Wij houden van Oranje – onder verstandige leiding van de elite
Prins Willem Frederik is intussen al negen maal op het strand van Scheveningen aangespoeld. Hij landde er op 30 november 1813 en sindsdien is dat elke 25 jaar nagespeeld. In 2013 werd hij er begroet door zijn achter-achter-achter-achterkleinzoon Willem-Alexander. Het was de start van de viering van 200 jaar Koninkrijk.
De landing op het strand van Scheveningen is een ijzersterk gegeven in de beeldvorming van het Koninkrijk der Nederlanden. Honderd jaar geleden konden de inwoners van vrijwel elke stad en veel dorpen deelnemen aan festiviteiten rond het eeuwfeest van het koninkrijk.
De landing van Willem I werd op zo veel plaatsen nagespeeld, dat het doet denken aan de aankomst van Sinterklaas met zijn stoomboot. Door de uitgebreide regionale vieringen kreeg vrijwel iedereen iets mee van de onafhankelijkheidsfeesten.
Dat constateert de historicus Henk te Velde in het afsluitende hoofdstuk van Een nieuwe staat; een monumentaal boek over de begintijd van het Koninkrijk der Nederlanden. Hij besteedt daarin aandacht aan de geschiedenis van de herdenkingen van de onafhankelijkheid en aan de betekenis die 1813 heeft in de geschiedenis van het vaderland.
De herdenking van de stichting van het koninkrijk is nog maar net begonnen en zal tot 2015 duren. Want hoewel prins Willem Frederik vandaag 200 jaar geleden al was benoemd tot Souverein Vorst der Nederlanden zou het nog twee jaar duren voordat Willem I koning werd, en toen kreeg hij er meteen ook België en Luxemburg bij.
Ongewenste democratie
Dat was het gevolg van het Congres van Wenen in 1814/15 toen, na de definitieve val van Napoleon, de kaart van Europa opnieuw getekend werd, onder leiding van de overwinnende mogendheden Pruisen, Oostenrijk, Rusland en het Verenigd Koninkrijk. De nieuwe staat was een cadeautje, want de Engelsen wilden de concurrerende haven Antwerpen definitief uit Franse handen houden en de rest kon het niet veel schelen. Het Vorstendom werd (inclusief andere grenscorrecties) uitgebreid met de
De Nederlanden hadden in 1814 een nieuwe grondwet gekregen (de eerste dateerde van de Proclamatie ‘Uit naam van zyne hoogheid den Heere Prince van Oranje’ op 21 november 1813. Deprins moest toen nog worden opgespoord.Dat ‘wij houden van Oranje’ is te danken aan de proclamatie op 21 november 1813 van Gijsbert Karel van Hogendorp en Frans Adam van der Duyn van Maasdam, twee Oranjegezinde Haagse notabelen die tot de conclusie waren gekomen dat alleen een Oranje de natie kon redden, wanneer de Fransen zouden verdwijnen uit de door hen geannexeerde Nederlanden.
‘Oranje is het punt der algemeene Vereeniging van al wat trotsch is op den naam van Nederlander’
…stond in de proclamatie die hun namen droeg. Maar ze was opgesteld door Elias Canneman, en dat was een voormalige patriot. Toen was niet eens duidelijk wĂ¡Ă¡r de daarvoor benodigde zoon van de verguisde stadhouder Willem V zich bevond en tot dat moment waren patriotten en oranjegezinden gezworen vijanden geweest.
Na de landing kleurde het land oranje en ook sceptici deden er verstandig aan zich bij de algemene feestvreugde aan te sluiten.
In Amsterdam moesten bestuurders al half november oranje kokardes dragen om zich de ‘doldriftige woede van ’t gemeen’ van het lijf te houden. Alleen zo konden ze een woedende menigte tot bedaren brengen die niet alleen huizen van Fransen in brand had gestoken, maar de brandweer ook bij het blussen hinderde. Zo werd Oranje tegelijk de leuze van terugkeer naar het oude en vertrouwde en het symbool van de nieuwe nationale orde die nu ging ontstaan.
Zijn beschrijving was zo verpletterend, dat ze eindeloos geciteerd werd. Ze was een ’triomf’ voor de coryfee van de ‘Nederlandsche welsprekendheid’, een ‘meesterstuk van rhetorische geschiedsproza’.
Het werk werd in 1863 en 1913 in grote oplagen herdrukt, al kreeg het honderd jaar geleden wel een kritische inleiding mee. Volgens Te Velde is het aan de beschrijving van Van der Palm – samen met de bekende schoolplaat – te danken dat de landing uitgroeide tot nationaal symbool, die in Scheveningen elke 25 jaar werd nagespeeld. Dit jaar, 2013, werd het een nationale herdenking. Het is begrijpelijk dat Arnhem zich misdeeld voelt.
Plein 1813
In 1863 was de landing vijftig jaar geleden. Dat was voor Den Haag aanleiding om Plein 1813 te realiseren met het nationaal monument waarop, onder de Nederlandse maagd, de hoofdpersonen van 1813 staan afgebeeld. Het boek wijdt een apart hoofdstuk aan de controverses die daaraan voorafgingen. Te Velde houdt het bij een summiere beschrijving.
Een hoofdcommissie, ondersteund door het conservatief-protestantse establishment, wilde Willem I eren en de ‘heroĂ¯ek van het grote moment’ benadrukken. Thorbecke en de liberalen wilden liever een paleis voor de volksvertegenwoordiging, maar grepen de gelegenheid aan om het ‘grondwettig verbond’ tussen vorst en volk in herinnering te roepen; het heden – de koning en 1813 bleven bij hen op de achtergrond. En de antirevolutionair Groen van Prinsterer wilde benadrukken dat de historische band tussen Nederland en Oranje dateerde van ver voor 1813. Sommigen wilde liever een standbeeld van Van Hogendorp. Het uiteindelijk resultaat is een wonderlijk compromis.
De euforie over Willem I en 1813 was toen allang weggeĂ«bd. Een liberaal noemde de koning ‘een even duur en voor ’s land schatkist verderfelijk bewindvoerder, als voor zijn eigen geldbeurs weldadig handelaar en ondernemer’. En bij het eeuwfeest in 1913 zou de bekende hoogleraar geschiedenis Johan Huizinga verzuchten dat hij ‘den Nederlandschen mensch van 1813 toch eigenlijk niet begreep’.
Het vergeten van Woerden
Op 24 november 1813, kort voor de komst van Willem Frederik, vond in de Nederlanden de ‘ramp van Woerden’ plaats. Het Zuid-Hollandse stadje leek bevrijd, maar de Fransen kwamen terug. Een strafexpeditie en plundertocht veroorzaakte 26 doden, tientallen gewonden en 280.000 gulden schade. Een inzamelingsactie leverde 80.000 gulden op, waarvan een kwart uit Amsterdam.
Een jaar na de ramp publiceerde de Woerdense vrederechter Jan Meulman een dik en rijk geĂ¯llustreerd boek over de ramp, Woerden in slagtmaand MDCCCXIII (1814, Google Books), met een levendige beschrijving van ’trillende lijken met bloed en uitgespatte hersenen bedekt, in het bijzijn van wanhopige Weduwen en gillende Kinderen’. ‘Slechts bij verkrachtingen laat hij het bij vage of verhullende aanduidingen’, constateert Te Velde.
Die beschrijving ging Van der Palm, twee jaar later, te ver. Hij vond dat ‘de gruwelen te Woerden gepleegd uitvoeriger beschreven werden dan menschelijkheid of kieschheid verlangde’. Rond 1833 had minister Anton Reinhard Falck het over de ’treurige geschiedenis van Woerden’ die men, ‘Helaas!’, niet aan zag komen en de Nederlanders flink bang had gemaakt. De historicus Robert Fruin schreef rond 1860 over de ’tragedie’ en ‘catastrophe’ van Woerden zonder uitleg of uitwerking. In 1913 meende men dat de ‘griezelijke bijzonderheden’ beter weg konden worden gelaten, ook al omdat Franse officieren hun best zouden hebben gedaan om de ellende te voorkomen; de verdorvenheid was aan de lagere soldaten te wijten. En tegenwoordig weet vrijwel niemand dat er in Woerden in 1813 ook iets gebeurde.
Het had er ook veel mee te maken dat men de intussen weer goede betrekkingen met de Fransen niet wilde verstoren: ‘Stel je voor dat de Fransen er aanstoot aan zouden nemen, vergeten was het devies’. Maar volgens Te Velde kwam Woerden in een bronnenuitgave van 1912 over de gebeurtenissen van een eeuw eerder aanzienlijk vaker voor dan Scheveningen.
Waterloodag
De herdenking van ‘Scheveningen’ werd (vooral) een lokaal gebeuren. De Slag bij Waterloo van 18 juni 1815 leverde van 1816 tot aan de Tweede Wereldoorlog een landelijke Waterloodag op, vooral ter meerdere eer en glorie van Oranje, want Willem II had die slag zo’n beetje gewonnen (het recent verschenen boek over de koning relativeert dat gegeven). Te Velde constateert echter een afnemende aandacht met (in 1871) ‘hier en daar een dundoek van de gevelspits der publieke gebouwen, een parade op de marktpleinen, een toost op de officierendiners, een toespeling in de kerk en daarmee uit’. Na het aantreden van koningin Wilhelmina viel er niet te concurreren met Koninginnedag (31 augustus).
Tijdens de herdenking van ‘150 jaar koninkrijk’ in 1913 namen de industriĂ«len het voortouw, met de bedoeling het toerisme te bevorderen en ‘landzaat en vreemdeling te laten zien wat er van het Nederland van 1813 op allerlei gebied een eeuw later geworden is’. Er waren allerlei soorten eeuwfeesten, ter ere van de vooruitgang en de vrouw, en overal werden prinselijke landingen nagespeeld.
In zijn slotconclusie vraagt Henk te Velde zich af wat er met 1813 eigenlijk herdacht wordt.
Alles wat er in 1813-1815 politiek gevestigd was, had al eerder bestaan: onafhankelijkheid sinds de zestiende eeuw, een koningschap vanaf 1806, een grondwet vanaf 1798, een parlement en zelfs een tweekamerstelsel vanaf 1796. En de democratie die in de Bataafse Republiek was ingevoerd werd nu zelfs als achterhaald opgeborgen.
Dat Oranje in 1813 in Den Haag, Amsterdam en elders werd omarmd had volgens hem slechts deels te maken met acties van de hogere standen: toen het volk om Oranje riep gaf bijvoorbeeld Amsterdam maar toe om wanorde te voorkomen.
Dat gaf een ambivalente lading aan november 1813: enthousiasme graag, maar wel met mate en onder de verstandige leiding van de elite. Er dreigde een volksopstand met bijltjesdag voor de Fransen en enthousiasme voor Oranje, en de elite probeerde met haar balanceeract te voorkomen dat het enthousiasme uit de hand liep. Niet democratisch nationalisme was gewenst, maar eerbied voor een staat en sociale orde met Oranje aan het hoofd. (…) Democratisch was 1813 bepaald geen hoogtepunt, institutioneel legde het de basis voor wat zou volgen.