de jongere Belgische vluchtelingen toch hun onderwijs te laten volgen. In sommige plaatsen konden deze kinderen meedoen op de gewone lagere scholen. Andere plaatsen zorgden voor afzonderlijke lessen, of voor lessen na schooltijd. Meppel had bijvoorbeeld twee locaties met een Belgische leraar en een Belgische lerares en ook in Veenhuizen waren Belgische onderwijzers aanwezig. In Hoogeveen was er een gemeentelijk lokaal met een gepensioneerd onderwijzer. Hij deed dit eerst gratis, maar kreeg uiteindelijk wel enige vergoeding voor zijn werk.
Soms was er ook medische toezicht nodig. Volgens het comité ging dit meestal zonder problemen; bovendien deden bijna alle geneeskundigen belangeloos hun werk. Alleen in Nieuw-Amsterdam was er een ernstige ziekte-uitbraak en moest een villa als ziekenhuis worden ingericht. Het comité liet een verpleegkundige komen vanuit Groningen en dokter Lodewijks zorgde voor behandeling en medicijnen.
Bronnen ▼
– Provinciale Drentsche en Asser courant, 10 januari 1919.
– Henk van der Linden & Jos van Raan (redactie). Drenthe en de Eerste Wereldoorlog. 2019.