De Brusselaar Guido Fonteyn is een bekend Vlaams journalist en schrijver die diverse boeken heeft geschreven over de geschiedenis van België. Recent zijn drie van deze eerdere boeken gebundeld uitgegeven onder de titel België. Een menáge à trois (Uitgeverij EPO, 2016). In dit drieluik laat Fonteyn zijn licht schijnen op de complexe krachtsverhoudingen tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel.
Het boek biedt, zo lezen we meteen op de achterkant van deze mooie boekenbox, ‘een averechtse wandeling doorheen de geschiedenis van ons complexe land. Een caleidoscoop van grote en kleine histories’. Deze belofte wordt in het drieluik van Guido Fonteyn meer dan waargemaakt. Een kort overzicht van de inhoud van de drie deeltjes volgt hieronder.
Vlaanderen, Brussel en Wallonië
Het deel Vlaanderen, Brussel en Wallonië gaat in op met name de economische verschillen en interactie tussen deze regio’s in de negentiende een twintigste eeuw. Wallonië ontwikkelde zich in de negentiende eeuw tot een van de welvarendste regio’s in de wereld, met name dankzij de natuurlijke rijkdom en grondstoffen (zoals steenkool, ijzererts, lood en zelfs goud) in dat gebied. Vlaanderen daarentegen was in het Europa van dat moment een rampgebied, aldus Fonteyn:
“Delfstoffen waren er toen niet, en de enige industrie die Vlaanderen toen rijk was, de textielindustrie, stortte in het begin van die verschrikkelijke negentiende eeuw compleet in elkaar. (…) Vlamingen stierven op straat van de honger.” (8,9)
Met name in de periode 1830-1890 was er in Vlaanderen sprake van grote armoede. Vlaanderen behoorde in die tijd tot de armste en slechtst bestuurde gebieden in Europa.
De getallen spreken boekdelen, zo schrijft Fonteyn verderop in dit deeltje:
“Op de 280.000 weefsters en spinsters die de provincies Oost- en West-Vlaanderen telden in 1848, waren er 70.000 behoeftig, aangewezen dus op openbare weldadigheid. Het totale aantal bedelaars in beide provincies bedroeg 450.000, dat is een derde van de bevolking. In bepaalde textielgewesten, zoals in het arrondissement Roeselare-Tielt, bedroeg het aantal behoeftigen meer dan 40 procent van de bevolking.” (118)
Fonteyn schetst hiernaast de migratiestromen die plaatsvond van Vlaanderen naar Wallonië in de tijd dat het in Frans-België beter ging. In de twintigste eeuw keerde de situatie zich echter en werd Vlaanderen een welvarend gebied. Een van de factoren hierbij was het feit dat deze regio aan zee lag. Er kwamen goedkope delfstoffen uit het buitenland via de Vlaamse havens naar Europa, waardoor de welvaart van Wallonië ten einde kwam.
De auteur betoogt op het eind van dit deel dat Wallonië op papier misschien wel rijk was in de negentiende eeuw, maar dat dit deels schijn was. Veel geld en winst werd namelijk doorgesluisd naar Brussel. Volgens Fonteyn speelde de Société Générale (oorspronkelijk Generale geheten) hierbij een cruciale rol, een instelling die nog stamde uit de tijd van de Verenigde Nederlanden onder koning Willem I:
“Aan de basis van de oprichting van de Generale in 1822 ligt koning Willem I. Dat was in de periode 1815-1830, toen België, na de nederlaag van Napoleon bij Waterloo, samen met Nederland ‘de Nederlanden’ vormde. (…) Het plaatje is duidelijk: de winsten uit de Waalse steenkool en delfstoffenindustrieën vloeiden naar het ‘Brussel’ van de Generale en enkele gelijkaardige instellingen. Ze bleven niet achter in Wallonië.” (174, 178)
Hier lijken overigens overeenkomsten te zijn met de Nederlandse Handelsmaatschappij (NHM), eveneens gesticht door koning Willem I en door hem gebruikt om grote hoeveelheden winst uit Nederlands Oost-Indië te sluizen voor persoonlijk voordeel…
Grensgebied van Voeren tot Sankt Vith
De taalscheiding in België kom aan bod in het deeltje Grensgebied van Voeren tot Sankt Vith. België is, zoals vrij bekend, verdeeld in drie taalzones: Vlaams België, Franstalig België en – sinds 1919 toen België de zogenoemde ‘Oostkantons’ cadeau kreeg van Duitsland: Eupen, Sankt Vith en (het Vlaamse) Malmedy – Duitstalig België.
Fonteyn maakt in dit deeltje duidelijk dat na de Belgische Omwenteling van 1830 – in de Nederlandse historiografie vaak Belgische Opstand of Belgische Revolutie genoemd – lange tijd een sterke aversie richting het Nederlands prevaleerde binnen Belgische politieke en bestuurskringen. België keek lange tijd op tegen Frankrijk en oriënteerde zich hoofdzakelijk op dat land. Ook omdat economisch gezien het geld in de negentiende eeuw en vroege twintigste eeuw uit Wallonië kwam en niet uit Vlaanderen. Totdat de Vlaamse Beweging – die na 1870 flink groeide – een lange en moeizame strijd aanging om dit te keren.
In dit deel gaat Fonteyn vooral diep in op de Duitstalige gebieden in België, die samen ongeveer 750.000 inwoners tellen, door per gemeente in hoofdlijnen onderwerpen als de geschiedenis, taalontwikkeling, natuur en ecologie aan te stippen. Regelmatig maakt Fonteyn hierbij interessante uitstapjes, bijvoorbeeld naar de Tweede Wereldoorlog. Ik citeer:
“Op 10 mei 1940 viel Duitsland België binnen en al op 18 mei 1940 werd het grondgebied van Eupen-Malmedy-Sankt Vith bij Führererlass (een persoonlijke beslissing van Adolf Hitler) opnieuw bij Duitsland gevoegd. Een deel van de bevolking had de Duitsers als bevrijders onthaald, een minderheid ging in verzet. (…) Meer dan zevenduizend inwoners werden lid van de NSDAP.” (71)
Over de taalgrens van Komen naar Voeren
Het derde deeltje, Over de taalgrens van Komen naar Voeren, zoomt in op het ontstaan en de geschiedenis van de Nederlands-Franse taalgrens. In het eerste deel van dit boek beantwoordt Fonteyn de vraag hoe deze taalgrens ontstond, als onderdeel van de lijn die in Europa de Germaanse en Romaanse wereld van elkaar scheidde. Ten aanzien van het historische ontstaan van de taalgrens abstraheert Fonteyn twee historische hoofdlijnen:
“Twee zaken vallen op. Ten eerste blijkt dat de taalgrenzen zeer oud zijn, vaak sinds de late middeleeuwen vastliggen, en dat zij – op zeer lange termijn bekeken – nauwelijks of zelfs helemaal niet veranderen wat betreft de door het volk gesproken taal. De tweede vaststelling is dat de machtigste partner de lijn van de taalgrens altijd in zijn voordeel probeert te verschuiven, en daar ook vaak in slaagt.” (36)
De auteur geeft hier, naast allerlei aanwijzingen voor personen die als toerist naar plaatsen willen afreizen als Doornik, Lessen, Luik en Kortrijk, ook de nodige informatie over de wet-Gilson (1963), die België formeel-juridisch in vier taalgebieden indeelde: Nederlandstalig Vlaanderen, Franstalig Wallonië, Duitstalig België en tweetalig Brussel.
Talloze andere onderwerpen komen in dit deeltje nog, korter of langer, aan bod, zoals de Slag bij Waterloo in 1815 (waarbij Belgen aan beide zijden elkaar bevochten), de Ronde van Vlaanderen, kathedralen, kastelen of het toeristische plaatsje Voeren in Belgisch Limburg, waar de Vlamingen uiteindelijk de taalstrijd wonnen van de Walen.
Boek: België. Een ménage à trois – Guido Fonteyn