Dark
Light

De Brusselse Musea van het Verre Oosten

Auteur:
4 minuten leestijd

De Japanse toren, het Chinees Paviljoen en het Museum voor Japanse Kunst vormen sinds enige tijd samen de Brusselse Musea van het Verre Oosten. De drie gebouwen laten de bezoekers onder meer via unieke collecties kennis maken met de eeuwenlange onderlinge economische en culturele banden tussen Europa en het Verre Oosten. Een overzicht:

De Japanse toren

Tijdens zijn bezoek aan de wereldtentoonstelling van Parijs in 1900 raakt koning Leopold II (1835-1909) danig gefascineerd door de aldaar vertoonde exotische bouwconstructies duidelijk geïnspireerd op de Chinese en Japanse bouwstijl. Zijn reputatie van megalomane bouwheer getrouw, wenst hij onmiddellijk iets dergelijks ook te laten oprichten aan de rand van zijn koninklijk domein te Laken. Hiervoor doet hij een beroep op de Franse architect Alexandre Marcel (1860-1928), de man die verantwoordelijk was voor het ontwerp van het exotisch geheel op de Parijse wereldtentoonstelling.

De keuze om op de locatie van het koninklijk domein dergelijke bouwwerken neer te zetten was echter niet bijzonder nieuw. Reeds in de achttiende eeuw, in 1786 om precies te zijn, lieten aartshertogin Maria-Christina van Oostenrijk en haar gemaal, hertog Albert van Saksen-Teschen, als toenmalige landvoogden van de Oostenrijkse Nederlanden door de befaamde architect Louis Montoyer (1749-1811) in wat toen het park van Schoonenberg werd genoemd een Chinese toren van tien meter hoog oprichten. Deze werd echter in 1803 tijdens de Franse bezetting van onze contreien volledig gesloopt. In het Albertina museum te Wenen, is echter nu nog een gouache te bezichtigen van François Le Febvre die een uitstekend beeld weergeeft van deze vroegere Chinese pagode middenin de oranjerie van het park van Schoonenberg.

Leopold II

De bouwwerken van de huidige Japanse toren, eigenlijk een replica van een boeddhistische pagode, namen een aanvang in 1901 en werden in een voor die tijd heus recordtempo reeds na drie jaar voltooid. Het veertig meter hoge gebouw werd volledig in hout opgetrokken. Elk van de vijf verdiepingen was oorspronkelijk ingericht als salon met meubelen in Japanse stijl. De werken werden uitgevoerd door Belgische aannemers en Franse decorateurs. Bepaalde decoratiestukken van het gepolychromeerd houtsnijwerk, net zoals de plafondornamenten en de bekledingstoffen werden speciaal besteld en vervaardigd in het Japanse Yokahama. De toren werd het daaropvolgend jaar, in 1905, door Leopold II plechtig geopend naar aanleiding van het door hem jaarlijks georganiseerd tuinfeest voor de ‘beau monde’.

De pagode vervulde tot 1909, op enkele occasionele bezoeken van buitenlandse delegaties na, louter een ornamentale functie. In hetzelfde jaar schonk Leopold II, kort voor zijn dood, het gebouw aan de Belgische Staat die het uiteindelijk toewees aan het KMKG, het Koninklijk Museum voor Kunst en Geschiedenis (zie ook artikel: Jubelpark, geschiedenis). Het gebouw bleef echter lange tijd voor het grote publiek gesloten. Pas na een grondige restauratie door de Regie der Gebouwen werd naar aanleiding van ‘Europalia Japan’ in 1989 het gelijkvloers van de toren opnieuw opengesteld voor de cultuurliefhebbers.

Momenteel herbergt de Japanse toren naast een uitgebreide collectie Japanse siervoorwerpen, een kwalitatief hoogstaande verzameling van decoratief exportporselein dat specifiek voor Europa werd vervaardigd tussen het midden van de zeventiende en het midden van de achttiende eeuw.

Het Chinees paviljoen

Ook het Chinees paviljoen, gesitueerd op amper enkele tientallen meters van de Japanse toren, werd onder impuls van Leopold II opgericht door Alexandre Marcel. De werken vonden plaats van 1903 tot 1910. Het paviljoen met zijn rijkelijk versierd polychroom houtsnijwerk bedekt met bladgoud en voorzien van Chinese motieven en fabeldieren is een kunstwerk op zichzelf. Op de voorgevel van het paviljoen liet Leopold II zichzelf schaamteloos vereeuwigen in een verguld medaillon omgeven door twee drakenmotieven. Ook de Vlaamse jezuïet, missionaris en astronoom Ferdinand Verbiest (1623-1688), die in de zeventiende eeuw in Peking aan het Chinese keizerlijk hof instond voor het instrumentarium van het observatorium, kreeg er zijn portret.

Het gebouw zelf werd initieel ontworpen en ingericht als een luxerestaurant en voorzien van verscheidene themasalons. Men vindt er een Japans salon, een hindoe, een Directoire, Empire en Lodewijk XV salon, allen met een exquise houten lambrisering, dito meubilair en decoratie. Het houtwerk ervan is beschilderd met een bijzonder originele techniek die ‘aventurien’ of ‘goudsteen’ wordt genoemd. Hierbij worden in het schilderwerk schitterende puntjes aangebracht als nabootsing van een soort kwartsgesteente. Het paviljoen zelf is omringd door een aangenaam versierd terras dat vanuit elk salon bereikbaar is.

Zes maanden voor het beëindigen van de werken overleed echter Leopold II waardoor er bij gebrek aan een kapitaalkrachtige koper nooit een restaurant kwam. Uiteindelijk kwam het pand in handen van de Belgische Staat en werd het in 1913 opengesteld voor het publiek. Na de sluiting tijdens de Eerste Wereldoorlog viel het gebouw onder de bevoegdheid van het toenmalig Departement van Wetenschappen en Kunsten en werd zodoende als het ware gepromoveerd tot kunstmuseum onder de vleugels van het KMKG.

Alexandre Marcel was echter niet alleen bekend omwille van zijn oriëntalistische gebouwen, maar ook voor zijn tuinontwerpen. Rond het Chinees paviljoen is dan ook een exotisch Oosters geïnspireerde tuin aangelegd met bloemperken, rotspartijen, stenen leeuwen, lantaarns en een heuse Chinese kiosk die indertijd, om de authenticiteit te garanderen, in Sjanghai werd vervaardigd.

Vandaag de dag biedt het Chinees paviljoen door middel van een imposante collectie porselein de liefhebbers een inzicht van de intense zeventiende- en achttiende-eeuwse handelscontacten die de Oost-Indische compagnieën onderhielden met onder meer China.

Het museum voor Japanse Kunst

Chinese pagode in Laken in de achttiende eeuw – Afb: KMKG

Wat nu officieel het museum voor Japanse kunsten wordt genoemd, was oorspronkelijk het koetshuis, ontworpen in 1907 als stal en garage voor de paarden en open rijtuigen van de klanten van het luxerestaurant dat het aanpalende Chinees Paviljoen had moeten worden. Doordat dit project in het water viel, werd het gebouw lange tijd niet opengesteld voor het publiek en zwaar verwaarloosd.

Pas einde twintigste eeuw startte de Regie der Gebouwen in samenspraak met het KMKG de renovatie van dit al evenzeer prestigieus gebouw. De originele dakpannen uit keramiek werden grondig gereinigd en de in de daken geïntegreerde kroonlijsten werden vernieuwd in koper, samen met de renovatie van de in bladgoud vergulde Oosterse aangezichten die zich aan de uitstekende daklijsten bevinden. Ook de twee dolfijnen in keramiek die zich bovenaan de nok van het dak bevinden werden gerenoveerd.

In 2006 kreeg het pand de functie van Museum voor Japanse Kunst en tegenwoordig worden er via een soort rolbeurt de meer dan 12.000 kunstobjecten, voornamelijk uit de Edo-periode (1600-1868) die het KMKG rijk is in wisselende presentaties tentoongesteld. Daarnaast krijgen geïnteresseerde bezoekers ook de kans om te genieten van tijdelijke tentoonstellingen en een fraaie collectie van diverse objecten uit glas, lakwerk, papier en textiel. Praktische informatie: www.kmkg.be

Rudi Schrever
Brusselse stadsgids
Rondleidingen op aanvraag
e-mail: [email protected]

Gepassioneerd door vreemde culturen en de geschiedenis van het vroege neolithicum tot aan onze moderne tijden schrijft Rudi Schrever al verscheidene jaren op regelmatige basis artikelen voor Historiek.net en andere gespecialiseerde vakbladen. Verder is hij bestuurslid van de Geschied- en Heemkundige kring van de Brusselse deelgemeente Laken. [email protected]

Gratis geschiedenismagazine

Ontvang, net als ruim 51.000 anderen, iedere week de gratis nieuwsbrief van Historiek:
×