Twee bejaarde mannen die kort na de oorlog werden veroordeeld omdat ze dienst weigerden in voormalig Nederlands-Indië, krijgen geen herziening van de gevangenisstraf die ze destijds opgelegd kregen. De Hoge Raad heeft dat dinsdag beslist.
De twee mannen, Jan Maassen (1929) en Johannes van Luyn (1925), weigerden in respectievelijk 1949 en 1946 om principiële redenen om naar het toenmalig Nederlands-Indië te gaan om daar mee te doen aan de zogenaamde ‘politionele acties’. Ze deden dit naar eigen zeggen omdat ze niet wilden deelnemen aan het doodschieten van onschuldige burgers. De twee mannen werden allebei veroordeeld. Maassen kreeg drie jaar gevangenisstraf en werd vijf jaar uitgesloten van het kiesrecht en Van Luyn kreeg twee jaar cel opgelegd.
Na ruim zestig jaar wilden de mannen eerherstel. Hun advocaat, Liesbeth Zegveld, stelde dat er nieuwe feiten bekend zijn geworden die een heropening van de zaak rechtvaardigden. Zo was men ten tijde veroordeling volgens haar bijvoorbeeld nog niet bekend met “de misdrijven die tijdens de politionele acties door Nederlandse militairen zijn begaan”.
Aan de politiek
De Hoge Raad wijst er op dat er destijds een regeling was voor gewetensbezwaarden:
Het bestaan van die regeling maakt dat er geen ruimte is voor andere strafuitsluitingsgronden dan die in de regeling waren opgenomen.
Verder vindt de Hoge Raad dat het aan de politiek is om te beslissen over het rechtzetten van straffen voor dienstweigeraars:
Als de samenleving vindt dat de gevolgen van een dergelijke veroordeling moeten worden rechtgezet, is het niet aan de herzieningsrechter maar aan de politiek om daaraan al dan niet gevolg te geven.
Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië