Het leven van Johan Isaäc de Swart (ca.1735-1801), Nederlands resident te Sint-Petersburg van 1773 tot 1791, staat centraal in dit artikel. De nadruk ligt op het eindstadium van zijn residentschap, namelijk de jaren 1787-1791. De Swarts brieven en missives, te vinden in het Nationaal Archief in Den Haag, laten iets zien van het leven van een Nederlandse diplomaat in het buitenland. En tevens van het leven aan het Russische Hof van de verlicht-absolutistische tsarina Catharina de Grote (1762-1796).
Resident met geldproblemen
Het geboortejaar van Johan Isaäc de Swart is niet bekend, maar lag vermoedelijk ergens rond het jaar 1735. Wel weten we dat hij in Bergen op Zoom ter wereld kwam en de zoon was van Marcelis de Swart (1699-1762) en diens vrouw Elisabeth Helot (†1763). Hij had een broer, Wilhelm Anthony, en een zus, Jofina Catherina. Vader Marcelis had carrière gemaakt aan het Russische hof. In juli 1756 werd Johan Isaäc secretaris van zijn vader tijdens diens verlof.
Op 11 oktober 1773 werd De Swart per resolutie van de Staten-Generaal benoemd tot resident. Tevens werd hij hoofd van de Nederlandse kolonie te Sint-Petersburg. De Swart had de Staten-Generaal kort tevoren laten weten dat hij ‘een volmaakte kennis van zaken’ had verkregen door zijn ervaringen aan het Russische hof, als secretaris en zaakgelastigde. En dat hij daarom graag gepromoveerd wilde worden tot resident. Hij verzocht hierbij om een verhoging van zijn daggeld van ƒ12 tot ƒ18 in verband met zijn ‘beklagenswaardige omstandigheden’. Het eerste verzoek (promotie) werd ingewilligd, maar het tweede (salarisverhoging) niet. Onze resident werd vervolgens benoemd op een traktement van ƒ3000 en een daggeld van ƒ12.
Dat het Johan Isaäc de Swart financieel niet altijd voor de wind ging, bleek spoedig. Vanaf het begin van zijn residentschap verkeerde hij in een ‘vry onaangenaame omstandigheid’. Onkosten maakte De Swart onder andere met de verlichtingen (‘illuminatiën’) van zijn huis ter gelegenheid van geboorten, verjaardagen, kerstmis, nieuwjaar en rouwperioden. Ook prijzig was zijn secretaris, de verzending van brieven en missives naar de Republiek, het weggeven van presenten tijdens ceremoniën en feesten, de organisatie van maaltijden met buitenlandse ministers en het meereizen met het Russische hof naar de buitenpaleizen van Moskou, Peterhof en Tsarskoe-Selo.
Al deze verplichtingen drukten zwaar op de portefeuille. Regelmatig klaagde De Swart over ‘swaare verschotten’, ‘drukkende omstandigheden’ en ‘veelvuldige kosten’. Deze klachten bereikten een hoogtepunt in de jaren 1786 en 1787. De Swart verzocht de Staten-Generaal dringend nu eindelijk eens fatsoenlijk te betalen, omdat hij geld nodig had voor het levensonderhoud, de betaling van zijn secretaris, de verzorging van de paarden, brandhout, huurgeld en kleding. De noodkreet van De Swart maakte geen indruk op de betrokkenen in de Republiek. Spoedig moest De Swart de griffier van de Staten-Generaal, Hendrik Fagel, aanschrijven met de mededeling dat hij zich in een ‘reddeloozen toestand’ bevond. De nood en het gebrek hadden een toppunt bereikt. De Nederlandse regering berichtte hem echter doodleuk om nog even geduld te hebben met de ‘non-betaaling’ van hun kant, waarop De Swart zich wanhopig wendde tot Andrei Ivanovisch Osterman, vicekanselier van het ministerie van Buitenlandse Zaken, die daarop de keizerin van de situatie op de hoogte bracht. Hoe de keizerin reageerde en of zij actie ondernam, is niet bekend. Wel is bekend dat de toestand van de familie De Swart verder verslechterde. In een missive van 24 april 1787 vroeg hij wederom aandacht voor ‘de droevige en akelige situatie waar in [hij] met zyn geheele Familie was gedompeld’. Om niet te sterven zag hij zich genoodzaakt…
…zyn Biblioteecq, Porceleine, Tafel-Serviezen, eenige Schilderyen, Meubilen, Koetsen, tot een gedeelte van zyne Kleederen toe, publicq te verkoopen.”
De publieke verkoop van een aanzienlijk deel van zijn bezittingen, ten gevolge van de gebrekkige betalingen vanuit de Republiek, moet een grote schande zijn geweest voor een resident die zich reeds 35 jaar in dienst had gesteld van de Republiek en zijn taken met ijver uitvoerde. De Swart schreef in een missive van 29 mei 1787 dat
‘het water nu aan de lippen tot die uyterste hoogte geklommen was, dat zyn en zyner Familie ondergang en verderf [te wachten stond]’
Er was nood en gebrek aan alles. De Swart kon haast niet meer aan publieke activiteiten meedoen. Ook had hij schulden gemaakt, omdat hij de huur van zijn huis van 1500 roebel niet had kunnen betalen.
Na al deze ellende leek het een tijd beter te gaan met de betalingen vanuit de Republiek. Vanaf juli 1787 werden er geen dringende jammerklachten meer van De Swart vernomen. Maar enkele jaren later ging het weer mis. In een periode van anderhalf jaar – van juni 1791 tot december 1792, toen hij al geen resident meer was – deed hij een viertal wanhopige verzoeken om een suppletie van ƒ6000 om rond te kunnen komen. Maar de financiële krapte bleef: toen De Swart in 1801 stierf, liet hij zijn weduwe een flinke partij schulden na.
Reuma, struma en borstzeer
Naast financiële problemen had Johan Isaäc de Swart te maken met fysieke ongemakken, die zijn werk ernstig belemmerden. In de eerste plaats was hij reumatisch. Dit noopte hem er in 1776 toe permissie te vragen om veertien dagen te mogen doorbrengen op het landgoed van een vriend om…
aldaar volgens den raad der Medici te gebruiken de Minerale Waateren van Spaa en Pirmont tot herstelling van sijne so seer verswakte gesondheid.”
Zijn reuma hinderde De Swart ernstig in het uitoefenen van zijn taken. Zo moest hij bijvoorbeeld vaak thuisblijven. Ook was hij meerdere keren genoodzaakt zijn schrijfplicht te verzuimen, omdat hij zich niet lekker voelde.
Ten tweede leed De Swart aan een aandoening die tegenwoordig beter bekend staat als een struma of de Ziekte van Basedow. Het gaat bij deze ziekte om een verdikking van de schildklier, hetgeen tot uitdrukking komt in een dikke hals. De symptomen zijn: uitpuilende ogen, een opgejaagd gevoel en ongezonde nervositeit.
Herhaaldelijk klaagde De Swart steen en been over een drukking op zijn borst, een derde kwaal waar de resident aan leed. Dit ging dan gepaard met ‘zwaare hoofdpynen’ en/of ‘sterke verkouwingen’.
Het leven aan het Russische hof
Sint-Petersburg – in mei 1703 gesticht door tsaar Peter de Grote – ontwikkelde zich in de 18e eeuw stormachtig. Lag het inwonertal rond 1750 nog op circa 80.000, in 1789 telde de stad al 217.000 inwoners. Op de Russische troon zat Catharina de Grote. Het leven in de nabijheid van de tsarina en het Russische hof moet grote indruk hebben gemaakt op Johan Isaäc de Swart. Geïmponeerd door de glamour die hem daar onder ogen kwam, gebruikte hij ter omschrijving meermalen de typerende woorden ‘kostbaar en brilliant’. Regelmatig woonde hij gala’s, gemaskerde bals, ceremoniën en maaltijden met andere buitenlandse ministers bij, de ene keer in Sint-Petersburg, andere keren in de buitenpaleizen te Moskou, Peterhof en Tsarskoe-Selo. De meest uiteenlopende gebeurtenissen werden aangegrepen als excuus om er een feest omheen te bouwen. Zo werd jaarlijks herdacht dat de keizerin en groothertog Paul in respectievelijk 1768 en 1769 met succes waren ingeënt tegen een kinderziekte. Inentingen als deze waren zeer riskante ondernemingen, hetgeen de grote vreugde over de goede afloop verklaart. Het feest werd door De Swart als ongemeen goed ervaren, met alles erop en eraan.
Hoe kwam De Swart aan het hof aan informatie? Een belangrijke bron was de wekelijkse conferentie met de buitenlandse ministers in het huis van vicekanselier Osterman. Hier werd de internationale politiek besproken en informatie uitgewisseld tussen Europese hoven. Weer een andere informatiebron was de oorlogsverslaggeving in de kranten van Sint-Petersburg. Regelmatig stuurde De Swart Duitse of Franse krantenknipsels met zijn missives mee, waarin gedetailleerd de Russische oorlogshandelingen aan de Turkse en Zweedse fronten werden beschreven. Het meesturen van deze aanhangsels scheelde daarnaast veel schrijfwerk.
Verder ging De Swart op zijn eigen observaties af: het in- en uitgaan van koeriers aan het Russische hof werd nauwlettend in de gaten gehouden. Zo gingen de aankomst van zo’n 1000 man cavalerie in Sint-Petersburg en de voorbereidingen van een Russische vloot op een zeeslag met Zweden – in de zomer van 1789 – niet onopgemerkt aan zijn ogen voorbij. De Swart ging hoogstpersoonlijk naar de haven om de vloot te bezichtigen en informanten uit te horen, namelijk van zee gekomen schippers en koopvaarders. Zij waren dikwijls ooggetuigen van de oorlogsontwikkelingen ter zee.
‘De nauwste Vriendschap’ tussen de Republiek en Rusland
Als hoofd van de Nederlandse kolonie te Sint-Petersburg had De Swart een belangrijke diplomatieke functie. Hij diende zorg te dragen voor de instandhouding van de goede contacten tussen de Republiek en het Russische Rijk. Toen de Republiek er in 1788 mee instemde een ‘Tractaat van Defensieve Alliantie’ (het Drievoudig Verbond) te sluiten met Groot-Brittannië en Pruisen, waarvan de voornaamste doelstellingen waren om de wederzijdse handelsbelangen van deze landen te waarborgen en om de rust en vrede in Europa te helpen herstellen en bewaren, moest De Swart de Russen geruststellen en overtuigen van ‘de nauwste Vriendschap’. De Republiek had er alle belang bij het goede contact met Rusland te onderhouden, mede vanwege de ‘uitgestrekte commercie in de Oostzee’. Er werd in de Republiek dan ook gehoopt op het spoedig bijleggen van de oorlog tussen Rusland en Zweden, omdat de Nederlandse handel op de Oostzee door de oorlogshandelingen ernstig bemoeilijkt werd. De Zweden kaapten namelijk bij tijd en wijle buitenlandse koopvaardijschepen, zonder aanzien des persoons.
Ondanks het feit dat de Republiek officieel neutraal was, werden ook Nederlandse schepen niet ontzien. In de zomer van 1789 kaapten Zweedse kruisers vier Hollandse koopvaardijschepen en brachten die naar Carlskroon. Een van de schepen was met ‘salpeter en sulfer’ geladen en voer onder de Russische vlag. Deze Zweedse kaapactie werd aan het Russische hof geïnterpreteerd als ‘een gewelddadige onderneming op een neutrale rheede’. Hoewel er internationale protesten klonken, bleven de Zweden kaapacties uitvoeren op neutrale schepen, waaronder opnieuw Nederlandse vaartuigen.
Bij meer gelegenheden liet tsarina Catharina de Grote haar stem horen of greep zij in. Zo bepaalde de keizerin dat een in Rusland aanwezige weduwe van een Hollandse kolonel, die in december 1788 bij de slag om de Turkse vesting Ozchakov om het leven was gekomen, tot haar dood toe een pensioen van ƒ1200 zou ontvangen. Ze mocht dat bedrag in eigen land gaan gebruiken en kreeg een eenmalige uitkering van 2200 roebel voor de terugreis naar de Republiek. Reizen in omgekeerde richting waren ook geen uitzondering. Meer dan eens vertrokken Nederlandse soldaten naar Rusland om daar in Russische militaire dienst te treden. Een van de grootste pechvogels onder hen was misschien wel de Hollandse kapitein Winter, die in 1784 in dienst van de Russische marine was getreden. Tijdens een zware vlootslag tussen de Russen en de Zweden, waarbij het kanongebulder in Sint-Petersburg goed te horen en zelfs van verre te zien was, sloeg het noodlot toe. Kapitein Winter werd zo ongelukkig geraakt door een Zweedse kanonskogel, dat zijn linkerhand eraf geschoten werd. Nog geen maand later zou hij aan de gevolgen van deze kwetsuur overlijden.
Uit dit soort voorbeelden blijkt dat er van een ‘nauwe vriendschap’ tussen Rusland en de Republiek gesproken kon worden. Van de kant van de Republiek, op het internationale toneel gemarginaliseerd en een speelbal van de Europese mogendheden, zal deze vriendschap zeker oprecht zijn geweest. De Republiek kon zich weinig grootspraak permitteren en had belang bij een zo goed soepel mogelijke handel in de Oostzee. Of de vriendschap van de kant van de Russen wel zo oprecht was, is twijfelachtig. Er leek soms eerder sprake te zijn van Russisch eigenbelang. In de jaren 1780 en 1790 voerde men bijvoorbeeld gesprekken over de mogelijkheid van een Russisch-Nederlands handelstraktaat. Een gunstig traktaat was het traditionele Russische lokmiddel om Nederlandse regeringen in het gewenste gareel te krijgen. Het veelbelovende handelstraktaat tussen de Russen en Nederlanders zou er echter nooit komen. De Republiek werd hier door de Russen aan het lijntje gehouden.
Einde carrière Johan Isaäc de Swart
Hoewel Johan Isaäc de Swart door zijn geldproblemen en fysieke zwakte ernstig bemoeilijkt werd in zijn werk, kan van een geslaagde carrière gesproken worden. In de eerste plaats wijst zijn langdurige residentschap in deze richting. En ten tweede waren de Staten-Generaal uitermate tevreden over zijn verrichtingen in Sint-Petersburg. De Swart zou nog tot de komst van zijn opvolger Jan Willem Hogguer, op 30 april 1791, zijn taken uitvoeren. Na de audiënties van Hogguer, half mei, liep zijn residentschap ten einde en staakte hij zijn schrijfwerk.
Boek: Aan het Russische hof
Dit is een sterk ingekorte versie van een eerder artikel van de auteur in: Emmanuel Waegemans en Hans van Koningsbrugge (red.), Noord- en Zuid-Nederlanders in Rusland 1703-2003 [Baltic Studies 9] (Groningen: INOS, 2004) 31-53.
Nationaal Archief (NA) Den Haag, Resolutiën v/d Staten-Generaal.
Nationaal Archief (NA) Den Haag, Legatie Rusland.
Boeken
Alexander, J.T., Catherine the Great. Life and legend (New York en Oxford 1989).
Holtrop, P.N. en Th.J.S. van Staalduine (red.), Hervormd in Sint-Petersburg: verkenningen van de geschiedenis van de Hollandse Hervormde Kerk in Sint-Petersburg 1717-1927 (Zoetermeer: Meinema, 1999).
Kamenskii, A.B., The Russian Empire in the Eigtheenth Century (New York etc. 1997).
Madariaga, I. de, Catherine the Great. A Short History (New Haven en Londen 1990).