De klacht van Margriet Brycken
Een zomerse dag in Cranendonck
Misschien schijnt de zon wel, de ochtend dat ze Heylken Brycken, twaalf jaar oud, op een kar hijsen. Het zou goed kunnen; de laatste zomers waren niet best, maar die van 1595 is redelijk. Dat is een meevaller, zeker na de voorafgaande onbarmhartige winter en gure, koude lente. Misschien schokt de kar op donderdag 6 juli dus wel door zonovergoten lanen van kasteel Cranendonck naar de plek op de heide waar stro, takkenbossen, gekloofd hout en drie stevige palen betekenisvol zijn gerangschikt. Misschien ruikt Heylken onderweg de warme geuren van het land, de kruiden langs het karrenspoor, het vochtige gras bij de beek, de mest in de stallen van hoeven die één zijn met het land, opgetrokken uit dat land. Het vlas zal nog in bloei hebben gestaan, veldjes vol tere blauwe bloemen. Bermen kleuren groen, geel, wit en paars en op verloren hoeken woekeren braamstruiken en brandnetels. Misschien ziet ze in het voorbijgaan de kinderen met wie ze samen op het land heeft gewerkt en op lange dagen het vee heeft gehoed. Er zullen vogels hebben gezongen, de berustende klanken aan het eind van hun drukke seizoen, de laatste vinkenslagen. Insecten zijn gonzend en brommend in de weer. De deinende kar heeft er haar deun aan toegevoegd – ratelend op de slotbrug, piepend en krakend op de zandpaden, tot ze stilvalt.
En als het vonnis wordt voltrokken, is het dan doodstil of rumoerig als op een jaarmarkt? Er is een menigte op de been, een samengestroomd dorp, opgewonden volk uit de omgeving. Heren te paard met rechte rug en gesoigneerde baard, zwierig gekleed naar hun status, imponerende verschijningen. Bruegels boeren en boerinnen in hun werkplunje, knechten en ambachtslieden, krijgsvolk, geestelijken in kazuifel die op een verhoogd plankier bezwerende formules prevelen en brede armgebaren maken, de blik op de hemel gericht. Zelfs in grotere steden gaan jaren voorbij zonder openbare voltrekkingen van de doodstraf. Het is geen alledaags spektakel, deze zomerdag in Cranendonck. Zeker niet nu het geen uitheemse vagebonden betreft die het leven wordt ontnomen, geen roofzuchtige landlopers of ontspoorde huurlingen, maar mensen van hier, uit deze omgeving, uit het dorp. Vrouwen zelfs, en een kind. Het moet de stemming hebben beïnvloed, ook onder de verantwoordelijken voor het vonnis, ook onder degenen die er vrede mee hebben en de straf passend vinden. Geven ze luid hoorbaar commentaar of zien ze het zwijgend aan? Zijn er omstanders die compassie durven tonen of is het verstandiger blijken van medeleven en betrokkenheid onder het scherpe oog van de magistraten achterwege te laten? Snijden ergens vanuit dit tableau jammerklachten door de lichte zomerochtend?
Eén geluid is er zeker: het blazen van vuur dat ongeduldig zijn weg zoekt door het sprokkelhout, in waaiende tongen oplaait langs de silhouetten tot het zich verzadigd terugtrekt in de roodgloeiende as. In een duivelse gloed komen ze hier aan hun einde: Heylken Brycken, haar moeder Margriet Brycken en Jenneken inde Camer.
Heylken Brycken is een kind in zomaar een boerendorp in een hoek van het hertogdom Brabant, waar schrale zandgrond wordt doorsneden door trage beken. Gemakkelijk is het leven hier allerminst en volwassen worden is lang niet voor iedereen weggelegd.
Er woedt strijd tussen machtigen – waren het eerder die eeuw de hertogen van Gelre tegen de koning van Spanje, nu maken noordelijke gewesten zich los uit diens rijk. In Soerendonk, dat via het kwartier Peelland in de Meierij van ’s-Hertogenbosch voorlopig nog deel uitmaakt van het Spaanse territorium, heeft Heylken Brycken er geen weet van dat zich in een opeenvolging van krijgsgeweld een nieuwe natie aan het vormen is, dat macht verschuift en grenslijnen een andere betekenis krijgen. Ze zal de soldatenbendes kennen die met bruut machtsvertoon het toch al uitgeputte platteland teisteren, plunderend en brandschattend, en het zal voor haar niet uitmaken of het de ‘eigen’ bendes zijn of die van de tegenpartij – wie zal zeggen wat het verschil is? Ze heeft leren lopen en praten, en moest al vroeg haar handen uit de mouwen steken om mee de kost te verdienen. Zoals elk kind in die tijd, uitgezonderd de enkeling die voorzien van een luisterrijk familiewapen is voorbestemd om leiding te geven en met een trotse portretschildering de grote of kleinere geschiedenis in te gaan.
Het is de vraag of we in die geschiedschrijving iets over Heylken Brycken hadden vernomen als haar moeder Margriet niet op 14 juni 1595 samen met haar man Maarten bij de autoriteiten van Cranendonck aan de deur had geklopt om zich te beklagen over de kwaadsprekerij door een van de dorpsgenoten in haar woonplaats Soerendonk. Die actie, min of meer vrijwillig ondernomen, doet het vuur oplaaien, figuurlijk en letterlijk, waarna het een meedogenloos spoor trekt door het kwartier Peelland. Zou de hele heksenjacht zonder deze lont in het kruitvat achterwege zijn gebleven? Het is denkbaar, niet zeker. Uit het vervolg van de procedure blijkt dat Margriet in het dorp al lang met scheve ogen wordt aangekeken, en zij niet alleen, en dat het heel goed toch een keer tot een uitbarsting had kunnen komen. Anderzijds is een van haar belangrijkste opponenten al van gevorderde leeftijd. Wanneer die het aardse toneel had verlaten, was de grootste onrust misschien wel geleidelijk vervaagd, samen met zijn nagedachtenis, en was de spanning beheersbaar gebleven.
De klacht waarmee Margriet zich meldt, is gericht tegen Frans Berchmans, tachtig jaar oud. Het is een man met wie ze al lang op slechte voet staat en die volgens haar nu heeft rondgebazuind dat hem door haar toverkunsten schade is berokkend. Ze zou er langs bovennatuurlijke weg voor hebben gezorgd dat het op de zolder van zijn boerderij opgeslagen graan bedorven raakte. Het is een ernstige beschuldiging en aantijgingen van deze aard hoeft niemand over zijn kant te laten gaan. Het recht biedt mogelijkheden actie te ondernemen tegen beledigingen en laster en de andere partij daarvoor te laten boeten. Sterker nog: wie er geen gebruik van maakt, loopt zelfs het risico dat de tolerantie wordt uitgelegd als angst om zijn handelingen in alle openheid te laten toetsen, als een verkapte bekentenis. Wie zwijgt stemt dus toe, en in processen wordt het zwijgen als bewijsmateriaal opgevoerd. Omdat toverij bij de zwaarste delicten hoort, kan daar ook de zwaarste straf voor worden opgelegd. Toch is het zelf aangaan van de strijd geen sinecure. De uitkomst is ongewis en beweringen die voorheen afgedaan konden worden als onbetekenende verzinsels krijgen nu een formele status. Er valt niet meer voor te wenden dat het zo’n vaart niet loopt. Het is kortom een afweging die niet meevalt.
Over de sfeer in haar omgeving en de niet-geringe druk die Margriet moet hebben gevoeld, worden we enkele dagen later ingelicht door een van haar dorpsgenoten. Scalck Claessen, als een van de lokale ‘borgemeesters’ verantwoordelijk voor de dorpskas en belast met het ophalen van verschuldigde bijdragen bij inwoners, vertelt dat hij in die functie Margriet Brycken bezocht en dat bij die gelegenheid de recente toverijbeschuldiging ter sprake kwam. Margriet zou weleens werk maken van de leugens die over haar werden rondgestrooid, zo hoorde hij haar met de nodige bombarie verkondigen. Ze zei ook dat ze er heel wat voor over had om de valse roddels uit de wereld te krijgen. Er moest een eind aan komen, al ging het haar alles kosten wat ze bezat! Grote woorden, maar op Claessen maakten ze niet veel indruk. Het was hem bekend dat Margriet zich al eerder over beschuldigingen en insinuaties had opgewonden, maar de daders nooit ter verantwoording had geroepen. Zo zeker van haar zaak voelde ze zich kennelijk niet. En nu zou ze wel het lef hebben een vermeende kwaadspreker aan te pakken? Hij daagt haar uit het niet opnieuw bij woorden te laten, maar er snel werk van te maken:
‘Je bent in het verleden al vaker beschuldigd, als je er weer niets aan doet denk ik er het mijne van…’
Over wie Margriet Brycken is en wat ze doet, geven de stukken zijdelings informatie. Hoe oud ze is staat nergens vermeld, alleen de leeftijd van dochter Heylken kan dienen als globale indicatie. Dat ze nog meer kinderen heeft, blijkt uitsluitend uit de verklaring van Scalck Claessen: hij hoort haar praten tegen ‘heur kynders’. Verder valt op te maken dat ze zich zoals vrijwel iedereen in het dorp bezighoudt met het boerenbedrijf. Er is sprake van ruzie over de pacht van een stuk land aan haar en haar man, en haar dochter heeft het over ‘grond tegenover ons wortelveld’. En: ze kan toveren. Dat wil het verzamelde archiefmateriaal uit Cranendonck doen geloven, ze geeft het in de stukken zelf toe. Ze accepteert de straf die ze binnen enkele weken te horen zal krijgen en gaat berustend haar einde tegemoet. Zo staat het er, zwart op wit, door niemand weersproken. Maar zo begint het niet, die veertiende juni 1595.
Als Margriet zwicht voor de pressie om zich te verantwoorden, heeft ze op grond van het geldende recht meer dan één optie. Zo kan ze zich ‘ter purge stellen’, zoals dat heet. Ze zou dan de strijd aanbinden met alle mogelijke lasteraars door hen uit te dagen met hun beweringen in het openbaar naar het gerecht te komen. Dat wordt ten aanhoren van de hele gemeenschap afgekondigd in of bij de kerk. Purgeren betekent zuiveren: als niemand het tegen haar opneemt of als aanklachten na onderzoek worden verworpen, is haar onschuld vastgesteld en moet iedereen er wat dit onderwerp aangaat voortaan het zwijgen toe doen. Maar wie zich ter purge stelt, moet stevig in zijn schoenen staan. Een offensief kan van alle kanten komen. Misschien daarom is het niet de weg die Margriet Brycken verkiest. Zij beperkt zich tot het concrete geval van dat moment, de door Frans Berchmans uitgesproken overtuiging dat Margriet zijn koren heeft betoverd. Tegen hem persoonlijk dient ze een smaadklacht in; een procesvorm die in het dossier wordt omschreven als ‘voet bij steck ten banden van ijseren’. Ze eist dat Berchmans zijn beschuldiging hardmaakt of zijn woorden terugneemt. Ze geeft zich over in gevangenschap – de ‘ijzeren banden’ –, een lot dat ook de door haar aangeklaagde Frans Berchmans op grond van deze procedure moet ondergaan.
~ Johan Otten
Bovenstaand fragment is afkomstig uit het boek Duivelskwartier. 1595: heksen, heren en de dood in het vuur (Vantilt)