Een dukdalf is een massieve paal die boven het water uitsteekt en waar schippers hun vaartuigen aan vastleggen. Het woord kent een bijzondere ontstaansgeschiedenis. Vermoedelijk is het omstreeks 1570 bedacht door een groepje geuzen tijdens de Nederlandse Opstand.
In mei 1567 komt een Spaanse man met de exotische naam Fernando Álvarez de Toledo y Pimentel (1507-1582), bekend als de hertog van Alva, aan in de Nederlanden. Samen met een gevolg van 10.000 militairen komt deze Alva de beeldenstormers, die het jaar ervoor de rooms-katholieke kerken gemolesteerd hebben, een lesje leren.
Dat lukt hem aanvankelijk aardig. Alva’s Raad van Beroerten, een rechtbank die de beeldenstormers in de Nederlanden aanpakt, executeert ruim 1000 mensen en verbant er meer dan 11.000. Alva maakt zich niet populairder met dit soort acties. Zeker niet als hij in 1569 ook nog de Tiende Penning invoert, een gehate belastingmaatregel waarmee Alva zijn troepen wil financieren.
De geuzen zijn helemaal klaar met de Spaanse relnicht. Naar de Franse benaming van de hertog, duc d’Albe, gaan ze de aanmeerpalen van hun schepen ‘dukdalf’ noemen. Er zijn twee redenen voor deze analogie. Ten eerste laat de hertog bij laag water gevangengenomen geuzen aan deze aanmeerpalen vastbinden, zodat zij door het langzaam opkomend tij een verschrikkelijke verdrinkingsdood sterven. Ten tweede hopen de geuzen het omgekeerde: ze willen Alva dood hebben. Net zoals ze hun touwen om de aanmeerpalen gooien, wensen ze een touw om de nek van de hertog van Alva. Daarbij lijken de aanmeerpalen, wit van boven en donker van onder, verdacht veel op de kleurencombinatie van Alva’s kleding. De Spaanse hertog draagt doorgaans een zwarte outfit, maar rond zijn nek een witte kraag. Dus daarom: dukdalf.
De wens van de geuzen om Alva te zien hangen komt niet uit. In 1573 vertrekt Alva weer naar het zuiden van Europa, waar hij in 1582 op 75-jarige leeftijd een natuurlijke dood sterft.