Meer dan levensgrote meisjesfiguren
Tot mijn vijftiende jaar bezoekt ons gezin de zondagsmis. Hoewel na verloop van tijd niet meer wekelijks, toch nog altijd heel regelmatig. In het begin gaan we naar de Nicolaaskerk. Na een jaar of wat verkiezen mijn ouders de Maria Koninginkerk. Die maakt een minder conservatieve indruk, al was het alleen door het moderne, pas tien jaar oude gebouw. Geen neogotische godstempel met zware pijlers en gebrandschilderde ramen, zoals ze overal in de Nederlandse kerkprovincie staan, maar een minimalistische zaalkerk die door een losstaande klokkentoren herinnert aan vroegchristelijke gebedshuizen. Aan de buitenkant siert een fries met de vijf wijze en vijf dwaze maagden uit het Nieuwe Testament een halfronde, witgepleisterde gevelwand. Tien gestileerde, meer dan levensgrote meisjesfiguren.
Het vijftal dat de olie spaarde, loopt met brandende lampjes opgetogen naar rechts, waar je Christus, hun hemelse bruidegom, mag vermoeden. De meisjes die hun olie verspilden, gaan daarentegen onder veel misbaar en met gebogen hoofd de andere kant op, naar een plek waar hun het heil ontzegd zal blijven. Het valt te vrezen dat ik hen zal moeten begeleiden, want de les van godsvertrouwen die de parabel uitdraagt, wijs ik aan het einde van mijn tienerjaren af. Mijn moeder zinspeelt regelmatig op het dubbele vijftal maagden: denk na over de gevolgen van je daden! Of ik op mijn beurt, zoals zij dat bij mij deed, hun verhaal zal doorgeven?
In de Maria Koninginkerk zit de geloofsgemeenschap in een halve cirkel rond een natuurstenen altaartafel met een 40 centimeter dik massief blad. De waaiervormige zaal maakt eerder een brede dan een diepe indruk, zodat er geen sprake is van de hiërarchie die de Nicolaaskerk ademt. Niemand heeft het gevoel dat hij is weggestopt in een van de achterste rijen van het kerkschip. Tijdens de mis worden liederen gezongen die nog altijd voor in mijn geheugen liggen:
‘De hemel en de aarde wordt stralende en puur. God zal zich openbaren in heel zijn creatuur.’
In 1974 treedt een geestelijk leider aan die de ambtstitel pastoor afwijst en de voorkeur geeft aan het Latijnse origineel ‘pastor’. Een herder dus wil deze nieuwe parochus zijn. Iemand die niet zozeer een institutie dient als wel zich bekommert om gelovigen. De zielenhoeder werkte lang onder dom Hélder Câmera in het Braziliaanse Recife en kwam daar in aanraking met de bevrijdingstheologie. Die stelt niet de individuele dwaling centraal, maar beoogt een verlossing van zonden die de mens collectief ervaart: armoede, uitbuiting en onderdrukking. De kerk aanvaardt een politieke rol, en plotseling hekelen geestelijken het grote kapitaal en de bestuurlijke elite.
Een van de eerste ambtshandelingen van de nieuwe pastor spreekt boekdelen. Kort na zijn aantreden ontbindt hij het college van bestuur, dat hem had voorgedragen bij de Utrechtse bisschop. De tijd zou rijp zijn voor nieuwe vormen van medezeggenschap. Over God zegt het evangelie van Lucas: ‘Heersers stoot hij van hun troon en wie gering is geeft hij aanzien.’ Een geliefd Bijbelvers onder bevrijdingstheologen en kennelijk ook het devies van de voormalige volksprediker, die daarmee in Baarn niet alleen vrienden maakt.
In diverse woonwijken worden naar Zuid-Amerikaans voorbeeld basisgemeentes geïnstalleerd waarop het machtsapparaat van Rome geen grip heeft. De zondagspreek is niet meer alleen aan ziekte en eenzaamheid gewijd, maar thematiseert ook maatschappelijke misstanden en ongelijke kansen. De pastor stimuleert de lekenpreek en tijdens de mis nemen gemeenteleden de Bijbellezing voor hun rekening. De Maria Koninginkerk ontpopt zich tot een centrum van religieuze vernieuwing, en de tijden lijken voorbij dat de fabrikant de pastoor voorhield: ‘Hou jij ze dom, dan hou ik ze arm!’
Maar ook voor kanker
Mijn ouders hebben moeite de ontwikkelingen bij te benen. Tijdens het anticonceptiedebat moesten ze opboksen tegen de vertegenwoordigers van een onneembaar bolwerk. Ditmaal is de situatie andersom. Geen klerikale starheid, geen blokkadehouding, maar hervormingen die van de kerk uitgaan. In Baarn is één ding zeker. De restauratieve inspanningen van het Vaticaan, die leidden tot de benoeming van de bisschoppen Simonis en Gijsen, blijven er zonder aantoonbaar effect.
Vooralsnog gaan mijn vader en moeder mee in het beleid van de vooruitstrevende pastor. Zelfs als deze tijdens een ‘happening’ een beatband laat optreden in het kerkgebouw. Een ontheiliging, want zonder pardon wordt het sanctuarium vrijgeruimd. In felgekleurde showkleding posteren de bandleden zich rond de altaartafel. Pontificaal daarbovenop prijkt een drumstel met vier toms en een paar glanzende bekkens. Op de plaats van de ciborie, de gewijde kelk met de hosties, staat het roestige voetpedaal van een grote bassdrum.
Tijdens de muziekact moet de slagwerker oppassen dat hij zijn kruk niet te ver naar achteren schuift, want bij een valpartij is uiteraard niemand gebaat. Maar de marmeren monoliet doet ook in dit specifieke geval goede diensten. Van het weekend voltrok zich op het tafelblad het wonder van de consecratie, zodat brood (‘Want dit is mijn lichaam’) en wijn (‘Want dit is de kelk van mijn bloed’) tot een heilige manifestatie van Christus’ goddelijke natuur werden. Vandaag fungeert het altaar als een verhoogd podium voor een muzikant met een haardos die niet onderdoet voor die van de drummer Animal uit de Muppet Show.
Als de pastor bij zichzelf echter paranormale gaven ontdekt, verliezen mijn ouders hun vertrouwen. Het begint bescheiden. Parochieleden zeggen van kwalen verlost te zijn, nadat de geestelijke hun zijn hand heeft opgelegd. Zij hebben baat bij een door hem zo genoemde ‘bilocatie’. Als de leidsman zich concentreert op het lichamelijke leed van zijn parochianen, voelt hij naar eigen zeggen op de plaats van hun pijn in zijn eigen lichaam een gloeiende warmte. Ook hem bevreemdt dat, maar het effect ervan is onloochenbaar. De lijdende gelovigen gaat het naderhand duidelijk beter.
Verrast door zijn eigen succes betrekt de Baarnse zielzorger vanaf nu het fysieke welzijn van zijn gemeenteleden in de pastorale begeleiding. Hij organiseert gebedssessies die regionaal en later landelijk op interesse stuiten. Van heinde en verre trekken adepten naar de spirituele mentor van mijn ouders, en weekblad Nieuwe Revu weet aan het begin van de jaren tachtig te melden dat je in de Eemstad terechtkunt voor de uiteenlopendste gebreken:
‘Rugklachten, hooikoorts, migraine, maar ook voor kanker.’
Nog in 1990 maakt de wonderdoende pastor het Leidsche Dagblad tot deelgenoot van zijn beweegredenen:
‘Het hoort er helemaal bij. Als priester heb je de opdracht het evangelie te verkondigen en zieken te genezen. Daar houd ik me aan. Dat heeft niets met paranormaal te maken. Het is gewoon zo natuurlijk dat het bovennatuurlijk wordt. En ik ben geen genezer, maar een priester die sacramenten uitdeelt die werken.’
Financieel legt het ziekenpastoraat de Maria Koninginkerk geen windeieren. Vooral de verkoop van gewijde olie, die geliefd is onder kwakkelende kerkgangers, blijkt lucratief. Al gauw kunnen de aanzienlijke schulden van de parochie tot op de laatste cent worden afgelost. Zelfs telefonische consulten biedt de pater-genezer aan, hoewel ze op kritiek stuiten. Want hoe iemand via een draadverbinding de hand op te leggen? In de gerenommeerde Vereniging tegen de Kwakzalverij (VTDK) vindt hij dan ook een geduchte tegenstander. Herhaaldelijk duikt zijn naam op in haar publicaties en het oordeel is glashelder: een charlatan.
Baat het niet, dan schaadt het niet
Dat het bisdom niet ingrijpt, vindt een verklaring in de opkomst van evangelische initiatieven binnen de katholieke kerk. Die worden door haar gedoogd en vinden een ideologisch thuis in de Katholieke Charismatische Vernieuwing (KCV). Deze koepelorganisatie volgt internationale genezingsevangelisten in de opvatting dat een verdiepte vroomheid óók aan de basis kan staan van een fysieke verlossing. Gebed en genezing, maar evenzogoed een spiritueel voelen en de waarlijke bevrijding, zijn kernbegrippen van een nieuwe religiositeit die sterk is gericht op de persoonlijke geloofsbeleving.
In dit verband is het geen al te grote stap naar de Baarnse zielenherder. Hij belichaamt een mentaliteit die in bepaalde kerkelijke kringen typisch is voor de jaren zeventig. Ook in het Eemland is er dus niets nieuws onder de zon, hoewel de heelmeester dat zelf anders ziet. In het Leidsche Dagblad beschrijft hij zichzelf niet als trendvolger, maar als iemand die de toon zet. De terughoudendheid van de bisschop meent hij te begrijpen:
‘Ik denk dat ze het niet aandurven om mij aan te pakken. Dat zou te veel publiciteit geven. Sinds ik met het ziekenpastoraat ben begonnen, heb ik niemand van mijn kerkelijke collega’s nog gezien. Zelfs van mijn eigen orde heb ik niets meer gehoord. Dat maakt je, ondanks het verschrikkelijk mooie werk dat ik doe, best eenzaam.’
Mijn ouders weten niet hoe de gekrenkte priester bij te staan in zijn isolement. Net als de nodige andere parochianen zien ze in hem een dweper. De pastor die zo graag doktert, raakt verbitterd en overlaadt zijn achterdochtige gemeenteleden met verwijten. Na verloop van tijd is de kloof tussen de partijen onoverbrugbaar.
De katholieke kerk heeft in Baarn twee gezichten. In de eerste plaats is er het conservatieve instituut waarmee mijn ouders vertrouwd zijn sinds hun jeugd en dat ze in de Nicolaasgemeente menen te herkennen. En dan zijn er de dynamische impulsen die uitgaan van de parochie van Maria Koningin. Ze brengen een enthousiasme teweeg dat bij mijn vader en moeder aanhoudt tot het moment dat ze hun leidsman niet langer kunnen volgen op zijn charismatische weg.
Uiteindelijk voelen zij zich ontheemd, vermalen tussen aan de ene kant het Vaticaan dat een achterhaald verleden conserveert, en aan de andere kant een kerk die op hol slaat in een losgeslagen heden. Mijn ouders zouden het lidmaatschap van de rooms-katholieke kerk kunnen beëindigen. Maar zich uitschrijven en daardoor formeel afstand doen van het geloof, komt voor hen niet in aanmerking.
Zij gaan deel uitmaken van een groeiend legioen ‘randkerkelijken’, mensen die, hoewel ze op feest- en hoogtijdagen of bij trouwerijen en begrafenissen nog wel eens een mis bezoeken, feitelijk passieve parochieleden zijn geworden. Hun ontwikkeling is karakteristiek voor de ontzuiling. Gold rond 1960 minder dan 10 procent van de gelovigen als randkerkelijk, aan het begin van de jaren tachtig staat meer dan twee derde deel van de katholieken als zodanig te boek. Vanaf de zijlijn kijken mijn vader en moeder wantrouwend toe, maar voorlopig geldt: baat het niet, dan schaadt het niet.
Brekend servies en duidelijk hoorbaar glasgerinkel
De laatste zondagsmis waaraan we met de hele familie deelnemen, eindigt met een knal. Ergens in het najaar van 1978. Het is opnieuw zo’n dag dat ik me bekwaam in een misschien wel typisch katholieke vaardigheid: luisteren met één oor. De lange preek boeit me niet, zodat ik wegdrijf in een eigen gedachteleven. Maar ik zorg ervoor dat ik niet helemaal verdwijn uit het hier en nu.
Zo merk ik hoe mijn ouders steeds onrustiger worden. Vanachter het altaar vallen er woorden die te maken hebben met aanrakingen en energiestromen. ‘Nu is het genoeg!’ sist mijn moeder in de richting van mijn vader. Bij het vertrek uit de kerk geven ze de pastor geen hand, zoals ze dat op de meeste andere zondagen wél doen. Met grote stappen benen ze naar de Opel Ascona die verderop in de straat staat. Dat ze opgewonden zijn, zie je van verre. Weidse gebaren en abrupte bewegingen.
Of het in dat licht verstandig is dat mijn moeder plaatsneemt achter het stuur? Sinds enige tijd rijdt zij van de kerk terug naar huis, want na de eerste Dordogne-reis is iedereen het erover eens dat er een einde moet komen aan het mobiliteitsmonopolie van mijn vader. Haar rijbewijs heeft ze weliswaar nog niet, maar na een kleine honderd lessen (en twee mislukte examens) beheerst mijn moeder de auto naar eigen zeggen voldoende om ons op een zondagochtend veilig door de lege straten te chaufferen. Mijn vader zit naast haar. Zijn linkerhand rust op de handrem, zodat hij in een noodgeval de hendel met een snelle ruk kan aantrekken.
Achterin zijn wij het een en ander gewend. Ook vandaag klagen we niet over de gierende motor, de schroeilucht van de koppelingsplaten of de heftige schokbewegingen als mijn moeder schakelt. Op weg naar de lagergelegen Componistenwijk rijden we door statige lanen en representatieve villawijken. Zeker niet langzaam, want er is genoeg plaats. Wanneer mijn moeder in een flauwe bocht met een geoefende vingerbeweging het kegeltje van haar sigaret aftikt boven de asbak, gebeurt het.
Met maar één hand aan het stuur slaagt ze er op een of andere manier niet in de loop van de weg te volgen. De auto neemt een stoeprand en rolt verder over het trottoir. Dankzij het alerte ingrijpen van mijn vader komen we tot stilstand. Kort voor een gietijzeren tuinhek, dat wel, maar mét het kabaal van brekend servies en duidelijk hoorbaar glasgerinkel. Als iedereen is uitgestapt, blijkt dat de auto op een stapel borden en twee dozen met glaswerk is geknald.
Alles stond klaar voor de vuilniswagen, die op de maandagochtend zijn ronde maakt door Hoog Baarn. Met vereende krachten brengen we een weinig orde in de chaos. Dan stappen we vlug in de auto, die goddank niet kapot is. Vanuit een huis dat achter een 30 meter diepe voortuin ligt, kijkt iemand belangstellend toe. Ditmaal neemt mijn vader achter het stuur plaats. Voorzichtig manoeuvreert hij de auto van de stoep af en met een laatste blik op de schervenberg zetten we onze weg voort. Het is een wonderlijke dag, want samen met het gebroken serviesgoed is het alsof het katholicisme van mijn ouders aan diggelen ligt.
~ Jan Konst
Bekijk ook de Instagram-pagina van de auteur. In de loop van de komende twaalf maanden zal daar het verhaal van het boek aan de hand van historische foto’s en documenten verteld worden.
Boek: Na de revolutie – Jan Konst
Ook interessant: Hoe de DDR de eigen bevolking in gijzeling nam
…of: Reclame in de jaren zeventig