In de achttiende eeuw waren ex-slaven op Curaçao helemaal niet zo kansloos als tot nu toe werd aangenomen. Dat concludeert Han Jordaan die deze maand aan de Universiteit van Leiden is gepromoveerd op zijn proefschrift Slavernij en vrijheid op Curaçao.
De blanke bevolking van het achttiende-eeuwse Curaçao minachtte en wantrouwde de zwarte en gekleurde ex-slaven en hun vrijgeboren nakomelingen. Dit betekende echter niet dat ze een gemarginaliseerde en verpauperde groep vormden, constateert Jordaan na uitgebreid archiefonderzoek.
Volgens de onderzoeker – die onder meer nog nauwelijks bestudeerde archieven op Curaçao bezocht – was de zwarte en gekleurde bevolking op Curaçao al vroeg in de achttiende eeuw helemaal niet zo kansloos. Slaven werkten er onder meer als zeeman, sjouwer, ambachtsman, kinderjuffrouw, kok en marktkoopvrouw. Dit kon onder meer omdat Curaçao geen typische Caribische plantagekolonie was, maar meer een centrum van handel en scheepvaart. Jordaan:
“Onder het Romeins recht dat van toepassing was op de slavernij in de Nederlandse koloniën, mochten slaven geld verdienen en een spaarpotje aanleggen. Daarmee konden ze zichzelf of familie vrijkopen. Deze zogenoemde gemanumitteerden en hun nazaten vonden in de regel ook een bestaan in de stad of aan boord van Curaçaose schepen. Zo ontstond een door zwarte en gekleurde vrijen en slaven gedomineerde zeemansgemeenschap.”
Op den duur waren de vrije niet-blanken volgens Jordaan in vrijwel alle takken van de Curaçaose economie vertegenwoordigd. Ze bezaten onroerend goed in de stad en op het platteland. Ook slavenbezit onder de vrijen was niet uitzonderlijk.
Blanken keken niet-blanken met de nek aan, maar er waren grenzen aan de manier waarop ze hen konden bejegenen. Jordaan:
“Voor ordehandhaving en defensie had het gouvernement hen hard nodig. De blanke burgerwacht was vaak onbetrouwbaar en het garnizoen beroepsmilitairen relatief klein. In de jaren dertig van de 18e eeuw waren er op Curaçao twee reguliere niet-blanke korpsen: de “vrije negers”, een bereden eenheid, en de “vrije mulatten” die te voet opereerden. Zij handhaafden de orde in Otrobanda, een wijk waar veel slaven en vrijen woonden, en moesten voorkomen dat slaven in bootjes naar Venezuela vluchtten, wat vaak gebeurde.”
Het beeld over de de zwarte en gekleurde ex-slaven op het achttiende-eeuwse Curaçao moet volgens de onderzoeker al met al nodig bijgesteld worden. Dat er een verkeerd beeld over de groep is ontstaan, is volgens Jordaan onder meer te wijten aan prof.dr. Harry Hoetink. Deze professor presenteerde in 1958 een sociologisch model van het koloniale Curaçao ten tijde van de slavernij en zou daarbij te scherpe sociale scheidslijnen hebben gehanteerd. Jordaan:
“Hij baseerde zich bijna uitsluitend op literatuur en gedrukte bronnen, had geen archiefstuk ingezien. Daardoor ontging hem veel informatie over de vrije niet-blanken. Later erkende hij dat het sociale onderscheid in werkelijkheid niet zo sterk was geweest, zeker niet tussen bevolkingsgroepen.”
Han Jordaan promoveerde 14 juni jongstleden aan de Universiteit Leiden.