Ruim vierhonderd jaar geleden hing er een gespannen stilte over het Binnenhof. Een oude man keek zijn politieke levenswerk in de ogen, terwijl de menigte wachtte op wat zich zou gaan voltrekken. We schrijven 13 mei 1619. Een dag eerder werd Johan van Oldenbarnevelt tot zijn eigen verbazing ter dood veroordeeld. De hoop dat dit vonnis een golf van protest teweeg zou brengen bleek ijdel: Oldenbarnevelt stond er alleen voor. Niemand verhief zijn stem ter verdediging van de voor de Republiek zo verdienstelijke staatsman. Het bleef stil.
En daarmee restte Oldenbarnevelt niets meer dan het schavot. Hij richtte zich een laatste maal tot het publiek en sprak zijn befaamde woorden:
‘Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader ben, ik heb oprecht en vroom gehandeld, als een goede patriot, en zo zal ik sterven.’
Dit tragische moment in onze vaderlandse geschiedenis leeft voort tot op de dag van vandaag. Het is dit jaar precies vierhonderd jaar geleden dat de landsadvocaat ten val kwam. En nog steeds zijn historici gepassioneerd door het conflict dat zich ontspon in de vroege zeventiende eeuw tussen Oldenbarnevelt en prins Maurits.
Het doodvonnis vormde een trendbreuk voor de jonge Republiek. Nooit meer zouden prins en landsadvocaat harmonieus samen optrekken. Het werd een wisseling van de wacht; een strijd tussen prins- en staatsgezinden die de daaropvolgende eeuwen zou gaan bepalen.
Niet alleen heeft het conflict tussen Maurits en Oldenbarnevelt tot een van de weinige politieke moorden geleid uit onze geschiedenis, het bracht de Republiek ook op de rand van een burgeroorlog. Er ontstond namelijk een enorm verhitte sfeer die veel beroering teweegbracht. Maar waar kwamen de spanningen vandaan? Zou de Opstand in bloed worden gesmoord door haar eigen kinderen? En dat terwijl de Spanjaarden toekeken? In andere woorden: hoe kon dit conflict zo enorm uit de hand lopen? Wat ging er vooraf aan die tragische 13 mei 1619?
Het tij keert
Na het Plakkaat van Verlatinghe in 1581 waarbij de opstandige gewesten de Spaanse koning Filips II afzwoeren als heer der Nederlanden, begon het er steeds grimmiger uit te zien voor de Opstand. Filips II had de begaafde hertog van Parma naar de Nederlanden gestuurd die zich ontpopte als een kundig veldheer. De hertog deelde zware klappen uit en heroverde forse delen van de Nederlanden. De Opstand kampte ondertussen met een nijpend geldgebrek – wat de sfeer van verdrukking natuurlijk alleen maar versterkte. Tot overmaat van ramp werd Willem van Oranje in 1584 vermoord en viel een jaar later de stad Antwerpen in handen van Parma. Tienduizenden bewoners vluchtten noordwaarts. De opstandelingen stonden, kort gezegd, aan de rand van de afgrond.
Toen alle hoop verloren leek, begon het tij ten gunste van de Opstand te keren. Niet alleen werd de ‘onoverwinnelijke armada’ in 1588 verslagen, Filips II beval zijn kundige en gevreesde veldheer Parma ook om de Nederlanden achter zich te laten, om hem mee te laten vechten in de Hugenotenoorlog die Frankrijk verscheurde. De periode van 1588 tot 1598 vormt dan ook een trendbreuk met de jaren van verlies en tegenspoed die tot dan toe de Opstand karakteriseerden. De gewesten likten hun wonden en herstelden zich van de eerdere verliezen. In de jaren die volgden zou de Republiek een succesvol tegenoffensief in zetten en het strijdtoneel gaan domineren.
Een gouden duo neemt het roer over
Maurits en Oldenbarnevelt werkten in deze ‘tien jaren’ goed samen en hebben als duo een centrale rol gespeeld in de consolidatie van de Opstand. Oldenbarnevelt had zich ontpopt tot een geslepen politicus die veel macht had verworven en tot landsadvocaat van Holland was benoemd. Maurits was daarentegen nog jong en moest in de voetsporen van zijn befaamde vader treden. Hij vestigde al snel een reputatie als legerleider en wist samen met zijn neef Willem Lodewijk grote gebieden te heroveren.
Maurits en Oldenbarnevelt waren tot een goede werkverhouding gekomen. Oorlogvoering was voor Maurits een passie waar hij zich met hartenlust op stortte. Politiek daarentegen trok weinig zijn interesse. De jonge prins keek op naar Oldenbarnevelt die de politieke taken graag op zich nam en in de ogen van Maurits een soort vaderfiguur was, een steunpilaar om op te bouwen. De twee vulden elkaar wat karakter betreft prima aan. Maurits was geduldig, in de eerste plaats een soldaat en wachtte sluw tot het ideale moment. Oldenbarnevelt was juist een politicus in hart en nieren, dacht ver vooruit en was bereid grote risico’s te nemen. Samen vormden ze een ideale combinatie: dankzij hun samenwerking ging het de Republiek deze periode dan ook voor de wind.
Desalniettemin was de verhouding tussen de prins en de landsadvocaat verre van gelijkwaardig: Oldenbarnevelt was de meest ervaren, veelzijdigste en had tevens de sterkste persoonlijkheid van de twee. Daarnaast irriteerde het Maurits steeds meer dat de Staten en daarmee ook Oldenbarnevelt zich, veelal vanuit financiële overwegingen, met het opperbevel probeerden te bemoeien. Toch concluderen historicus Jan den Tex en Maurits-biograaf Van Deursen dat de verhouding tussen Maurits en Oldenbarnevelt tot 1600 goed was. Pas na de slag bij Nieuwpoort kwam hier verandering in.
Het kantelpunt: de slag bij Nieuwpoort
Na de succesvolle veldtochten in het noorden en oosten van de Nederlanden, richtte men de blik naar het zuiden. Oldenbarnevelt zag zijn kans schoon toen de Zeeuwen een pijnlijk probleem in herinnering brachten: de kapers van Duinkerke. Deze kapers brachten de handel forse schade toe en Oldenbarnevelt wist in het voorjaar van 1600 de Staten-Generaal achter zijn plan te krijgen om op te rukken naar het zuiden en Duinkerke te veroveren. Maurits maakte echter meteen bezwaar toen dit hem ter ore kwam. Zijn neef Lodewijk ging nog verder en noemde het plan ronduit ‘roekeloos’ en ‘onwijs’.
De militaire risico’s waarop Maurits wees, werden van de hand gewezen en Oldenbarnevelt en de Staten hielden voet bij stuk. Met tegenzin moest de prins zich schikken naar hun wil en hun bevelen ten uitvoer brengen. Het leger van Maurits trok naar het zuiden, maar de gealarmeerde Spanjaarden marcheerden haastig vanuit Brabant om het Staatse leger de pas af te snijden. Ter hoogte van Nieuwpoort liep Maurits in de val en werd de prins gedwongen om slag te leveren.
De overwinning werd voor de poorten van de hel weggesleept. Het Staatse leger won de slag ternauwernood door toedoen van de ruiterij die tot op het laatste moment werd achtergehouden. Maurits pleitte vervolgens om Oostende te versterken en voorzichtig af te wachten. Oldenbarnevelt daarentegen vond dat, ondanks de slag bij Nieuwpoort, het leger volgens plan verder moest oprukken naar Duinkerke. En weer had Maurits zich met tegenzin te schikken naar zijn opdrachtgevers. De prins trok naar Nieuwpoort en sloeg een moeizaam beleg rond de stad.
De terugtocht
Op 15 juli spraken Maurits en Oldenbarnevelt met elkaar. Wat zich in dat gesprek precies heeft afgespeeld weten we niet, maar de opgekropte woede van Maurits over de veldtocht maakte de sfeer in ieder geval grimmig. Er zijn zelfs geruchten van een forse ruzie waarbij Maurits de landsadvocaat in het gezicht zou hebben geslagen. Het illustreert dat de samenwerking tussen de twee fors was bekoeld en met name de reputatie van Oldenbarnevelt flinke averij had opgelopen.
Wat zich ook tussen de twee had afgespeeld, feit is dat de veldtocht na het gesprek werd afgebroken. De aftocht begon en het Staatse leger keerde daarmee onverrichter zake naar huis. En ook al werd de relatie tussen Maurits en Oldenbarnevelt niet vijandig, toch vormde Nieuwpoort een ‘kantelpunt’ in hun samenwerking waarbij tussen de twee een ruimte zichtbaar werd ‘waar structureel chagrijn kon groeien’. Zo markeert het fiasco van Duinkerke een omslag in wat voorheen nog een gouden duo was.
Oorlog of vrede?
Na Nieuwpoort stond verdediging van het grondgebied van de Republiek centraal. Het was aan Spaanse zijde gelukt het initiatief weer sterker naar zich toe te trekken. In internationaal perspectief was er bovendien sprake van wegvallende internationale steun. In 1604 sloot Engeland vrede met Spanje en stond de Republiek er alleen voor. Ook de Franse koning Hendrik IV zag weinig in een breuk met Spanje en bleef passief toekijken.
Daarnaast was de Republiek verzwakt door een zware pestepidemie in 1602 en dreef de slechte financiële toestand Oldenbarnevelt dikwijls tot wanhoop. Eveneens raakte de Opstand militair in het nauw door de bekwame veldheer Spinola, die een geduchte vijand vormde voor het Staatse leger.
‘Zo telde alles bij elkaar op: geen militaire successen meer, geen echte bondgenoten, oorlogsmoeheid en weinig geld. De situatie had nu alle kenmerken van een klassieke impasse’. B. Knapen “de man en zijn staat (2005) p. 212.
Er waren, kortom, veel factoren die ervoor pleitten om vredesbesprekingen aan te gaan. In de Republiek ontstond er dan ook een grote groep die daadwerkelijk streefde naar vrede met de Spaanse koning. Oldenbarnevelt was een van hen, alhoewel hij wel hamerde op de erkenning van de Republiek als onafhankelijke staat, om zo niet in de invloedssfeer van grote landen als Frankrijk en Engeland te geraken. Daarnaast dacht Oldenbarnevelt dat vrede met Spanje de internationale verhoudingen ten gunste van de Republiek kon doen keren, en het isolement waarin de Opstand zich sinds 1604 bevond kon worden doorbroken.
Maar niet iedereen wilde vrede. Zo werd Maurits het beeldbepalende gezicht van de oorlogspartij. Voor de prins golden het verlies van prestige, oorlogsbuit en het feit dat hij als legerleider ‘werkloos’ zou worden als schrikbeelden. Ook was er tussen de gewesten onderling een verschil van mening: de landprovincies wilden graag vrede, terwijl Groningen, Friesland en Zeeland bereid waren door te vechten. Met name de Zeeuwen waren streng calvinistisch en zagen daardoor weinig in heil in onderhandelen met ‘goddeloze katholieken’.
De onderhandelingen
Rond de jaarwisseling van 1607-1608 begonnen, ondanks de tegenstribbelingen van Maurits, de onderhandelingen. Oldenbarnevelt stond erop dat deze plaats zouden vinden in Den Haag, zodat hij continu ruggespraak met de Staten kon houden: er stond immers veel op het spel voor de jonge Republiek. De Spaanse delegatie werd aangevoerd door Spinola die met een gevolg van 140 man zijn intrek nam in Den Haag. Wat de gemoederen het meest bezig hield was de katholieke mis die onverstoord in het huis van Spinola werd opgedragen en openbaar toegankelijk was. Aan deze provocatie maakten de Staten-Generaal overigens vrij snel een einde. Spinola deed zich voor als de onschuld zelve.
De onderhandelingen verliepen in ‘fasen’ en toen duidelijk werd dat vrede nog een brug te ver was, begon men af te stevenen op een langjarig bestand. Maurits was hier echter ook tegenstander van, omdat hij vreesde dat Spanje zo de tijd kreeg om zijn wonden te likken om dan later op volle kracht de Republiek onder de voet te lopen. De stadhouder probeerde zelfs de Franse koning te bewegen om zich ermee te bemoeien en op straat werden haatdragende pamfletten verspreid waarin Oldenbarnevelt zelfs met de dood werd bedreigd.
Faam voor Oldenbarnevelt
Desalniettemin kon men niet negeren dat Oldenbarnevelt een politiek meesterwerk in elkaar had gezet en een zeer gunstige bestandsregeling had bevochten. De landsadvocaat vond dan ook voldoende steun, en bij het ingaan van het Twaalfjarig Bestand klonken saluutschoten om het heugelijke feit te vieren. Het Bestand vormde een hoogtepunt voor Oldenbarnevelt die in de hoogste diplomatieke kringen verkeerde en als geen ander de politiek naar zijn hand kon zetten. Maurits raakte echter steeds meer verbitterd. Voor het eerst waren hun belangen verschillend. Ze hadden niet meer hetzelfde doel voor ogen, en daardoor groeiden de twee verder uit elkaar. Helemaal toen de Spaanse dreiging wegviel, staken hun onderlinge verschillen steeds vaker tegen elkaar af. Daarmee had het Twaalfjarig Bestand de voedingsbodem geschapen voor de onrust die steeds meer gestalte zou krijgen in de jaren die volgden.
De triomf van het bestand, zo schrijft Oldenbarnevelt-biograaf Jan den Tex, leidde…
‘…met een omweg, maar onafwendbaar, naar de tragedie van 13 mei 1619’.
Twaalfjarig Bestand
Tijdens het Bestand namen de interne spanningen toe in de Republiek. De gemeenschappelijke vijand viel weg, en de gewesten werden op zichzelf teruggeworpen. Daarnaast had het Bestand een ander neveneffect: Maurits had geen belegeringen en veldtochten meer te leiden en had opeens tijd om zich te bemoeien met de politiek. Verdere aanvaringen met Oldenbarnevelt waren dan ook gegarandeerd.
Tijdens het Twaalfjarig Bestand vroegen twee kwesties de aandacht: het probleem van de staat en dat van de kerk. De staatsstructuur van de Republiek riep immers veel vragen op en de gewesten kregen het aan de stok met elkaar over de dominantie van Holland, de onderlinge gezagsverhoudingen en de bijdrage aan de gemeenschappelijke kas. De staat was onvolgroeid en Oldenbarnevelt werd voor dat voldongen feit gesteld. Want wat hadden de gewesten nou eigenlijk met elkaar gemeen?
Naast de staat was ook de ‘publieke kerk’ niet volgroeid. Slechts een minderheid van de bevolking was calvinistisch, en in veel delen van de Republiek waren katholieken in de meerderheid. Ook waren er ‘onbeslisten’ – mensen die zich niet vastnagelden aan één stroming en verschillende kerken bleven bezoeken. De vraag was in hoeverre er ruimte moest zijn voor deze pluriformiteit.
Tevens dacht men verschillend over de verhouding tussen kerk en staat.
‘Mochten regeerders bijvoorbeeld predikanten benoemen zoals zij vroeger pastoors hadden aangesteld? Dienden zij op te treden als uitvoerders van door de kerk uitgesproken tuchtmaatregelen? Waren zij bevoegd om in te grijpen bij de zuiverheid van de leer?’ S. Groenveld “het twaalfjarig bestand 1609-1621” (2009) p. 79-81
Hiermee versmolten het probleem van de staat en de kerk. Ze bleken met elkaar vervlochten te zijn en binnen enkele jaren werden er overal in de Republiek felle debatten gevoerd. De binnenlandse spanningen kwamen als een ‘perfect storm’ tezamen in het theologische conflict dat begon op te spelen tussen de Leidse hoogleraren Gomarus en Arminius. Een conflict dat de Republiek op de rand van een burgeroorlog bracht: de kwestie van de predestinatie.
Predestinatie
Predestinatie is de leer van de uitverkiezing. Het gaat over de vraag in hoeverre God mensen heeft voorbestemd om naar de hemel te gaan. Is al bij geboorte bepaald wie naar het paradijs gaat of kan Gods genade je ten deel vallen na een deugdzaam leven? Dit vraagstuk werd actueel toen in 1603 Jacobus Arminius tot hoogleraar werd benoemd om de werkdruk voor Gomarus te verlichten. Al snel werd echter duidelijk dat Arminius vrijzinnigere opvattingen had dan zijn tegenhanger. De volgelingen van deze leer waren een minderheid onder de gereformeerde predikanten, maar zij wilden wel ruimte binnen de publieke kerk voor hun ideeën. Toen Arminius in 1609 overleed raakten zijn gedachtes niet in vergetelheid: integendeel. De discussie over predestinatie nam juist toe en raakte in een impasse.
Oldenbarnevelt ging het niet om het theologisch gelijk van een bepaalde groep. Hij dacht pragmatisch en wilde rust in de publieke kerk. Om de ontstane impasse te doorbreken vroeg Oldenbarnevelt aan predikant Uyttenbogaert een betoogschrift, een remonstrantie, in te dienen ten gunste van de Arminiaanse leer. Maar de opzet van de landsadvocaat mislukte en zorgde juist voor meer polarisatie. Zo klommen ook de ‘preciezen’ in de pen. Zij beschuldigden Arminius van ketterij en vroegen om een nationale synode om de remonstrantse leer als dwaling te verwerpen. In tegenstelling tot Oldenbarnevelt erkenden zij het primaat van de politiek over de kerk niet. In hun ogen mocht de staat zich niet mengen in interne aangelegenheden van de kerk. De politiek moest zich verre houden van de leerstukken die werden gepredikt.
Toch was een zuiver theologisch conflict onmogelijk. Alleen de Staten-Generaal konden immers een nationale synode bijeenroepen. Daardoor werd dit theologische dispuut ook een politieke aangelegenheid. En doordat de Staten-Generaal intern eveneens verdeeld waren in remonstranten en contraremonstranten, kwam er geen schot in de zaak. De binnenlandse spanningen namen steeds meer toe en leidden tot een verhitte sfeer in de Republiek.
Vrienden en vijanden
Wat daar tevens aan bijdroeg waren de verschillen van mening over het buitenlands beleid. Na de moord op koning Hendrik IV in 1610 begon Frankrijk aan te sturen op een verzoening met Spanje. In de Republiek nam het wantrouwen jegens de Fransen toe, en ook Maurits kwam tot de conclusie dat er naar nieuwe bondgenoten gezocht moest worden. Oldenbarnevelt hield desondanks vast aan Frankrijk, wat de relatie tussen de twee staatsmannen nog meer onder druk zette.
Daarnaast zagen de tegenstanders van de landsadvocaat steeds meer een samenhang tussen de buitenlandse politiek van Oldenbarnevelt en zijn stellingname voor de remonstranten. De wildste geruchten deden te ronde. Kwade tongen fluisterden dat Oldenbarnevelt zou heulen met de katholieken. Frankrijk dreef immers het roomse kamp in door zijn toenadering tot Spanje. En door Oldenbarnevelts streven naar een brede publieke kerk, met ruimte voor andere stromingen, zou op termijn de deur op een kier kunnen worden gezet voor de katholieken. De landsadvocaat zou daarmee de calvinisten als lammeren uitleveren aan de wolven.
De dreiging van burgeroorlog
Maurits’ religieuze overtuiging verschilde waarschijnlijk niet veel van Oldenbarnevelt. Die laatste liet zich echter leiden door politieke overwegingen, terwijl Maurits toch in de eerste plaats het conflict theologisch benaderde. Hierdoor neigde Oldenbarnevelt naar remonstrantse, en de prins naar contraremonstrantse zijde. Deze tweedeling is in eerste instantie nog diffuus. Pas in de jaren die volgden kwamen de twee staatsmannen diametraal tegenover elkaar te staan. Zo proneerde Maurits meer macht naar zich toe te trekken en greep hij het vraagstuk van de predestinatie aan om de bekoelde relatie met Oldenbarnevelt verder onder druk te zetten. Maurits had geen vertrouwen meer in Oldenbarnevelt en wilde de positie van de landsadvocaat ondermijnen. Zo startte de stadhouder correspondenties met regenten om Oldenbarnevelt zwart te maken.
Oldenbarnevelt verdacht Maurits er op zijn beurt van de alleenheerser van de Republiek te willen worden. Beiden lieten elkaar definitief vallen en vervielen tot diep wantrouwen. Oldenbarnevelt werd steeds meer in het nauw gedreven, wilde zijn verlies niet toegeven, en zocht een manier om het conflict in zijn voordeel te kunnen beslechten. De sfeer van burgeroorlog hing in de lucht. Wat als een theologisch conflict begon, groeide uit tot een twist over de scheiding tussen kerk en staat, het buitenlands beleid en verschillende constitutionele vraagstukken. De druk stond op de ketel en Oldenbarnevelt zocht een uitweg voor zijn mislukte kerkpolitiek, die hij in augustus 1617 zou wagen. Het zou de laatste, fatale zet worden in het schaakspel dat zich al jaren voortsleepte en de Republiek bijna meesleurde in haar ondergang.
Het einde
Oldenbarnevelt liet de Staten een resolutie aannemen die de geschiedenis in is gegaan als de ‘scherpe resolutie’. Hierin stond dat steden zelf milities op de been mochten brengen om de orde te handhaven. Maurits, als legerleider, zag dit als een schending van zijn positie en pleegde daarop een staatsgreep. Hij ‘verzette de wet’ zoals het werd genoemd. De prins trok steden langs en verving de bestuurders door mensen die hem trouw waren. Vervolgens liet hij Oldenbarnevelt arresteren. Het spel was ten einde.
Er was in dit conflict een wisselwerking tussen politieke, theologische en persoonlijke elementen die elkaar versterkten. Oldenbarnevelt en Maurits kwamen zo lijnrecht tegenover elkaar te staan. Voor de vredesbesprekingen waren er al spanningen, maar die konden de relatie tussen Oldenbarnevelt en Maurits nooit overheersen. Ze hadden immers beiden hetzelfde doel voor ogen: consolidatie van de Republiek en verzwakking van Spanje. De vredesbesprekingen maakten hier een einde aan. De twee begonnen steeds verder uit elkaar te groeien. En zo werd de tragedie die in het conflict omsloten lag, in feite onomkeerbaar.
Heeft Oldenbarnevelt aan het kortste eind getrokken? Heeft hij zijn leven verspeeld tegen een machtiger vijand? Historicus van Deursen betitelde Maurits als ‘de overwinnaar die faalde’. En dat is de zwarte schaduw die altijd aan hem is blijven kleven. Oldenbarnevelt weigerde gratie aan te vragen, in zijn ogen een bekentenis dat hij fout was, en de prins wees ondanks aandringen en smeekbedes het idee van de hand om uit zichzelf gratie te verlenen. De pogingen van Franse zijde haalden bakzeil en zelfs Maurits stiefmoeder Louise de Coligny lukte het niet de prins te bewegen. Zowel Maurits als Oldenbarnevelt wilden niet als eerste knipperen met de ogen. Oldenbarnevelt verloor die strijd. Maar zijn dood maakte hem tot een martelaar. Het prestige van Maurits kwam in een vrije val door de onthoofding van de bejaarde staatsman. Bovendien, wie een land haar leider ontneemt moet hem kunnen vervangen. Maar Maurits had de politieke instincten van zijn tegenspeler niet. Hij kreeg ook weinig voor elkaar in het spel van vergaderen, masseren, toezeggingen doen en compromissen sluiten. Eveneens bleven overwinningen uit toen de oorlog tegen Spanje werd hervat. In 1625 stierf Maurits dan ook zonder nieuwe heldendaden op zijn naam te hebben gezet. De schaduw van 1619 heeft de prins nooit van zich af kunnen wassen. De pyrrusoverwinning van 13 mei veranderde in een blijvend litteken van een slag die eigenlijk een nederlaag bleek te zijn.
En Oldenbarnevelt triomfeerde.
-Groenveld, S., ‘De man met de loden schoenen. Een levensschets.’ in: K. Zandvliet ed., Maurits Prins van Oranje (Zwolle 2000) 13-35
-Groenveld, S., Het Twaalfjarig Bestand, 1609-1621: De jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Den Haag 2009)
-Janssen, G., Het stokje van Oldenbarnevelt (Hilversum 2001)
-Knapen, B., De man en zijn staat: Johan van Oldenbarnevelt (Amsterdam 2005)
-Tex, J. den en A. Ton, Johan van Oldenbarnevelt (Den Haag 1980)