Dries van Agt (1931-2024), Nederlands CDA-politicus en politiek leider van de christen-democraten. Was tussen 1971 en 1977 minister van Justitie en tussen 1977 en 1982 minister-president van Nederland.
Andreas Antonius Maria van Agt werd op 2 februari 1931 in het Brabantse Geldrop geboren. Opgroeiend in een welvarend ondernemerszin bracht hij zijn jonge jaren onbekommerd in zijn Brabantse geboortedorp door. De katholieke gemeenschap was nog sterk georganiseerd en Van Agt snoof de katholieke sfeer tijdens zijn jeugdjaren met volle teugen in. Zijn middelbare opleiding genoot hij van 1943 tot 1949 bij de paters Augustijnen, waar hij een gymnasium-opleiding volgde.
Dries van Agt deed er tijdens de activiteiten van de debatingclub Cassisiacum zijn eerste ervaringen met debatteren en speechen op, vaardigheden die hem later tijdens zijn politieke metier geliefd en gehaat zouden maken. Hij zette zijn scholing voort in Nijmegen, waar hij aan de Katholieke Universiteit rechten ging studeren. Van Agt was een voortreffelijk student en zou na vier jaar cum laude afstuderen. Maar ook buiten zijn studie was Van Agt actief. Zo was nam hij zitting in het bestuur van het studentencorps Carolus Magnus, aanvankelijk als abactis primus (eerste secretaris), en later ook als praeses (voorzitter). In deze jaren leerde hij Fons van der Stee, later partijgenoot en collega-minister, kennen. Ook zijn toekomstige vrouw Eugenie Krekelberg ontmoette Van Agt tijdens zijn studie in Nijmegen. De twee zouden op 5 november 1958 in het huwelijk treden en in de loop der jaren drie kinderen (een zoon en twee dochters) krijgen.
Van Agt was aanvankelijk helemaal niet voorbestemd in de politiek te belanden en ambieerde een dergelijk functie helemaal niet. Hij begon zijn juridische loopbaan op 1 januari 1956 bij een advocatenkantoor in Eindhoven, maar al na twee jaar kreeg hij de mogelijkheid om in Den Haag bij het ministerie van Landbouw te gaan werken. Van Agt accepteerde de aanstelling en zou tot 1968 in Den Haag werkzaam zijn, eerst als jurist bij Landbouw en vanaf 1963 bij het ministerie van Justitie.
Van Agt verrichte naar de beoordeling van zijn afdelingshoofden goed werk en zou op 1 september 1968 tot raadadviseur benoemd zijn, ware het niet dat een oud-docent uit zijn Nijmeegse jaren, hoogleraar Van Eck, hem overgehaald had om als wetenschappelijk medewerker voor de Nijmeegse universitaire juridische faculteit te komen werken. Net toen Van Agt zich goed en wel gevestigd had overleed Van Eck echter volkomen onverwacht. Van Agt voelde zich geroepen de opengevallen functie te accepteren en werd op 1 oktober 1968 als vervanger voor Van Eck benoemd tot hoogleraar. Zijn aanstelling leidde in het roerige 1968 niet tot studentenprotesten, vooral omdat Van Agt in die jaren bekend stond als een bijzonder progressief strafrechtjurist.
Lang duurde zijn loopbaan aan de Nijmeegse universiteit niet. Van Agt was inmiddels lid geworden van de Katholieke Volkspartij en een oproep vanuit Den Haag in 1971 om minister van Justitie te worden in het te vormen eerste kabinet Biesheuvel werd door Van Agt geaccepteerd. Hij keerde dus terug naar het departement waar hij drie jaar daarvoor nog was vertrokken, maar ditmaal als hoofdverantwoordelijke. Ook deze aanstelling leek niet lang te duren, toen al na anderhalf jaar het kabinet, door intern gesteggel tussen de ministers van coalitiepartij DS’70 en de anderen, viel. De KVP wilde Van Agt echter graag voor de politiek behouden, en zo trad Van Agt, na voor de KVP dramatisch verlopen verkiezingen, ook toe tot het legendarische kabinet Den Uyl.
Dit ‘rode kabinet met een witte rand’, bestond bij de gratie van een samenwerking tussen de progressieven van de PvdA, D’66 en PPR en de confessionelen van KVP en ARP. Het zouden voor Van Agt en zijn collega-ministers vier bijzonder roerige jaren worden, waarover een minister zich later zou laten ontvallen dat men ‘van de ene crisis in de andere struikelde’. De Lockheed-affaire, de Oosterschelde-crisis, de olie-crisis, de omstreden levering van reactorvaten aan Zuid-Afrika; het kabinet kreeg het ene na het andere hoofdpijndossier voor de kiezen.
Van Agt speelde zelf hoofdrollen in de discussie over de nieuwe abortuswetgeving en de vrijlating van de Drie van Breda. Van Agt was voorstander van gratieverlening aan deze drie Duitse oorlogsmisdadigers, die sinds hun veroordeling na de Tweede Wereldoorlog in Breda hun levenslange gevangenisstraf uit zaten. Ook in de zogenaamde Menten-kwestie had Van Agt het zwaar te verduren. De van oorlogsmisdaden verdachte Pieter Menten verdween eind 1976 vlak voor zijn arrestatie, en in de Kamer kwam Van Agt, met name door aanvallen vanuit de PvdA-fractie, zwaar onder vuur te liggen. Deze vernedering zou doorwerken in de aanloop naar de val van het kabinet-Den Uyl. De progressief-confessionele samenwerking kwam in maart 1977 voortijdig tot een einde nadat met name Van Agt zich zwaar verzette tegen de op tafel liggende aanpassing van de grondpolitiek.
Van Agt was toen al gekozen tot lijsttrekker voor de nieuw gevormde CDA-partij (een samenwerking tussen KVP, ARP en CHU). De verkiezingen werden een zegetocht voor de PvdA. De partij pakte 53 zetels, vier meer dan het CDA van Van Agt. Een maandenlange formatie volgde, waarin Den Uyl bleef proberen een hernieuwde samenwerking met de christen-democraten op poten te zetten. Zijn pogingen faalden jammerlijk, vooral door de arrogantie van zijn eigen partij. De partij-onderhandelaars probeerden, tegen ongeschreven regels in, invloed uit de oefenen op de personele invulling van de CDA-ministersposten, en het partijcongres wees uitstekende nderhandelingsresultaten regelmatig af omdat er huns inziens meer uit de strijd kon worden gehaald. Dries van Agt ging er uiteindelijk met de buit vandoor en formeerde een kabinet samen met VVD-leider Hans Wiegel, een kabinet waar hij zelf premier van zou worden.
Tot 1982 stond hij aan het hoofd van liefst drie kabinetten. Zijn eerste kabinet (1977-1981) kreeg het vooral economisch zeer zwaar te verduren. Het financieringstekort groeide in deze periode sterk en de werkloosheid liep enorm op. Het plan van aanpak dat door het kabinet gepresenteerd werd (Bestek ’81) werd keer op keer door de almaar verslechterende economische vooruitzichten ingehaald en stierf uiteindelijk een stille dood. Andere grote issues waarmee Van Agt in deze jaren te maken kreeg waren de val van CDA-fractievoorzitter Willem Aantjes wegens diens vermeende oorlogsverleden, de kroning van koningin Beatrix (met de bijbehorende krakersrellen die de festiviteiten verstoorden), en de omstreden levering van duikboten aan Taiwan. Tegen alle verwachtingen in laveerde het kabinet, dat in de Kamer op de zeer smalle basis van 77 Kamerleden (inclusief 7 gedogende CDA-fractieleden) steunde, langs elk opdoemend probleem en zat het de volle vier jaar uit.
De verkiezingen van 1982 brachten zowel het CDA als de VVD licht verlies waardoor ze haar krappe meerderheid in de Kamer kwijtraakten. Het CDA werd opnieuw in de armen van het PvdA gedwongen, en Van Agt vormde het geforceerde kabinet Van Agt II. Dit ‘vechtkabinet’, waarin Den Uyl zitting nam als ‘superminister’ van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zou slechts een zeer kort leven beschoren zijn. Al na negen maanden kissebissen tussen CDA en PvdA kwam het tot een breuk. Samen met de derde coalitiepartner D’66 vormde Van Agt vervolgens het tussenkabinetje Van Agt III. Vlak na de voor het CDA moeizaam verlopen verkiezingsstrijd (3 zetels verlies) kondigde Van Agt in oktober 1982 plotseling zijn vertrek uit de landelijke politiek aan. Het ambacht had veel van hen en zijn gezinsleven geëist, en Van Agt verlangde naar een rol waarbij hij wat minder onder druk hoefde te opereren.
Enkele maanden later werd Van Agt commissaris van de koningin in zijn geliefde Brabant. Teleurgesteld in de oppervlakkigheid van deze functie keerde hij Den Bosch in 1987 alweer de rug toe om delegatiehoofd van de EG in Japan te worden. Tot 1990 zou hij in Tokio werken, om vervolgens vijf jaar als ambassadeur voor de EG in Washington te verblijven. Daarna kreeg Van Agt meer tijd voor zijn passies (wielrennen) en zijn persoonlijke interesses (het lot van de Palestijnen in de bezette gebieden). Hij gaf persoonlijk nieuwe invulling aan dit debat door zelf ferm te staan voor het onrecht dat de Palestijnse bevolking in zijn ogen werd aangedaan.
De oud-premier overleed op 5 februari 2024. Hij werd drieënnegentig jaar oud.