Op het oog is er weinig bijzonders aan het houten huis op perceel nummer 101/7 en 101/8 aan de westoever van de Gross Glienicker See aan de rand van Berlijn. Na eerst door krakers vervuild en vernield te zijn geweest, waren de laatste bewoners een moedervos met haar jongen. Jaren van leegstand volgden, totdat in 2014 de bouwvallige weekendwoning gered werd van de sloop. Na een uitgebreide schoonmaakactie werd tijdens een ceremonie in augustus een bordje aangebracht op de houten gevel met daarop de tekst ‘Denkmal’. Vanaf die dag werd het eenvoudige bouwwerk door de deelstaat Brandenburg officieel erkend als monument.
De Britse schrijver en journalist Thomas Harding zag het huis aan het meer voor het eerst in 1993, toen zijn oma hem en haar andere kleinkinderen meenam naar Berlijn, de stad van haar jeugd. Elsie Harding had geweldige herinneringen aan de plek waar ze met haar ouders en broers en zus vele zomers had doorgebracht. Vanuit hun tuin konden ze een duik nemen in het frisse water van het meer en zonnebadend op hun gazon voelden ze zich ver weg van de drukke Duitse hoofdstad. Haar vader, de Joodse arts Alfred Alexander, had het gelijkvloerse huis met negen kamers in 1927 laten bouwen op de grond die hij pachtte van Otto von Wollank, de landheer van landgoed Gross Glienicke. Meerdere Berlijnse notabelen zouden in de daarop volgende jaren eveneens een weekendhuis bouwen aan de oever van het rustieke meer, als statussymbool en ontspanningsplek. Aan de idylle van het onbezorgde landelijke leven kwam voor de Alexanders een eind toen Hitler in 1933 de macht greep. Bezorgd vanwege het antisemitisme van de dictator en zijn volgelingen ontvluchtten ze in 1936 Duitsland, waarna het huis nooit meer door hen bewoond zou worden.
Erbarmelijke staat
De eerste kennismaking met het huis dat ooit aan zijn familie toebehoord had, liet Harding niet onbetuigd. Het duurde echter nog tot 2013 voordat hij er opnieuw een bezoek aan bracht. Na onder prikkeldraad gekropen te zijn en zich een weg gebaand te hebben door het hoge gras en struikgewas in de verwilderde tuin, was hij bedroefd door de erbarmelijke staat waarin hij het aantrof. In het dak zaten barsten, de bakstenen schoorstenen waren afgebrokkeld en binnen lagen de vloeren bezaaid met bierflesjes, vuile kleding en andere troep. Graffiti en schimmels op de muren bezoedelden de woning die na de Alexanders nog aan drie andere families onderdak had geboden, tot een paar jaar na de val van de Berlijnse Muur.
De Brit liet het er niet bij zitten en begon te onderzoeken of zijn familie het huis terug kon claimen, dat zijn overgrootvader onder druk van de nazi’s voor een prijs ver beneden de eigenlijke waarde had moeten afstaan. Daar liet hij het niet bij, want voor zijn boek ‘Het huis aan het meer’ ploos hij de bijna honderdjarige historie van het huis en zijn bewoners uit, vanaf het moment van de bouw tot nu. Behalve het verhaal van een huis en de mensen die er woonden, vertelt zijn boek het verhaal van honderd jaar Duitse geschiedenis.
Sovjetzone
Het was de succesvolle muziekuitgever August Wilhelm Meisel die met zijn tweede vrouw en hun twee kinderen het huis aan het meer gedurende het nazitijdperk tot het zijne maakte. Harding beschrijft hoe Meisel lid werd van de NSDAP en zijn Joodse artiesten aan de kant zette om zijn bedrijf voort te kunnen zetten. Hij liep altijd netjes in de pas met de instructies van het nazipropagandaministerie van Joseph Goebbels. Na afloop van de Tweede Wereldoorlog kwam het huis in de Sovjetzone te liggen met het meer als grens tussen oost en west. In de tijd van de Berlijnse luchtbrug, van 26 juni 1948 tot 12 mei 1949, raasden Dakota C47-vrachttoestellen over het perceel die landden en opstegen op het nabij gelegen Britse vliegveld Gatow om de door Sovjetleider Stalin geïsoleerde West-Berlijnse bevolking van voedsel en andere voorraden te voorzien.
Nadat er eerst al een eenvoudig hek had gestaan, verrees aan de oever van het meer in 1961 een betonnen, zwaar beveiligde muur. Tot 1989 zou de Berlijnse Muur het zicht op het meer vanuit het huis belemmeren en was een duik in het water vanuit de tuin niet langer mogelijk. De Meisels hadden intussen hun weekendwoning ook moeten verlaten, aangezien ze woonden en werkten in West-Berlijn en geen toegang meer hadden tot Gross Glienicke, dat behoorde tot de DDR.
Grauwe maatschappij
Ook het verhaal van de twee families die daarna nog woonden in het huis aan het meer wordt door Harding verteld. Niet langer waren het rijke gezinnen uit Berlijn die hier verbleven. Gedurende een aantal jaren werd het huis zelfs gedeeld door twee families. Het landgoed Gross Glinecke bestond inmiddels ook niet meer. Robert von Schultz (een fanatieke nazi), die in 1929 de leiding had overgenomen na de dood van zijn schoonvader, had het aan de nazi-overheid moeten afstaan ter compensatie van zijn schulden. Het landhuis brandde na de oorlog af, terwijl het eens zo mooie meer vervuild raakte en met algen gevuld.
De landelijke idylle die Gross Glienicke eens was geweest was geschiedenis. De betonnen muur met prikkeldraadhekken, wachthonden en patrouillerende grenswachten stond symbool voor een grauwe maatschappij. Onder de communistische regering was de bevolking van het dorp voor hun dagelijkse boodschappen aangewezen op een winkel van de overheid, waarvan het assortiment bijzonder beperkt was in vergelijking met supermarkten in het westen. Voortdurend hield de geheime dienst, de Stasi, een oogje in het zeil, met behulp van vele informanten. Genoeg dorpelingen vonden het echter allemaal wel prima, aangezien de overheid zorgde voor huisvesting, werk, kinderopvang en wat al niet meer.
Veiligheidszone
In het huis aan het meer ging het leven zijn gewone gang, hoewel het zich in de veiligheidszone van de Muur bevond en het daarom niet toegestaan was zonder toestemming gasten uit te nodigen. Toen één van de bewoners, de tiener Bernd, verkering had met een meisje glipte hij met haar langs de wachtposten om haar vervolgens via de tuin van de buren mee naar binnen te nemen. Hoewel hij lid was geweest van de jeugdbeweging van de communistische partij en hij nooit een andere regering had gekend dan die van de DDR, verlangde de jongeman naar het vrije Westen. Hij verweet het zijn ouders dat ze niet naar het westen waren gegaan toen het nog kon, maar die antwoordden dan dat hij er in Gross Glienicke maar het beste van moest maken. Bernd zou nog tot 1989 moeten wachten voordat de Muur viel. Inmiddels met zijn gezin woonachtig in een ander huis aan de oever van het meer sloeg hij de muur in zijn tuin eigenhandig kapot met een moker. Zo lang als hij zich herinnerde was het water van het meer onbereikbaar gebleven, maar nu kon hij met zijn zoontje er eindelijk weer in zwemmen.
Alexander Haus
Na de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog doorstaan te hebben, raakte het huis aan het meer rond de eeuwwisseling in verval. Harding ontdekte dat er plannen waren om het bouwwerk af te breken en op deze locatie nieuwe woningen te creëren. Met behulp van zijn familieleden en lokale bewoners nam hij het initiatief om het huis en de omliggende tuin grondig schoon te maken en de autoriteiten te overtuigen van het belang van instandhouding. Britten en Duitsers snoeiden gebroederlijk wilde struiken in de tuin, poetsten nog intact serviesgoed en maakten alle kamers vrij van door krakers achtergelaten rommel.
Onder de naam Alexander Haus moet het gebouw in de toekomst ruimte bieden voor projecten aangaande educatie en verzoening. Het boek van Thomas Harding, dat met net zoveel vaart geschreven is als een goede historische roman, vormt een overtuigend pleidooi voor dit plan. Op toegankelijke wijze verbindt de auteur persoonlijke verhalen en familiegeschiedenissen met de Duitse historie, waarbij een weekendhuis, dat op het eerste aanzicht slechts rijp voor de sloop is, fungeert als microkosmos. De auteur onthult de boeiende geschiedenis die verscholen gaat achter de afgebladderde verf, het ingezakte dak en de met klimop overgroeide en verroeste dakgoten en dit verhaal is, hoewel het geen nieuwe historische inzichten oplevert, het vertellen waard.