Dark
Light

‘Het boek over Nederlands-Indië is voorlopig niet gesloten’

Auteur:
25 minuten leestijd
KNAW onderwijsprijs
KNAW onderwijsprijs

De Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW) beloont met een zogenaamde Onderwijsprijs jaarlijks de beste vwo-profielwerkstukken van Nederland. In de categorie Cultuur en Maatschappij won Robin van Doorn (1993) van het Stedelijk Gymnasium Leiden. Ze ontving de prijs voor haar werkstuk Verzwegen geschiedenis: Leven in en na ‘Tjideng’.

Robin van Doorn
Robin kwam op het idee een werkstuk te maken over de Tweede Wereldoorlog in Indonesië naar aanleiding van de gevangenschap van haar oma Cato. Die zat tijdens de oorlog gevangen in het beruchte jappenkamp Tjideng.

Robin van Doorn wilde te weten komen hoe het nu staat met de kennis van Nederlanders over de oorlog en bezetting in Nederlands-Indië. Ze interviewde daarom verschillende bekende auteurs en deskundigen, las boeken en dagboeken van geïnterneerden en nam veel andere publicaties door. Uiteindelijk resulteerde dit alles in het lijvige werkstuk ‘Verzwegen geschiedenis: Leven in en na ‘Tjideng’ waarmee ze de prestigieuze Onderwijsprijs van het KNAW won. De jury liet zich in het juryrapport lovend uit over het werkstuk en prees met name de grondigheid waarmee zij te werk is gegaan:

“De studie is zeer volledig en vooral met veel passie geschreven. Ondanks de persoonlijke betrokkenheid heeft Robin het onderwerp op een wetenschappelijke verantwoorde manier behandeld. Door het combineren van secondaire literatuur met interviews, telefoongesprekken en e-mailwisseling met verschillende vooraanstaande figuren op dit gebied weet Robin diverse zowel de feitelijke gang van zaken als de ervaring van de bezetting van Nederlands-Indië treffend onder woorden te brengen.”

Alle reden om een paar vragen te stellen aan Robin van Doorn.


Wanneer hoorde je voor het eerst over het oorlogsverleden van je oma en waarom maakte haar verhaal zoveel indruk op je?

Ik hoorde nog maar heel recent van mijn oma over haar oorlogsverleden. Eerder kon en wilde zij hier niets over kwijt. Haar verhaal maakte veel indruk op mij. Er ging niet alleen een heel nieuwe bladzijde open uit het leven van mijn oma, maar ook een boekwerk van mijn eigen familiegeschiedenis. Nederlands-Indië leeft in onze familie altijd door in ons denken en doen: het samen rijsttafelen, de boterham met pindakaas én flinke klodder sambal, het bezoek aan de Pasar Malam/Tong Tong Fair in Den Haag of de grote gastvrijheid. Bekend was dat mijn familie een goed leven in Nederlands-Indië had. Dat beeld zag ik ook op de foto’s die in mijn oma’s huiskamer hangen, waarop mijn oma als klein meisje samen met haar vader in zijn KNIL-uniform staat. Er werd alleen niet over gesproken. Herinneringen vervagen en verdwijnen soms naar de achtergrond, maar blijven wel deel uitmaken van het leven. Hoewel er intussen veel bekend geworden is over de Japanse bezetting, bleven de oorlogsjaren en hoe mijn oma die jaren beleefd heeft, onbesproken. Ik heb een goede band met mijn oma. Dit hield me bezig. Ik was nieuwsgierig naar het verhaal achter deze foto’s, waarom zweeg mijn oma hierover? Waarom wist ik hier niets van? Waarom werd hier over gezwegen? Waren er meer mensen die hier over zwegen? Wie, waarom, waardoor? Was dit altijd zo geweest en hoe is dit nu?

Hoe ben je er achter gekomen waarom je oma net als zoveel anderen, aanvankelijk zo lang zweeg over haar verleden? En kun je misschien ook iets zeggen over de ‘Indische zwijgcultuur’ waarover je het in je werkstuk hebt?

Mijn oma zweeg, zoals velen, omdat niemand bij terugkomst in Nederland maar ook later, belangstelling voor haar verhaal toonde. In het naoorlogse Nederland zat men niet te wachten op verhalen over doorgestaan leed in Nederlands-Indië en Jappenkampen. De ontvangst in Nederland was koel. Wat ook meespeelt is dat de oorlog in Nederlands-Indië later eindigde dan in Nederland. Men had in Nederland zelf genoeg zorgen en was druk met het verwerken van zijn eigen oorlogsverleden, het weer op de rit krijgen van zijn eigen leven en de Wederopbouw. Er was geen plaats voor kleine groepen met andere verhalen.

Bovendien, dacht men, kon het leed in Nederlands-Indië nooit zo erg als in Nederland geweest zijn. Hier had men de bitterkoude Hongerwinter en werden bloembollen gegeten, terwijl in Nederlands-Indië het zonnetje scheen en je de bananen zo uit de bomen kon plukken. Velen hadden het erg moeilijk met het onbegrip waarop ze stuitten toen ze na de oorlog in Nederland terugkeerden. Tot circa 1982 werd het leed ook regelmatig afgedaan als iets als ‘verderfelijk kolonialisme’. De ‘back-pay’ kwestie, de situatie dat KNIL militairen geen enkele financiële erkenning kregen voor drie jaar in krijgsgevangenschap zonder soldij, zorgde voor nog grotere pijn en ongeloof. Men voelde zich in de steek gelaten door de nationale overheid en internationale politiek en vond dat er geen erkenning voor hun rechten en plichten was. Men voelde zich onbegrepen en miskend en verviel al snel in een “Indische zwijgcultuur”. Niet zeuren, je mond houden en aanpassen was het devies. Ook door de traumatische oorlogservaringen, in en buiten de Jappenkampen, spraken de mensen die het overkomen was er weinig over. Velen gingen gebukt onder iets waarover ze misschien wel wilden maar niet konden spreken. Aan beide zijden was veel verdriet. Misschien dat hierdoor de oorlogsgeschiedenis niet of niet goed kon worden doorgegeven aan het nageslacht. Toen kon het niet door het stilzwijgen, nu niet omdat velen hun verhaal nog niet verteld hebben of er niet meer zijn. Maar anderen kunnen misschien nog wel hun verhaal vertellen.

Oude kaart van Nederlands-Indië – Afb: KRL Museum

Weet je waarom je oma uiteindelijk besloot om over haar verleden te gaan praten?

Ik ben een volhouder en na lang aandringen en misschien door de goede band die we hebben, kwam mijn oma’s verhaal er in stukjes en beetjes uit. Ik had oprechte belangstelling voor haar verleden. Vaak waren het fragmentarische herinneringen, meer flarden. Sommige herinneringen waren te diep begraven en te pijnlijk om over te praten.

De jury schrijft dat je het onderwerp op een “wetenschappelijk verantwoorde manier” hebt behandeld terwijl je vanwege je oma toch persoonlijk betrokken was. Kun je aangeven hoe je in je werkstuk met die persoonlijke betrokkenheid bent omgegaan?

Je krijgt natuurlijk nooit een volledig onomstreden beeld van wat zich hier precies heeft afgespeeld. Ik schrijf graag en heb oprechte interesse in mensen maar als iets zo dichtbij komt en er zoveel verborgen leed zit, is dit geen makkelijke opgave. Er kan sprake zijn van herinneringsvervalsing, maar ook zaken als de leeftijd van mijn oma en de tijd die inmiddels verstreken is, spelen een rol. Jeugdherinneringen kunnen door de tijd in de war zijn gestuurd. Bovendien komen emoties naar boven, die moest ik kunnen plaatsen. Soms wilde mijn oma over iets vertellen dan weer niet en zei ze dat het maar goed ook was dat ze zich dat niet meer kon herinneren. De stiltes die vielen als het te moeilijk werd. Moest ik dan doorvragen of niet? Kan ze hier wel tegen? En hoe bepaal ik nu wat wel en niet echt gebeurd is? Mijn oma’s herinneringen waren die aan gebeurtenissen door de ogen van toen nog een jong meisje. Is er sprake van herinneringsvervalsing doordat dingen bijvoorbeeld verdrongen zijn of te lang geleden hebben plaatsgevonden? Zijn het eigen herinneringen of herinneringen die ze heeft van anderen of van horen zeggen. Hoe ga ik om met fragmentarische beelden van de werkelijkheid, vervlogen herinneringen aan een andere tijd met een ander gedachtegoed? Hoe zorg ik ervoor dat ik niet alles door een bril met normen en waarden van de huidige tijd bekijk, dat ik misschien moraliseer, veroordeel, terecht wijs. Het is best een ingewikkeld proces.

Om een beter beeld te krijgen ben ik haar verhalen gaan vergelijken en aanvullen met feiten en verhalen van andere voormalige kampbewoners die ik gesproken heb. Ik heb veel andere documenten geraadpleegd en onderzoek gedaan vanuit verschillende gezichtspunten: door het afnemen van interviews met bekende auteurs en deskundigen, het lezen van dagboeken, literatuur van vele ex-geïnterneerden en andere publicaties.

Je zegt het idee te hebben dat er de laatste tijd meer aandacht is voor Nederlands-Indië. Heb je enig idee waarom er meer aandacht is dan vroeger?

Indisch Monument in Den Haag
Vooral kleinkinderen zijn geïnteresseerd, zij stellen vragen over het verleden van hun grootouders. Je ziet dat bij de Indië-herdenkingen de laatste tijd meer jongeren aanwezig zijn. Om het monument in ere te houden en de herdenkingen voort te zetten, moeten de jongeren de geschiedenis wel kennen. Deze generatie is, denk ik, ook mondiger. Er lijkt ook iets in de lucht te zitten. Ook mevrouw Van Leeuwen, gids van museum Bronbeek, merkt dat recent de toeloop naar en belangstelling voor het museum sterk zijn toegenomen. “We hebben heel veel groepen die van onze koloniale tijd tot en met heden eigenlijk niets tot weinig weten en die met open monden (letterlijk) staan te luisteren”. Het meest opvallende is ook volgens Van Leeuwen dat dit een generatie heeft overgeslagen. In tegenstelling tot vroeger wordt nu met verbazing gereageerd op wat men in de oorlog in Nederlands-Indië en de kampen heeft meegemaakt, terwijl dit voorheen werd afgedaan als ‘gezeur.

Nederlands-Indië blijft maar terugkeren. Niet alleen door de interesse van de huidige generatie voor het verleden van hun grootouders in Nederlands-Indië, maar ook, denk ik, doordat steeds meer nieuwe feiten aan het licht komen. Misschien werpt daarnaast de lobby van de behoorlijk invloedrijke actieve Indische gemeenschap zijn vruchten af? Mede gesteund door de niet aflatende inzet van diverse Indische organisaties. In Indonesië schijnt overigens momenteel ook meer belangstelling en ruimte te zijn om het Nederlands-Indonesische verleden opnieuw te bekijken. Misschien hangt dit ook samen met het feit dat Indonesië aan een standaardwerk over de eigen geschiedenis werkt, hetgeen ongetwijfeld tot weer nieuwe informatie en inzichten leidt.

Je schrijft ergens dat mensen niet zaten te wachten op verhalen over kampen in Indië en dat men dacht dat het met de honger in Indië wel mee was gevallen. Ze hadden er ‘de bananen immers zo van de bomen kunnen plukken’. Wat vind je achteraf van die houding van de Nederlanders?

De Nederlanders hadden hun eigen leed, de ‘eigen’ oorlog was dichterbij. Daarbij was Nederland behoorlijk beschadigd, er heerste chaos. De burgerbevolking was er erg slecht aan toe. Het door de Jappenkampbewoners doorstane leed moet mede tegen die achtergrond worden gezien. Direct na de oorlog was de situatie in Nederland slechter dan die in sommige andere landen (zoals VS, Verenigd Koninkrijk, Canada, Australië) We horen veel over het leed in Nederland in de oorlog. De Joodse bevolking was ‘uitgeroeid’. Er is uiteraard veel bekend over wat er gebeurde in de concentratiekampen van de nazi’s. Dit wordt jaarlijks herdacht, ook worden hier in mei radio- en televisieprogramma’s aan gewijd, maar de aandacht voor de mensen in Indië die in de Jappenkampen geïnterneerd waren of de buitenkampers en al die anderen die direct of indirect met deze oorlog te maken hebben gehad, was heel erg beperkt. Het was een ‘ver-van-mijn-bed-show’.

Birma-Siamspoorlijn
Ik kan dat niet beoordelen, maar misschien was er toen door zoveel leed wel weinig ruimte om open te staan voor elkaars verhaal. De mensen die terugkeerden uit Nederlands-Indië werden als concurrenten op de arbeids- en woningmarkt gezien, dat zorgde ook voor spanningen. De overheersende gedachte bij het verlies van de koloniën was dat rampspoed Nederland zou treffen. ‘Indië verloren Rampspoed geboren’. Men sloot zich daar liever voor af. In de eerste jaren na de oorlog was er aandacht voor Indonesië vanwege de oorlog, maar toen Indonesië onafhankelijk was geworden, werd het onderwerp over onze ex-kolonie liever vermeden. Het onderwerp Nederlands-Indië was onder ander door de politionele acties niet populair. Er waren in Nederland te veel tegenstrijdige gevoeligheden rond Indonesië en ons koloniale verleden. Het was een beladen thema. Dit had niet alleen effect op de geringe aandacht voor de overlevenden van de Jappenkampen, maar ook bijvoorbeeld op de aandacht voor de gebeurtenissen en lotgevallenen van de Birmaspoorlijn, de Pakan Baroe, de troostmeisjes, de Bersiap en ga zo maar door. Zeker is wel dat eigenlijk alle ex-geïnterneerden en oorlogsslachtoffers gruwelijke ervaringen en herinneringen met zich meedroegen en -dragen, die zij maar nauwelijks konden verwoorden. De ‘Indische zwijgcultuur’ droeg aan het uiten van deze gevoelens ook al niet bij. Als sommigen uiteindelijk toch spraken, stuitte dat steevast op onbegrip en een gebrek aan belangstelling.

Je zou kunnen zeggen dat de Japanse kampen in Nederland lange tijd eigenlijk helemaal niet bestaan hebben; ook onze nationale overheid en de internationale politiek hebben op z’n zachtst gezegd niet echt bijgedragen aan de erkenning van rechten en problemen van Indische Nederlanders. Toch is er een behoorlijke kentering, die al eerder begon. Traumatisch oorlogsleed kreeg na 1980 veel meer aandacht. Toch heeft het nog lang geduurd voor meer materiaal beschikbaar en meer kennis overgedragen was. Recent zijn veel meer dagboeken en ander oorlogsmateriaal via internet beschikbaar gekomen. Archieven zijn in Nederland grotendeels opengesteld. Het Nationaal Archief houdt zich in toenemende mate met het onderwerp Nederlands-Indië bezig. Ook Adriaan van Dis met zijn tv-documentaire Van Dis in Indonesië en cabaretier Diederik van Vleuten met zijn theatervoorstelling Daar werd wat groots verricht zetten recent het nog steeds heftige emotionele reacties oproepende Nederlands-Indië weer op de kaart. Discussies over het verleden vinden weer plaats. Er verschijnen steeds meer boeken hierover. Er is een film over de buitenkampers in de maak. Het Indisch Herinneringscentrum Bronbeek is bezig met een filmcompilatie over herinneren. En de weinigen die er nu nog zijn……..praten, al dan niet gesteund door vragen van hun kleinkinderen, over dit verleden.

Vinden slachtoffers of nabestaanden het vandaag de dag, zoveel jaar na dato, eigenlijk nog wel belangrijk dat het brede publiek kennis maakt met de oorlogsgeschiedenis in de voormalige kolonie?

Men doet nu zijn verhaal, omdat er nu eindelijk wel geluisterd wordt. Vooral de huidige generatie kleinkinderen is zoals gezegd zeer geïnteresseerd in hetgeen hun grootouders daar hebben meegemaakt. Dat merk je ook aan het museumbezoek in Bronbeek. Ze komen daar aldus een rondleidend gids tegenwoordig vaak samen met ouders en grootouders naar toe en staan letterlijk met open mond te luisteren naar hetgeen ze hier te horen krijgen. Dat is echt een kentering. Velen doen alsnog hun verhaal omdat als ze dat nu niet doen deze verhalen voor altijd verzwegen worden. Dat lange, lange zwijgen is iets wat kenmerkend is voor veel mensen die deze oorlog hebben meegemaakt. Zowel binnen- als buitenkampers, maar ook voor mensen die op een andere manier met deze oorlog te maken hebben gehad.

Het kan soms na zo lang gezwegen te hebben bevrijdend werken het eigen levensverhaal over te dragen. Ik zag dat bij mijn oma gebeuren. Mijn oma die er eerst nooit over wilde spreken, liep na haar verhaal te hebben gedaan, op een kennis af en zei: Zeg weet jij dat ik in een jappenkamp heb gezeten? Uitzendingen op televisie over die periode wilde zij ineens wel zien, terwijl zij ervoor dit meteen wegdrukte.

Kun je iets vertellen over Tjideng? Waarom is juist dat kamp zo berucht?

Tjideng is berucht geworden om een aantal redenen. Vooral onder het regime van de wrede en manisch depressieve kampcommandant Sonei, veranderde het kamp in een hel. Hij beschikte over een vrijwel onbeperkte en ongecontroleerde macht om zijn gevangenen het leven zo zuur als maar mogelijk te maken. Hij was verantwoordelijk voor veel gruweldaden en behoorde tot de beruchtste oorlogsmisdadigers in Indië. Er werden meer en meer gevangenen op steeds minder plek samengepakt. De overbevolking hield in dat mensen nog geen matje van 50 centimeter breed per persoon hadden om te slapen. In huizen waar normaal gesproken maar vier personen leefden, zat men met wel 150 personen op elkaar gepropt. Er waren lijfstraffen, executies en dwangarbeid. De hygiënische omstandigheden waren erbarmelijk. Er was uitzichtloosheid, gebrek aan voedsel, medicijnen. Vooral kleine kinderen, zieken en ouderen overleefden het regime en de omstandigheden niet. Het aantal doden nam onder het bewind van Sonei drastisch toe. Hij stopte de aanvoer van medicijnen, liet verpleegsters vertrekken, nam alle elektrische apparaten in, beperkte licht en gas en sloot de watertoevoer geheel af. Wat natuurlijk enorme gevolgen voor de verpleging van zieken en de hygiëne had.

Dysenterie, oedeem, beri-beri en malaria kwamen veelvuldig voor en veroorzaakten naast verschrikkelijke honger veel sterfte. Eén op de zes mensen overleefden het kamp niet door besmettelijke ziekten maar ook door de wrede kampcommandant Sonei. Hij voerde een waar schrikbewind. Hij was grof, uiterst wreed en wispelturig. Vooral bij volle maan stond iedereen doodsangsten uit. Sonei werd dan ‘maanziek’; hij huilde volgens kampbewoners naar de maan en kreeg aanvallen van razernij en kon enorm tekeer gaan. Hij zocht dan een aanleiding om vrouwen te mishandelen en wreed te straffen. Gewapend met stenen, knuppels of andere dingen sloeg hij er bij de gevangenen op los. Hij ranselde zijn slachtoffer dan halfdood. Regelmatig kregen de kampbewoners een paar dagen geen eten bij wijze van straf en moesten alle gevangenen urenlang in de brandend hete zon op appèl staan. Ook zieken, ouderen en kleine kinderen stonden op het gloeiend hete asfalt. Als je bezweek en iemand hielp je, groot of klein, dan werd er korte metten met beide gemaakt, waarbij sommigen het leven lieten. De manisch depressieve (in feite aan de gevolgen van syfilis lijdende) Sonei had de bijnaam ‘de beul van Tjideng’.

Voor de gevangen van Tjideng kwam er na de capitulatie in 1945 niet direct een eind aan de problemen. Kun je iets vertellen over deze na-oorlogse periode?

Nadat de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki zijn geworpen, besluit de Japanse keizer Hirohito tot capitulatie. Op 15 augustus is het zover en maakt de keizer in een radiorede de overgave bekend. Hij zei in deze rede dat de Japanners het onaanvaardbare moesten aanvaarden en dat de militairen nu de orders van de geallieerden moesten opvolgen. Dat betekende onder meer dat Japanse soldaten de kampen moesten beschermen.

Het einde van de oorlog was abrupt en onwezenlijk. Twee dagen daarna riepen de nationalisten onder leiding van Soekarno de Republiek Indonesië uit. De geallieerden waren totaal niet voorbereid op de capitulatie van Japan en het uitroepen van de Republiek. De oorlog werd in Nederlands-Indië gewonnen voordat het land was heroverd. Indië viel onder het gezag van de Britten, die een afwachtende houding aannamen. Toen Japan zich overgaf, waren er nog geen andere geallieerde troepen Nederlands-Indië binnengetrokken De geallieerden deden er maanden over om de hele archipel te bezetten. De bevrijding bleef daardoor uit. De gevangenen kregen zelfs van de Japanse bewakers te horen dat de oorlog voorbij was, maar verder veranderde er eerst niets. De Japanse militairen kregen, vanwege de order van de keizer tijdens zijn rede, de opdracht de orde en rust te bewaren totdat de geallieerde troepen de macht konden overnemen. De Japanners bleven met het bestuur belast en de Nederlanders in de kampen moesten voorlopig blijven waar ze waren. Van een ‘echte’ bevrijding was dus geen sprake.

Mensen gingen de kampen uit op zoek naar hun echtgenoten of kinderen, maar nadat Indonesië intussen op 17 augustus 1945 de onafhankelijkheid had geproclameerd, kregen zij te maken met gewapende en gewelddadige Indonesische jongeren. Er vielen veel doden. Toen gingen de kampbewoners weer terug in de kampen, nu beschermd door … de Japanners.

Mijn oma herinnert zich die vreemde periode nog goed: “Japan had gecapituleerd. Maar de bevrijding was voor de geïnterneerden geen bevrijding, omdat we het kamp niet mochten verlaten. Het was nu gevaarlijker buiten het kamp dan er in”. Ik interviewde voor mijn werkstuk ook historica Winnie Rinzema-Admiraal en zij maakte met een gruwelijk verhaal duidelijk dat deze bewering van mijn oma maar al te waar was.

“Een jongen die eerst in Tjideng was teruggekomen (hij was 19 jaar), was toch buiten het kamp gaan fietsen. Hij werd van zijn fiets getrokken door pemoeda’s en ‘getjintjanged’ (in stukken gehakt) . De situatie werd steeds vreemder. Nu waren het juist de Japanse kampbewaarders die ons in Tjideng beschermden tegen de Indonesische vrijheidsstrijders. De rantsoenen werden verdubbeld. Pas eind september 1945 zijn de bewakers weg.”

Er waren tijdens de oorlog niet alleen kampbewoners onder de Nederlanders in Indië: de schattingen van het aantal Indische Nederlanders dat buiten de kampen is gebleven lopen uiteen van 120.000 tot 200.000. Ook het leven buiten het kamp was een hard bestaan: het ging al voor aanvang van de oorlog slecht met de economie, bedrijven kwamen daarna onder Japanse leiding, Nederlandse banken werden gesloten, salarissen en pensioenen niet meer uitbetaald. De werkloosheid was groot, en er heerste toenemende armoede; de gehele bevolking verarmde en velen leden honger. Door registratie, vordering van huizen, razzia’s en huiszoekingen was ook het leven buiten het kamp heel angstig en onzeker: het leven werd deze Indische Nederlanders haast onmogelijk gemaakt door de onderdrukking en vijandigheid van zowel de Japanners als een deel van de Indonesische bevolking.

Javaanse revolutionairen gewapend met bamboesperen – Foto: CC/Tropenmuseum

Buiten de kampen is het zelfs zo gevaarlijk dat een aantal vrouwen buiten de kampen, zich tegen 1943 zo onveilig begon te voelen, dat zij zich vrijwillig voor een kamp aanmeldden: ‘Iemand verhaalt dat haar moeder op een gegeven moment zo wanhopig was dat ze de Jap heeft gevraagd of zij in een kamp kon worden geïnterneerd. Daar was tenminste enige medische verzorging. Je moest er wel werken maar kreeg tenminste eten. Het mocht niet. De Jap vond dat er geen gevaar voor haar was. Nadat eerst Japanse militairen kampen verdedigd hadden, kwamen later Sikhs en Gurkha’s uit het Brits-Indische leger en helpen ook Molukse KNIL-militairen, die na de Japanse capitulatie de strijd weer hebben opgepakt, mee. Zij horen bij de eerste Nederlandse troepen die weer worden ingezet.

Na de bevrijding kwam het in Indonesië tot de chaotische en gewelddadige periode van de Bersiap, een revolutie die zich richtte op vrijheid en onafhankelijkheid. Bersiap was de strijdkreet van de Pemoeda’s, Indonesische strijdgroepen die proberen wapens te krijgen en de macht over te nemen. Geweld, plundering en moord overheersten tot het voorjaar van 1946. De twee betekenissen van Bersiap zijn “Wees paraat!” en “Geeft acht!”. Letterlijk betekent het: “Maak je klaar” (siap = gereed). Veel Indische Nederlanders – honderden mannen, vrouwen en kinderen – zijn toen vermoord, de meeste door deze groepen nationalistische Indonesische jongeren.

Tienduizenden anderen werden bovendien, misschien deels voor hun eigen veiligheid, maar ook omdat ze als potentieel vijand van een onafhankelijk Indonesië werden gezien, door de Republiek Indonesië opnieuw geïnterneerd, vaak in kampen in het binnenland van Java; ze werden in de loop van 1946 en 1947 weer vrijgelaten. Hun aantal wordt op 46.000 geschat. Het precieze aantal Nederlandse en Nederlands-Indische slachtoffers van de Bersiap is niet bekend; een aantal van circa 5.500 slachtoffers is vermoedelijk het meest reëel. Nederlanders en Indische Nederlanders waren overigens niet de enige slachtoffers van het geweld van Indonesische bendes. Op andere plaatsen hadden ook Molukkers, omdat zij met de Nederlanders werden geassocieerd of niet als rechtgeaarde Indonesiërs golden, bestuursambtenaren uit de koloniale tijd, buitenstaanders die rijkdom hadden vergaard en Chinezen het zeer zwaar te verduren.

De Japanse capitulatie en de Bersiap (van oktober 1945 tot begin 1946), vormde de inleiding tot de onafhankelijkheidsstrijd die vier jaar zou duren. Tjideng heeft toen tot in de herfst van 1946 als opvang- en doorgangskamp voor evacués en repatrianten uit andere delen van Java dienst gedaan. Mijn oma vertelde dat ze in een trein met haar moeder en broertje terug reden, ze denkt naar de boot. Tegenover haar zaten Indonesische nationalistische vrijheidsstrijders. Eén van hen had een groot glimmend mes in zijn hand. Hij streek er steeds mee langs zijn hand, terwijl hij haar en haar moeder strak bleef aankijken. Haar moeder zei: “Blijven lachen, niet wegkijken, doe alsof er niets aan de hand is”. Dat heeft zij gedaan. Zij zijn heelhuids aangekomen, maar hadden het bange vermoeden dat zij anders vermoord zouden zijn. Veel Indische Nederlanders zagen het verlies van Indië als het verlies van hun moederland. Zij, Indische Nederlanders en militairen, spreken er schande van dat de Bersiap in Nederland en Indonesië veelal zo over het hoofd wordt gezien.

Vind je het belangrijk dat mensen nu nog lezen en leren over de oorlog in Indië? Er zijn vandaag de dag toch ook allemaal oorlogen en mensen worden op verschillende manieren en plekken mishandeld en uitgebuit. Waarom kijken naar wat er in de Tweede Wereldoorlog allemaal gebeurd is?

Het is zeker belangrijk dat Indië voortleeft. ‘Oorlog in Nederlands-Indië blijft terugkomen’, koppen krantenartikelen in. Opmerkelijk vind ik de geluiden over het onderwijs. Het onderwerp Nederlands-Indië krijgt op scholen vaak nog veel te weinig aandacht, terwijl Nederlands-Indië nota bene deel uitmaakt van onze vaderlandse geschiedenis. Daar hoor je gewoon weet van te hebben. Docenten weten te weinig van Nederlands-Indië af. Het wordt nog steeds zijdelings behandeld en dan nog alleen vanuit Nederlands perspectief. Ook krijgt de standplaatsgebondenheid te weinig aandacht. Sommige scholieren hebben geen idee wat bijvoorbeeld een Jappenkamp is en wat zich hier afgespeeld heeft. Vanuit diverse organisaties zoals museum Bronbeek en het Indisch Herinneringscentrum worden initiatieven ondernomen hier verandering in te brengen.

“Professor dr. Vincent Icke hoogleraar theoretische sterrenkunde en kosmologie zei: ‘uitkijken in de ruimte is terugkijken in de tijd’. Zo is het, vind ik, ook met geschiedenis.”

Maar het kan ook niet zo zijn dat we over Nederlands-Indië oordelen zonder feitenkennis en überhaupt zonder kennis te hebben van. Het gaat er in de eerste plaats ook niet zozeer om om te moraliseren, maar om een juist beeld te hebben van. In iedere oorlog zijn goede en slechte mensen, helden en verraders. Maar hoe is men hiertoe gekomen, wat speelde er, wat heeft waartoe geleid? Er wordt wel eens gesteld dat het enige wat we van geschiedenis leren is dat we er niet van leren. Ik denk dat dit misschien dan wel waar kan zijn, maar dat dit juist het uitgangspunt moet zijn waarom we hier wel iets mee moeten doen. Het is belangrijk voor mijn en toekomstige generaties dat zo’n geschiedenis in wat voor een vorm dan ook zich niet herhaalt en hoe we dit kunnen voorkomen. Ook al zijn de omstandigheden iedere keer weer anders. Ik geloof niet dat we wijzer worden door ons kop in het zand te steken, ook niet voor de donkere schaduwkanten van ons koloniale verleden. Het maakt allemaal deel uit van een groter samenhangend geheel. Professor dr. Vincent Icke hoogleraar theoretische sterrenkunde en kosmologie zei: ‘uitkijken in de ruimte is terugkijken in de tijd’. Zo is het, vind ik, ook met geschiedenis. We moeten onze geschiedenis kennen. Wij, de jongere generatie, moeten hier lessen voor de toekomst uit trekken om een toekomstvisie neer te kunnen leggen. Zonder daarbij andere omstandigheden en een nieuwe, aan continue verandering onderhevige tijd uit het oog te verliezen. Hierop moet naar mijn mening het accent liggen. Hoe ziet onze toekomst eruit? Het nut van herinneren is dat we het verleden bewaren om een goede toekomst te bouwen. Het zijn tastbare sporen van geschiedenis die we anders zouden laten verdwijnen. Geschiedenis moet je niet wissen, maar er iets mee doen. Daarom moeten wij er mede voor zorgen dat ook deze geschiedenis niet langer verzwegen of vergeten wordt. Veel verhalen zijn nog verzwegen of nog niet verteld. Dat wil niet zeggen dat de oorlogservaringen en herinneringen niet doorwerken in het leven en meningen van mensen. Soms zelfs tot in latere generaties. Dat leren om steeds maar beter te worden doen we door over dit verleden te praten en hier iets mee te doen, voordat deze verhalen voor altijd verzwegen zijn. Niet door het te negeren. Dat zijn we aan onze generatie, onze grootouders en toekomstige generaties verplicht.

Ik kon natuurlijk niet alles in mijn onderzoek behandelen, daarvoor is de tijd die ik hieraan kon besteden te kort. Er zijn nog zoveel groepen niet aan bod gekomen en thema’s onderbelicht gebleven. Misschien goed om eens te onderzoeken hoe de bezetting van Nederland als het ware een gat sloeg in de bestuurlijke en psychologische relatie tussen moederland en overzeese gebieden en hoe de verschillende bevrijdingen in Nederland, Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen doorwerkten in de politieke en maatschappelijke verhoudingen na 1945. Het lijkt mij dat een relevant (en nog breder) thema zou kunnen zijn wat de gedeelde periode Nederland respectievelijk Nederlands-Indië uiteindelijk heeft gebracht. Economisch, cultureel, infrastructureel, maatschappelijk, juridisch, enzovoort…

Militaire kolonne tijdens de eerste politionele actie – Foto: Tropenmuseum
Drie instituten, NIOD, KITLV en NIMH, hebben gevraagd om een breder onderzoek naar de geschiedenis van de confrontatie. Terecht zoeken de instituten naar een bredere benadering dan naar een eenzijdige focus op bekende en nog niet bekende excessen en dan ook nog alleen aan Nederlandse zijde. Die focus zou misschien niet alleen onrecht doen aan de overgrote meerderheid van de daar ingezette militairen, maar ook voorbij kunnen gaan aan de omstandigheden die daar bestonden, zowel na de Japanse overgave als tijdens de daarna ontstane gewapende confrontatie. Barbara W. Tuchman schreef prachtige historische boeken. In het boek The March of Folly wijst zij (op blz. 4) op iets belangrijks. ‘Nothing is more unfair’ as an English historian has well said, ’than to judge men of the past by the ideas of the present’. Ja wij kunnen ons niet zomaar inleven in de mores van vijftig jaar geleden. Het verkopen van New York is achteraf makkelijk als ‘dom’ te kwalificeren; die kwalificatie doet waarschijnlijk geen recht aan de omstandigheden en de kennis van de betrokkenen toen. Het bombardement op Dresden is door de bril van nu mogelijk afkeurenswaardig; maar menigeen in Nederland zat er op dat moment niet mee dat Duitse steden werden gebombardeerd. Rotterdam en Londen stonden bij hen op het netvlies. In 1874 was de wet ‘Van Houten’ tegen kinderarbeid. Niet langer dan zo’n tien uur achtereen in de mijnen. Elders was dat blijkbaar nog geen bezwaar. Kortom: de bril van nu is niet echt een zuivere, niet echt een eerlijke bril. Dat geldt ook voor zoiets als ‘Nederland en Nederlands-Indië’.

“Generalisaties mogen soms nuttig zijn; zij kunnen ook groot onrecht doen aan bredere groepen.”

Daarbij komt een tweede punt: geschiedenis kan ‘dood’ of ‘levend’ zijn. De Tachtigjarige Oorlog is bijvoorbeeld zeker geen levende geschiedenis: er zijn geen levende getuigen meer, er zijn geen latere generaties die rond dat thema nog herinneringen meevoeren. Wie wint zich nog op over het beleg van Haarlem? Een deel van de geschiedenis van Nederlands-Indië is eveneens als ‘dood’ te schetsen. Dat geldt zeker niet voor de periode voor, tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. Het feit dat er nog mensen leven die kunnen getuigen, dat er herinneringen bestaan is wel degelijk van invloed op een onderzoek en op de wijze waarop de uitkomsten daarvan worden bezien en ervaren. Bij pacificatie denk ik eerder aan het bredere thema hoe Nederland haar gezag over de archipel in de loop der eeuwen uitbreidde. Mogelijk is al het nodige onderzocht en beschreven, maar over de pacificatie van Bali wordt ook in alle talen gezwegen. Daarnaast is tegenwoordig het debat over de kosten/baten van buitenlanders in Nederland aangezwengeld door de PVV. Ik meen dat er een berekening is gekomen die in het nadeel van de buitenlanders viel. Persoonlijk vind ik dat merkwaardig. Zijn in die berekeningen ook meegenomen de (geïndexeerde) winsten die Nederland in zijn koloniale periode heeft behaald? En dan hebben we het nog niet eens over de vele jaren van leed door slavernij, onderdrukking en “contract” arbeid. Ik ben het dus wel eens met de oproep van de drie instituten om een breed onderzoek te doen. Wil je de geschiedenis recht doen dan zal je naar de omstandigheden van toen moeten kijken, je moeten willen verdiepen in wat er toen aan kennis bestond, wat er toen werd gedacht door de betrokken partijen en wat er gebeurde. Dat laatste ook al om oorzaak en gevolg te kunnen verstaan.

De gewapende botsing tussen het moederland en de strijders die daar onafhankelijkheid wilden, begon niet met de politionele acties. Al eind 45, begin 46 waren er Nederlandse militairen in Nederlands-Indië. Daar woedde, zoals beschreven, na de Japanse overgave de Bersiap-periode. Dit deel van de voorgeschiedenis is hier vrijwel onbekend. Ook wat die betekende voor de Nederlanders die in gevangenschap zaten en dachten vrijheid te mogen meemaken. Voor de Nederlandse politiek die met informatie daarover werd geconfronteerd en voor de militairen die vervolgens werden uitgestuurd om orde en rust te brengen. De politionele acties volgden dus op gebeurtenissen daar. Dat er bij die acties excessen plaats vonden is helaas waar; toch is het van belang die te bezien in hun context en te bezien naar aard en omvang. Generalisaties mogen soms nuttig zijn; zij kunnen ook groot onrecht doen aan bredere groepen. Het is niet waar dat de zoektocht naar de historische nuance leidt tot het afschaffen van de geschiedenis. De historische nuance kan eerst volgen als de feiten boven tafel zijn gebracht. Dat is de eerste opdracht aan de historicus. Vervolgens volgt de interpretatie waarin begrip voor de context, voor de samenhang tussen oorzaak en gevolg en oordeelsvorming centraal staan. Hoezo maakt geschiedenis geen gebruik van wat er gebeurd is? Is het niet de taak van de historicus om herinneringen te plaatsen naast bronnen (documenten/foto’s/filmbeelden/getuigenissen) om te zien of die herinneringen wel sporen met de feiten? Geheugen is, individueel en collectief, niet steeds de meest betrouwbare meetlat om de historie recht te doen. Ik hoop dat het gaat om leren van de gebeurtenissen, ook al kan je van fouten het meeste leren; ook het goede of wat er breder te begrijpen is, kan lessen met zich brengen. Het mag dan onvermijdelijk zijn dat we de normen van nu hanteren; dat wil nog niet zeggen dat we geen moeite hoeven te doen om de omstandigheden van toen en de daarmee verbonden gedachten op zijn minst te registreren en te proberen te begrijpen.

Een kort geheugen hebben we zeker. Het ergste tekort is mogelijk dat we door dat gebrek aan geheugen zicht zijn verloren op de kostbaarheid van vrijheid, de kostbaarheid van vrijheid van meningsuiting, van onafhankelijke rechtspraak en de kostbaarheid om onze eigen bestuurders te mogen kiezen. Onze vrijheid is zwaar bevochten; ik weet niet hoeveel graven daarvan getuigen.

Kortom er is nog zoveel nooit verteld. Ik hoop dat door (dag)boeken, persoonlijke verhalen, films, musea, onderwijs, onderzoek enz. meer over dit verleden bekend wordt. Er is nog zoveel te doen, er zijn nog zoveel bladzijden niet beschreven. Goed lijkt me om ook het vele nog onbekende materiaal in de Indonesische archieven bij deze zoektocht te betrekken. Ook Adriaan van Dis liet in zijn tv-documentaire over Indonesië nog zien hoeveel materiaal daar nog ongebruikt ligt. Het boek over Nederlands-Indië is voorlopig niet gesloten.

Je geeft aan dat je het belangrijk vindt dat de oorlog in Nederlands-Indië niet vergeten wordt. Waarom eigenlijk? En wat vindt je van de manier waarop die tijd momenteel in Nederland herdacht wordt?

Ik vind het zeker belangrijk dat Nederlands-Indië niet vergeten wordt. Uit respect voor wat mensen hier meegemaakt hebben, omdat het deel uitmaakt van onze vaderlandse geschiedenis, maar ook voor wat we van ons verleden voor de toekomst kunnen leren. Herinneren is niet alleen herinneren. Zoals ik in de vorige antwoorden al heb proberen te onderbouwen.

Het gemeenschappelijke leed werd voorheen gemeenschappelijk verwerkt in de grote georganiseerde herinnering zonder veel ruimte voor specifiekere oorlogservaring. Dat is gelukkig veranderd. Ook is de aandacht in de media toegenomen. Hoewel ik in de Volkskrant na de laatste Indië-herdenking helemaal niets hierover zag staan.

Doorgaans is er gelukkig veel meer aandacht voor dit specifieke verleden. Maar een paar zaken zijn volgens mij ook belangrijk bij herdenken. Jongeren hierbij betrekken en zich laten uitspreken over de toekomst. In het onderwijs, zeker naar aanleiding van een herdenking, meer aandacht aan Nederlands-Indië geven, naar standplaatsgebondenheid kijken, en Nederlands-Indië in een bredere maatschappelijke nationale en internationale context plaatsen.

Wat zijn je plannen voor de toekomst? Ben je nu even ‘klaar’ met Nederlands-Indië of wil je je er mee bezig blijven houden?

Met Nederlands-Indië ben je nooit klaar. Het maakt niet alleen deel uit van onze Nederlandse geschiedenis, maar is ook deel van mijn eigen familiegeschiedenis. Ik ben natuurlijk heel trots op het winnen van zo’n prijs en blij met de aandacht die het krijgt. Maar belangrijker is dat Nederlands-Indië en hetgeen mensen hier meegemaakt hebben niet vergeten wordt. Het is, vind ik, belangrijk dat ook voor onze toekomst de herinnering aan Nederlands-Indië en wat daar plaats heeft gevonden, levend wordt gehouden. Ook al is mijn bijdrage maar klein, ik vind het fijn in ieder geval iets te kunnen betekenen voor al die mensen die zoveel leed hebben ervaren. Veel verhalen zijn echter nog niet verteld en worden misschien wel voor altijd verzwegen.

Ik ben begonnen aan de Universiteit Leiden met de studie Film- en Literatuurwetenschap en later misschien nog geschiedenis. Ik heb een brede belangstelling en sta voor veel open. Schrijven, films, literatuur, onderzoek, media, games en uiteraard geschiedenis. Ik hoop dat er veel mogelijkheden en kansen op mijn pad komen om ook andere, nieuwe dingen op te kunnen pakken.

Overzicht van boeken over de geschiedenis van Nederlands-Indië
Download: het werkstuk van Robin van Doorn

Gratis nieuwsbrief

Meld u aan voor onze wekelijkse nieuwsbrief (51.015 actieve abonnees)


Ruim 50.000 geschiedenisliefhebbers ontvangen wekelijks onze gratis nieuwsbrief.

Meld u ook aan

×