Een primeur
Tegenwoordig is het heel normaal dat wanneer je in de avond ergens gaat trainen voor bijvoorbeeld tennis, hockey of het spelen van een voetbalwedstrijd, er licht brandt. Niet tot de bewuste woensdagavond van 23 oktober 1929, waarop het Olympisch Stadion een bijzondere primeur kreeg. Voor het eerst was er op het vasteland van Europa een voetbalwedstrijd bij kunstlicht, zoals tot op dat moment alleen in Zuid-Amerika geregeld gebeurde, wanneer het overdag te warm was om te voetballen.

Van het Amsterdamse trambedrijf had men wat tramdraden geleend en op vijftien meter hoogte boven het veld, van de Marathontribune naar de Eretribune gespannen. Aan de draden waren vierenzestig grote lampen opgehangen. De wedstrijd trok veel belangstelling en het stadion was met meer dan 31.000 toeschouwers helemaal uitverkocht. Iedereen wilde deze grote gebeurtenis meemaken. Men had voor de gelegenheid de Amsterdamse Tramharmonie als een soort van beloning opgetrommeld. Het speelveld was in een geheime duisternis gehuld. De verlichting op de tribunes en de wielerbaan was aan. Ook de Marathontoren was verlicht en de nationale driekleur werd alvast gehesen.
Het publiek was nog meer gespannen voor de verlichting dan voor de wedstrijd. Op het moment dat de spelers het veld opkwamen sprong het licht aan. Een luid gejuich steeg op. Prachtig vond men het (iets wat je je tegenwoordig niet kunt voorstellen). Het bleek dat er onder het lamplicht behoorlijk gevoetbald kon worden. Geen enkele keer werd een lamp geraakt, zoals vooraf wel verwacht werd.

Voor de goede orde: PSV won de wedstrijd van Amsterdam met 2-3.
Het kunstlicht van 1929 had, bleek later, grote consequentie voor de groei van de sport in ons land, want opeens konden heel veel mensen in de avonduren aan sport doen, zoals wedstrijden spelen of trainen. Hetzelfde gold zeker ook voor de jeugd.