Bij uitgeverij Unieboek | Het Spectrum verschijnt deze week Brieven uit de gevangenis, een portret van Nelson Mandela aan de hand van nooit eerder gepubliceerde brieven uit de gevangenis. Tijdens zijn 10.052 dagen van opsluiting schreef Mandela honderden brieven aan onverzettelijke autoriteiten, mede-activisten, stugge overheidsfunctionarissen en aan zijn vrouw, Winnie, en zijn vijf kinderen. Op Historiek de inleiding van het boek, geschreven door Sahm Venter, die het boek samenstelde.
Brieven uit de gevangenis
Een heleboel draconische voorschriften die het verzenden van brieven door Zuid-Afrikaanse politieke gevangenen reguleerden en de willekeurige toepassing ervan door achterbakse gevangenisbewaarders, waren uitsluitend en alleen bedoeld om de dierbaarste verlangens van de ziel van de gevangenen te beheersen: het contact met hun dierbaren en nieuws uit de buitenwereld.
Nadat politieke gevangenen door de rechtbank waren veroordeeld, werden ze aan een gevangenis toegewezen waar ze dan hun straf moesten uitzitten. Nelson Mandela’s leven als veroordeelde begon in de Pretoria Local Prison nadat hij op 7 november 1962 schuldig was bevonden aan het verlaten van het land zonder paspoort en het aanzetten van arbeiders tot staken. In 1963 werd hij als gevangene opnieuw voor de rechtbank gebracht op beschuldiging van sabotage en op 12 juni 1964 werd hij veroordeeld tot levenslang. Dezelfde dag werd hij in Pretoria nog bezocht door zijn vrouw, Winnie Mandela, maar enkele uren later werden hij en zes van de zeven kameraden die met hem waren veroordeeld, zonder enige waarschuwing op een militair vliegtuig gezet voor de lange vlucht naar Kaapstad, vanwaar ze naar de beruchte gevangenis op Robbeneiland werden overgebracht. Daar arriveerden ze in de vrieskou van de wintermorgen van 13 juni 1964. Gevangenen die ‘gewone’ misdaden hadden gepleegd als verkrachting, roofoveral en moord, werden bij aankomst ondergebracht in Klasse C of soms B, maar politieke gevangenen kwamen altijd in Klasse D terecht, de laagste klasse met de minste voorrechten. Ze mochten eenmaal per zes maanden slechts één bezoeker ontvangen en eenmaal per zes maanden slechts één brief schrijven en één brief ontvangen van maximaal vijfhonderd woorden.
Het hele proces van het verzenden en ontvangen van brieven was echter zo onvoorspelbaar dat Mandela bij een ontmoeting met zijn advocaten op Robbeneiland zes jaar na het begin van zijn gevangenschap, een reeks voorbeelden gaf van ‘onredelijke en onnodig hinderlijke maatregelen en gedragingen van de autoriteiten’. Hij zei dat het bemoeilijken van zijn correspondentie…
‘duidt op moedwillige intentie en beleid van de kant van de autoriteiten om me van alle externe contacten te isoleren, me te frustreren en te demoraliseren, me te laten wanhopen, me iedere hoop te doen verliezen, om me uiteindelijk te breken’.
Toen de censors moe waren geworden van het tellen van woorden, gingen ze brieven accepteren van hooguit anderhalf kantje. Brieven aan hun advocaten en aan gevangenisautoriteiten telden niet mee voor het quotum van twee per jaar. Bezoek was alleen toegestaan op zaterdag en zondag en brieven werden alleen op zaterdag afgeleverd. Gevangenen konden één bezoek inruilen voor de ontvangst van twee brieven. In het begin waren bezoek en brieven alleen toegestaan van ‘eerstegraads verwanten’. Gevangen mochten in hun brieven geen namen noemen van andere gevangenen en niets schrijven over de omstandigheden in de gevangenis of over wat dan ook dat door de autoriteiten als ‘politiek’ kon worden aangemerkt. Iedere brief ging eerst via het kantoor van de censor op Robbeneiland, waar alle inkomende en uitgaande post werd gecontroleerd. Decennia later vertelde Mandela:
“Ze wilden niet dat je het over andere dingen had dan over familiezaken, en vooral niet dat je schreef over iets wat volgens hen van politieke aard was. En daarom moest je je strikt beperken tot familieaangelegenheden. En dan had je de onkunde over de taal. Als je het woord ‘strijd’ gebruikte in welke context dan ook, dan zeiden ze, ‘Haal het eruit,’ want ze begrepen de taal niet heel erg goed. En strijd is strijd, dat kan niets anders betekenen. Als je het had over een ‘ideeënstrijd’, dan had je het over iets waarover je het niet zou mogen hebben.”
Eddie Daniels schetst in zijn boek over de vijftien jaar die hij als gevangene op Robbeneiland doorbracht op dezelfde afdeling als Mandela, een beeld van de ‘frustratie’ van de willekeurige, incompetente en rancuneuze censors en over het achterhouden van brieven.
De omstandigheden werden vanaf 1967 een beetje beter en dat was zonder twijfel te danken aan de bemoeienis van Helen Suzman – een parlementslid van de oppositie aan wie Mandela vertelde over ‘een schrikbewind’ dat op het eiland heerste. Het Internationale Comité van het Rode Kruis en de inspanningen van de gevangenen zelf droegen eveneens aan deze verbetering bij. Nu mochten ze in plaats van iedere zes maanden, iedere drie maanden één brief schrijven en één brief ontvangen en één keer bezoek krijgen.
Een gevangene bleef gewoonlijk twee jaar in zijn klasse van voorrechten voordat hij in een hogere klasse kwam, en dat betekende dat Klasse D-gevangenen na zes jaar in de Klasse A terecht zouden komen, waar ze de meeste voorrechten genoten. Mandela bleef echter tien jaar lang ingedeeld in Klasse D. Uit zijn brieven, waarin hij soms zijn klasse noemde (de gevangenen noemden een klasse ook wel ‘groep’), blijkt dat hij in 1972 in Klasse B zat en in 1973 dan eindelijk in Klasse A werd ingedeeld; nu mocht hij maandelijks zes brieven schrijven en ontvangen.
Maar voordat een gevangene promotie maakte, moest zijn gedrag worden beoordeeld door de gevangenisraad, die discussies met gevangenen voerde waarvan het doel volgens Mandela uitsluitend was om politieke gevangenen te ‘slachtofferen’, dat wil zeggen te kwellen.
Ondanks de meedogenloze censuur van de bureaucraten werd Nelson Mandela de gevangene een productieve brievenschrijver. Hij schreef zijn brieven over in notitieboeken om hem te helpen ze te herschrijven als de censors weigerden zijn brieven te verzenden als hij er niet bepaalde alinea’s uitliet, of als brieven verloren gingen en niet aankwamen. Ook wilde hij bijhouden wat hij had geschreven en aan wie. Gedurende zijn periode in de gevangenis, van 5 augustus 1962 tot 11 februari 1990, schreef hij honderden brieven. Die bereikten niet allemaal ongeschonden de geadresseerden. Sommige brieven werden dusdanig gecensureerd dat ze onbegrijpelijk waren geworden: woorden en zinnen werden eruit geknipt, andere werden om onbekende redenen met grote vertraging bezorgd, en sommige werden niet eens verzonden. Hij slaagde erin enkele brieven te verbergen in de spullen van gevangenen die werden vrijgelaten, waardoor ze de gevangenis uit werden gesmokkeld.
Gevangenen kregen zelden te horen dat een brief niet was verzonden en kwamen daar gewoonlijk pas achter als de geadresseerde zich erover beklaagde dat hij of zij geen brief had gekregen. Zo is niet bekend of alle brieven die hij schreef aan Adelaide Tambo, voor wie hij verschillende schuilnamen moest gebruiken, haar ook daadwerkelijk hebben bereikt in Londen, waar ze in ballingschap verbleef met haar man Oliver Tambo, voorzitter van het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) en Mandela’s voormalige partner als advocaat. De brieven waren inhoudelijk vermoedelijk aan hen beiden gericht. Van medegevangene Michael Dingake weten we dat Mandela
‘het recht had geëist te corresponderen met O.R. Tambo om meningen uit te wisselen over de vrijheidsstrijd’.
Mandela, die op het moment dat hij in de gevangenis verdween vader was van vijf jonge kinderen, mocht zijn kinderen niet zien tot ze zestien jaar oud waren. Brieven waren daarom zijn belangrijkste middel om ze op te voeden.
In een officiële klachtenbrief aan de autoriteiten toen hij twaalf jaar achter de tralies zat, schreef Mandela:
‘Soms wens ik dat de wetenschap wonderen kan verrichten en ervoor kan zorgen dat mijn dochter de nooit ontvangen verjaardagskaarten alsnog ontvangt en dat ze tot haar plezier weet dat haar Pa van haar houdt, aan haar denkt en pogingen doet haar te bereiken wanneer dat maar nodig is. Het is veelbetekenend dat herhaalde pogingen van haar kant mij te bereiken en de foto’s die ze heeft verstuurd, zijn verdwenen zonder een enkel spoor achter te laten.’
De pijnlijkste van Mandela’s brieven zijn de ‘Speciale brieven’ buiten zijn brievenquotum, die hij heeft geschreven na de dood van zijn geliefde moeder Nosekeni in 1968, en na de dood van zijn oudste zoon, Thembi, een jaar later. Het was hem verboden bij de begrafenissen aanwezig te zijn en hij kon niet anders dan zijn kinderen en andere familieleden in deze droevige tijden troosten met brieven; oudere familieleden kon hij alleen schrijven om hen te bedanken voor het werk dat ze in zijn plaats hadden verricht en hen ervan te verzekeren dat zijn moeder en zoon het afscheid hadden gekregen dat ze verdienden.
Mandela gebruikte als advocaat het geschreven woord om er bij de autoriteiten op aan te dringen de mensenrechten van gevangenen te respecteren en bij minstens twee gelegenheden eiste hij schriftelijk dat hij en zijn kameraden werden vrijgelaten.
Dingake beschreef Mandela’s rol in de gevangenis vanaf begin jaren 1960 als die van een ‘stormram’. Geconfronteerd met ‘vreselijke’ omstandigheden kon hij niet genegeerd worden, ‘niet alleen vanwege zijn status, maar omdat hij “het hun niet toestond dat te doen”’. Zijn onophoudelijke strijd voor de rechten van de gevangenen maakte uiteindelijk een beslissing van de autoriteiten om iedere gevangene zijn klachten persoonlijk te laten indienen, ongedaan. Mandela ‘ging uitdagend door met het beschrijven van de algemene omstandigheden’ in zijn brieven aan de Toezichthouder Gevangenissen en de andere gevangenen dienden persoonlijke klachten in ‘bij iedere gelegenheid’. Het was ‘onmogelijk’, schrijft Dingake, voor de bewakers om ‘de klachten van iedere van de meer dan duizend gevangenen’ alleen maar te registreren. De regel werd ‘ingetrokken door de praktijk’ en individuele gevangenen en groepen van iedere afdeling van de gevangenis mochten nu spreken namens alle gevangenen.
Tijdens zijn gesprekken en in brieven aan vertegenwoordigers van de overheid eind jaren 1980 drong Mandela aan op vrijlating van zijn kameraden. Uiteindelijk hadden Mandela’s inspanningen succes toen de overgebleven vijf mannen die met hem tot levenslang waren veroordeeld, op 15 oktober 1989 werden vrijgelaten. (Denis Goldberg was in 1985 al vrijgekomen en Govan Mbeki in 1987.) Zelf verliet hij nog geen vier maanden later als laatste de gevangenis.
Nelson Mandela heeft ons een veelomvattend archief nagelaten van brieven waarin hij zijn 26,5 jaar durende verblijf in de gevangenis heeft vastgelegd en waarin zijn boosheid, zijn zelfbeheersing en zijn liefde voor familie en land weerklinken.
Boek: Brieven uit de gevangenis – Nelson Mandela
Ook interessant: Nelson Mandela (1918-2013) – Strijder tegen de apartheid