Graaf Floris V (1254-1296) is de bekendste graaf van Holland en tegelijk ook van Nederland. Venster 6 in de Canon van Nederland is (inmiddels: was, red.) naar hem genoemd en dat doet geen enkele andere laaglandse middeleeuwse vorst hem na. Hij heeft daar alleen niet zo’n gunstige pers: er wordt beweerd dat hij te gulzig was bij het inpikken van land waardoor hij zijn edelen tegen zich kreeg om op den duur door hen te worden vermoord. Anderen beschuldigden hem van het aanranden van een edelvrouw, zodat de bedrogen echtgenoot hem uiteindelijk doodde.
Weer anderen beweerden dat de edelen vonden dat hij de boeren, de kerels, te veel voortrok en zo vijand van de adel werd; ze zouden hem spottend ‘Der Keerlen God’ genoemd hebben. Dat is echter een bijnaam die hij meer dan een eeuw na zijn dood kreeg van een klerk die niet goed begreep wat Floris voor zijn gewone onderdanen betekend had. Het klopt allemaal niet. Hieronder wordt aan de hand van de meest betrouwbare bronnen uit de doeken gedaan wat er werkelijk in het leven van deze charismatische graaf gebeurde. En dat het tijd wordt dat de nog steeds rondzingende interpretaties in de prullenbak belanden.
De voogden
Toen graaf en Roomskoning Willem II van Holland op 28 januari 1256 sneuvelde was zijn enige zoon Floris (24 juni 1254) pas anderhalf jaar oud. Voordat hij twaalf en dus wettelijk volwassen werd, kwam hij daarom ruim tien jaar onder toezicht van een ruwaard of voogd te staan. De eerste was zijn oom Floris de Voogd. Hij sneuvelde al in maart 1258 in een toernooi te Antwerpen, maar heeft toch nog in 1256 gezorgd dat er vrede werd gesloten met Vlaanderen. Holland was jaren in oorlog geweest met dat graafschap over de vraag van wie Zeeland bewester Schelde (Walcheren, Noord- en Zuid-Beveland) was. De uitkomst was dat Holland voor dat deel Vlaanderen als leenheer erkende, maar dat nu heel Zeeland Hollands werd. De Voogd en de jonge graaf Floris zouden met Vlaamse gravendochters trouwen, maar de eerste stierf dus te vroeg. Zeeland kreeg tegelijk een nieuwe landkeur, een soort provinciewet.
Het ruwaardschap kwam nu aan tante Aleid (1231-1284). Zij was sinds kort weduwe van Jan van Avesnes, graaf van Henegouwen, en kwam naar Holland met de jongere van haar zeven kinderen. Ze stelde direct haar neef hertog Hendrik III van Brabant tot mede-ruwaard aan want een vrouwelijke voogd lag niet goed in Holland. De hertog stierf echter al in 1261. De Hollandse adel wilde intussen meer invloed op de jonge graaf en vond dat ze te weinig betrokken werd bij haar regering. Vrouwe Aleid zocht hulp bij Roomskoning Richard van Cornwall. Die beleende haar in 1262 officieel met het ruwaardschap. De ontevreden edelen hadden inmiddels graaf Otto II van Gelre (ca 1215-1271) voor de voogdij gevraagd. Hij was al ruwaard in Brabant, behoorde tot de familie en was bovendien bevriend geweest met koning Willem. Hij kwam eind 1262 naar Holland waar hij hartelijk ontvangen werd. Vrouwe Aleid vluchtte daarop met de jonge Floris naar Zeeland. De edelen daar zagen weer eens een kans om de Hollanders dwars te zitten en wezen de nieuwe voogd af. Otto trok daarom met een leger Zuid-Beveland binnen en leverde begin 1263 slag met de Zeeuwen, die werden verslagen. Otto van Gelre kon zijn taak uit gaan voeren.
Zijn voogdij ging evenwel na dat agressieve begin eigenlijk als een nachtkaars uit. Hij had thuis genoeg te doen en in Brabant liep de voogdij niet al te soepel. Zijn enige duidelijke verdienste was dat hij de weg vrijmaakte voor een rustigere verhouding met Vlaanderen. Aleid behoorde tot de Henegouwse Avesnes, vijanden van de Vlaamse Dampierres, en had de Vlaamse huwelijksafspraken uit 1256 aanzienlijk moeizamer laten verlopen.
Volwassen
Op 8 juli 1266, twee weken na zijn twaalfde verjaardag, bezegelde Floris zijn eerste oorkonde met zijn jongelingszegel. Hij had de eerste jaren van zijn regering heel wat te stellen met het onder de duim krijgen van zijn Zeeuwse gewesten. Met hulp van Albrecht van Voorne, zijn burggraaf van Zeeland, bezocht hij daar steden en dorpen, sprak recht en nam gijzelaars om de roerige adel rustig te houden. In Holland kreeg hij bij het regeren hulp van een wisselende raad van edelen, waarin ook personen uit Stichtse gebieden en Zeeland zaten.
In oktober 1268 onderhandelde Floris in Brugge met Gwijde van Dampierre, graaf van Vlaanderen, over een huwelijk met de jongste gravendochter, Beatrijs. In juni 1269 waren graaf Gwijde en enkele van zijn edelen in Leiden aanwezig en leken de onderhandelingen in een vergevorderd stadium gekomen. Op 6 augustus noemde Floris in Geertruidenberg zijn gravin, uxoris nostre (onze echtgenote) en gaf hij in die week niet minder dan 30 pond uit. Vervolgens werd in de drie dagen daarna nog eens het dubbele uitgegeven, onder andere aan gezanten en aan een prandium of bruiloftsmaal. Bovendien kreeg Beatrijs zelf vijf kilo zilveren penningen om uit te delen. Het lijkt erop dat Floris en zij zaterdag 3 of zondag 4 augustus 1269 in Geertruidenberg zijn getrouwd. Ze waren beide vijftien jaar oud.
Uit dit huwelijk werden niet minder dan negen kinderen geboren, van wie slechts twee de kleuterjaren overleefden. Daarnaast verwekte Floris tijdens zijn huwelijk met gravin Beatrijs bij meerdere vrouwen nog zeven bastaarden. De gravin bleef hem desondanks steeds trouw, verving hem bij afwezigheid en steunde hem ook toen hij later ruzie kreeg met haar vader. Wat de impact van het steeds vroeg overlijden van hun kinderen was is natuurlijk niet meer te achterhalen. Wel werden de kinderen van wie verwacht werd dat ze het zouden halen alvast uitgehuwelijkt.
Margaretha werd in 1281 aan een zoon van de Engelse koning Edward I, Alfonso, gekoppeld maar die overleed snel. Ze zou de helft van het graafschap als bruidsschat meekrijgen en als Floris zelf zonder mannelijke nakomelingen zou sterven, zou Alfonso hem in Holland opvolgen, maar dat scenario is nooit uitgekomen. In 1283 kreeg Floris trouwens wel degelijk nog een zoon, Jan, die kans maakte te overleven. Ook hij werd al vroeg bestemd voor een Engels koningskind, Elisabeth, en in 1285 werden ze verloofd. Jan zou rond zijn zevende naar Engeland gestuurd worden voor zijn opvoeding.
Westfriezen, Kennemers en Waterlanders
Koning Willem was door de Westfriezen gedood en op een onbekende plek begraven: dat schreeuwde om wraak. In 1272 werd Floris achttien en was hij wettelijk bevoegd een leger aan te voeren. Het was echter niet zozeer een lang verbeide wraakneming, maar meer een spontane, snel voorbereide actie. Hij stelde een leger samen en trok begin augustus naar Alkmaar. Daar liet hij een dam leggen in de Rekere zodat men met droge voeten Oudorp kon bereiken. De dijkwerkers werden bewaakt, maar de Westfriezen overvielen hen en de dam werd vernietigd. Er volgde een ongedisciplineerde Hollandse uitval, maar ze kregen klop en verloren flink wat volk. Achtervolgd door de Westfriezen vluchtten ze in paniek naar Heiloo. Op de steviger geestgrond daar konden ze zich hergroeperen. In een echte veldslag wonnen de Hollanders. Terwijl de Westfriezen 800 man verloren, sneuvelden er 500 Hollanders. Het had niet veel zin meer om met zulke verliezen de strijd voort te zetten. Floris en zijn leger trokken zich dus terug en begroeven zeer bedroefd hun doden.
De Kennemers, en even later de Waterlanders, kwamen na deze catastrofe in 1273 in opstand. Ze protesteerden tegen de aantasting van hun eeuwenoude Friese gewoonterechten door de Hollanders en trokken plunderend en brandend door het land. De edelen ontvluchtten hun brandende huizen naar Haarlem, waar ze prompt door de boeren belegerd werden. Graaf Floris wist het beleg op te heffen. Wat meehielp was dat de Kennemers merkten dat de edelman Jan Persijn achter hun rug hun dorpen in brand begon te steken. Ze trokken zich terug.
De opstand sloeg in 1274 inmiddels over naar het Gooi en Amstelland, met de nodige gevolgen voor de daar opkomende stadjes, zoals het prille Amstelredamme, en de daar gevestigde adel. Twee oproerige Stichtse edelen, Gijsbrecht van Amstel en Herman van Woerden, grepen de gelegenheid aan om aan het hoofd van deze opstandelingen naar Utrecht te trekken. Daar lieten de nogal radicale ambachtsgilden hen binnen en verdreven de elect (gekozen maar nog niet gewijde bisschop) Jan van Nassau (ca 1230-1309) en de stedelijke elite.
Er volgden afstraffingen en nieuwe oplevingen van geweld, tot graaf Floris in 1275 een compromis wist te bereiken en de Kennemers een eigen landrecht gaf. Daarin stonden oplossingen voor veel van hun grieven, maar ook de rechten van de graaf en zijn ambtenaren werden op schrift gezet. Van hun heer Jan Persijn kregen de mensen in Waterland en de Zeevang in datzelfde jaar ook zo’n landrecht.
Utrecht
Floris V had de smaak van de machtspolitiek te pakken. Hij paste zijn diplomatieke (en militaire) gaven toe in het Sticht Utrecht. Drie groepen vochten daar om de macht:
- De Utrechtse elite en de Stichtse adel, gesteund door de Hollanders.
- De radicale stadsburgers en ambachtslieden, die Gijsbrecht van Amstel aan hun hoofd stelden.
- De elect-bisschop en de kapittels van de vijf kerken in de stad.
Het lukt graaf Floris deze partijen en groepen tegen elkaar uit te spelen. Zowel geld, diplomatie als geweld speelden hierin een rol.
Elect Jan van Nassau zat financieel aan de grond. Hij verpandde de kastelen Vreeland en Montfoort aan zijn vijanden Amstel en Woerden en Ter Horst aan zijn familie. Erger was dat hij de novale tienden, belastingopbrengsten bedoeld voor de pastoors van net ontgonnen parochies, in beslag nam en de kruistochttienden, bij het volk verzameld geld bedoeld voor een volgende kruistocht, inpikte. Toen dit aan het licht kwamen werd hij door de paus in de ban gedaan.
Graaf Floris kreeg intussen Utrecht aangeboden en nam de stad met hulp van Stichtse edelen met geweld in. Hij sloot over het hoofd van de elect heen vrede met de rijke burgerij en verdreef de leiders van de radicale burgers. De elect probeerde in 1279 de verpande kastelen terug te veroveren, maar dat mislukte en zijn leger werd in de pan gehakt. Daarop kreeg Floris werkelijk het wereldlijk bestuur en de inkomsten van het Sticht in handen tot alle schulden van de elect waren afbetaald. Door Floris’ bemiddeling werd in 1280 de pauselijke ban opgeheven, maar inmiddels had hij zo veel macht in het Sticht dat hij er praktisch de baas was.
Van Amstel en Van Woerden bleven intussen zitten waar ze zaten. In Vreeland hief Gijsbrecht inmiddels tol op goederen die naar Utrecht werden vervoerd. De graaf zelf startte nu in 1280 met een leger Hollanders en Zeeuwen de belegering van Vreeland dat werd verdedigd door Arnold van Amstel. Toen zijn broer Gijsbrecht hem te hulp schoot werd hij gevangen genomen. Arnold gaf zich daarom al na minder dan twee weken over. Beide Van Amstels werden in Zeeland gevangen gezet.
Graaf Floris trok nu naar Montfoort. De verdedigers gaven zich pas na de winter over en hoefden niet op clementie te rekenen; ze werden op twee na onthoofd. Herman van Woerden was inmiddels naar het buitenland gevlucht en zou tot 1288 banneling blijven. De bezittingen van beide edelen kwamen aan Holland. Jan Persijn kreeg Amsterdam en verkocht het in 1282 aan de graaf. Die bezat nu een brede strook van het Nedersticht: van de kust van het Almere tot aan de Lek. Bovendien waren de stadsregeringen van Utrecht en Amersfoort op zijn hand. Floris maakte direct van de gelegenheid gebruik om de waterstaat in het Sticht te verbeteren en zijn volgelingen op kastelen aan de zuid- en oostgrenzen van het Sticht te zetten en nieuwe te bouwen als verdediging tegen Gelre en Brabant.
Gijsbrecht van Amstel werd in 1285 weer in genade aangenomen en kreeg na het betalen van een zeer hoge boete zijn positie aan het Hollandse hof terug, maar nu als leenman van Holland voor al zijn bezittingen. Hij moest een hele serie nogal vernederende beloften doen. Hij en zijn familie konden niet anders dan instemmen, want weigeren was geen optie. De rest van zijn leven hield graaf Floris de Van Amstels in de gaten, tot ze zover onder de radar waren verdwenen dat hun actie van 1296 toch nog als een verrassing kwam. Herman van Woerden kon in 1288 onder vergelijkbare voorwaarden terugkomen.
De kapittels van de vijf kerken in Utrecht zeiden de gehoorzaamheid aan de elect Jan van Nassau in 1288 op en hij werd in 1290 ten langen leste vanwege incompetentie door de paus afgezet. Hij vestigde zich in Deventer, dat hem goed gezind was, en werd na zijn dood in 1309 in de Lebuïnuskerk aldaar begraven.
Weer wraak
In 1282 had graaf Floris V de gelegenheid om bij een nieuwe expeditie naar West-Friesland het stoffelijk overschot van zijn vader te gaan zoeken. Hij voer met een leger van Hollanders, Zeeuwen, Geldersen en Klevers naar West-Friesland en landde eind mei 1282 bij Wijdenes. Het daar liggende bolwerk, een soort fort, werd veroverd en de vluchtende Westfriezen werden over de stevige grond van de Grote Westfriese Zeewering achtervolgd en uitgeschakeld tot men in Hoogwoud belandde. Daar wees een overlevende uit 1256 de plaats van het graf van de koning onder de haard binnen een huis in het dorp aan. De graaf moet zwaar ontroerd zijn geweest bij het vinden van de resten van de vader die hij nooit gekend had. Hij liet het skelet wassen, naar Middelburg vervoeren en daar in de abdij begraven.
Het belangrijkste gevolg van deze aanval op West-Friesland was dat graaf Floris er een ring van vijf dwangburchten omheen bouwde. Per kasteel was er een garnizoen van enkele tientallen manschappen onder een steeds wisselende kastelein. Na nog een aanval met schepen in 1287-88, toen veel land overstroomd was, werden de Westfriezen voorgoed getemd. Ze hebben zich sindsdien, op een kleine poging in 1296 na, tot laat in de vijftiende eeuw rustig gehouden.
Zeeland en Vlaanderen
Holland was niet echt bij de Limburgse Successieoorlog (1283-1288) betrokken, maar de graaf kwam door die oorlog wel tegenover zijn schoonvader Gwijde van Vlaanderen te staan. Er waren al eerder irritaties opgetreden tussen hen beiden, omdat de Vlamingen volgens Floris het verdrag van 1256 niet goed nakwamen. Graaf Floris wist van de nieuwe Roomskoning Rudolf I van Habsburg gedaan te krijgen dat deze zijn positie in Zeeland bekrachtigde. Vlaamse kooplui hadden intussen problemen met Engelse en Hollandse, terwijl Floris juist probeerde om bevriend te blijven met koning Edward. Hun huwelijkspolitiek was daar ook een uitvloeisel van. Bovendien waren Vlaamse ballingen, tot ergernis van hun graaf, welkom in Holland.
De Zeeuwen waren ook niet tevreden met de Hollandse baljuwen, die onder andere zorgden dat te veel van de boeten naar Holland verdwenen. Ze legden hun grieven begin 1290 voor aan de graaf van Vlaanderen. Ze zouden hem zelfs als hun heer aanvaarden als graaf Floris zich niet naar de keur zou blijven gedragen. Gwijde beloofden de Zeeuwen te helpen en graaf Floris te dwingen de keur te gehoorzamen. Direct erna droegen diverse edelen al hun huis en bezittingen aan hem op. Dat betekende oorlog.
Gwijdes zonen, Robert en Filips van Vlaanderen begonnen, met Zeeuwse hulp, in april 1290 met het belegeren van Middelburg. Floris had daar de verdediging al voorbereid, maar was inmiddels in Holland om zijn leger bij elkaar te roepen. Middelburg hield intussen stand. Hertog Jan I van Brabant bemiddelde bij graaf Gwijde, hun beider schoonvader, en wist een wapenstilstand te bereiken. Het beleg werd opgeheven en het Hollandse leger kon naar huis. In Biervliet ((Zeeuws) Vlaanderen) zou men verder onderhandelen. Graaf Gwijde nam echter Floris na aankomst gevangen en dwong hem zijn vredesvoorwaarden te accepteren.
Floris bezegelde natuurlijk alle eisen en afspraken en beloofde Gwijde leenhulde te doen voor Zeeland bewesten Schelde. Zo gauw hij uit Biervliet weg was ‘vergat’ hij al zijn beloften en de Roomskoning gaf hem gelijk. De Zeeuwen hadden het al verkeerd zien gaan en onderwierpen zich weer aan graaf Floris. Die noemde zich sinds 1291 nu officieel ook: graaf van Zeeland. Na nog wat schermutselingen was het in 1293 weer even vrede.
De Schotse kwestie
Uit hun correspondentie blijkt dat Floris V met koning Edward I van Engeland (1239-1307) een vertrouwensband had opgebouwd. Het uitsterven van het Schotse koningshuis in 1290 was daarbij een gebeurtenis die de aandacht van de koning extra op de Hollandse graaf richtte. Floris stamde rechtstreeks af van de Schotse koning David I (1084-1153). De andere twaalf kandidaten stamden via vrouwelijke lijnen van zijn kleinzoon David van Huntingdon af. Het was aan koning Edward om met hulp van een Schotse voogdijraad daar de beste kandidaat uit te kiezen. Niemand in Schotland kende Floris echter en hoewel zijn claim serieus werd genomen, bleek hij niet erg sterk te staan.
De graaf wilde het toch wel proberen en reisde in 1291 naar Engeland om zijn zaak te bepleiten. Hij kwam daar met de verrassende mededeling dat David van Huntingdon destijds zelf zijn recht tot troonopvolging had ingeleverd in ruil voor een lordship, waardoor de andere nakomelingen geen recht zouden hebben op de troon. Daar had hij echter geen schriftelijk bewijs van. Hij kreeg toestemming dat te gaan zoeken. In 1292 was Floris weer terug, maar kon ook nu de bewuste documenten niet laten zien. Hij probeerde nog een deal met één van de anderen te sluiten, maar het was te laat. Koning Edward koos uiteindelijk voor John Balliol als nakomeling van de oudste dochter. Floris kon naar huis.
De graaf zou voor zijn verlies met behoorlijk veel geld zijn gecompenseerd. Met dit geld zou hij zijn Grote Zaal (tegenwoordig de Ridderzaal) in Den Haag hebben (af)gebouwd. De jaarringen in het houtwerk wijzen in ieder geval op kapdata van de bomen vóór 1295. Hij had echter na het afleveren van zijn zoon Jan in 1291 in Engeland ook al forse bedragen, vastgesteld in het huwelijkscontract, ontvangen.
De inspiratie voor de Grote Zaal zal Floris al opgedaan hebben toen hij in 1281 in Londen was om over het huwelijk van zijn dochter Margaretha te onderhandelen. Hij is toen in de Westminster Hall bij Londen geweest en dat gebouw lijkt behoorlijk op de Haagse zaal. Of direct na 1281 met de bouw begonnen is, is niet bekend. Ook weet men niet of hij de Oude Zaal (nu de Rolzaal) die zijn vader was begonnen, eerst heeft afgebouwd. De Grote Zaal moet in 1295 zijn opgeleverd.
Op weg naar het einde
In 1294 werden veel Nederlandse vorsten betrokken in de oorlog tussen Filips IV van Frankrijk en Edward I van Engeland. De laatste had voor een inval in Frankrijk de steun en hulp van de continentale vorsten in die regio nodig en vooral die van de nieuwe Roomskoning Adolf van Nassau. In Vlaanderen waren de textielsteden extreem afhankelijk van Engelse wol, maar het was wel een Frans leen. Ruzie tussen beide landen kon werkloosheid en armoede betekenen, dus dat graafschap zat in de tang.
Na bemiddeling door graaf Floris kreeg Engeland koning Adolf mee. Dat kostte wel veel en hoewel de andere vorsten en Floris wat goedkoper waren, werden vele tonnen met zilveren penningen naar de diverse locaties van het rijk getransporteerd. Tegelijk werden in Dordrecht vrachten wol aangevoerd zodat die stad even de Engelse wolstapel op het vasteland werd. Dat duurde echter niet lang. Toen de nieuwe hertog Jan II van Brabant beloofde Edward I, zijn schoonvader, bij te staan in zijn oorlog, verplaatste die de wolstapel in 1295 al van Dordrecht naar Mechelen.
Edward I werkte Holland nog meer tegen, want hij had in 1294 graaf Gwijde in het geheim beloofd dat prins Edward II met Philippa, één van zijn dochters, zou trouwen en dat hij bovendien nog een flinke subsidie zou ontvangen. De relatie tussen Holland en Vlaanderen verslechterde inmiddels behoorlijk. Over en weer vonden in het jaar 1295 invallen in Vlaanderen en Zeeland plaats. Floris kreeg hierbij geen steun van koning Edward. Bovendien kon hij de verplaatsing van de wolstapel moeilijk verkroppen. Daarnaast was de graaf achter de geheime besprekingen tussen Engeland, Vlaanderen en Brabant gekomen.
In de herfst van 1295 deed de Franse edelman Robert van Artois Floris een aantrekkelijk voorstel namens koning Filips IV. De graaf heeft toen het besluit genomen om van partij te wisselen en zich bij de Franse aan te sluiten. Eind 1295 trok hij naar Parijs en op 9 januari 1296 sloot graaf Floris een verdrag met koning Filips. In ruil voor een enorm bedrag ineens en een jaarlijks renteleen beloofde hij de Franse koning in zijn oorlog te helpen tegen zijn vijanden en hem te voorzien van voorraden en schepen. Als het Engelse huwelijk van Jan van Holland door deze partijwisseling niet door zou gaan, beloofde Filips dat hij een andere goede partij voor hem zou zoeken en de graaf er met een flink bedrag voor schadeloos zou stellen.
Samenzwering tegen Floris V
Edward I van Engeland moet snel van deze situatie op de hoogte zijn geweest. Op 24 januari 1296 vaardigde hij al een verbod op alle handel met Holland uit, maar in het geheim bereidde hij een staatsgreep in Holland voor. De jonge, nog plooibare Jan zou zijn vader gaan vervangen. De Brabander Jan van Cuijk, bemiddelaar voor de Engelse koning, werd met een zak geld naar het vasteland gestuurd om mensen te zoeken die daar aan mee zouden willen werken. Hij wist de nog steeds gegriefde Stichtse edelen Amstel en Woerden, en hun loyale familie, met het Engelse geld te strikken om de staatsgreep uit te voeren.
Graaf Floris wist van niets, maar kreeg wel van een Brabantse edelman te horen dat hij zijn Hollandse leen toch als leen van een andere vorst beschouwde. Jan van Cuijk, de onderhandelaar, liet daarbij weten dat hij Floris ‘ontzegde’ en hem niet meer als leenheer erkende. Dat was een soort oorlogsverklaring. De graaf nam het niet helemaal serieus. Of hij hierdoor lont ging ruiken is niet bekend, maar hij had intussen wel wat anders aan zijn hoofd. Zijn geliefde gravin Beatrijs overleed op 26 maart 1296. Waaraan is niet bekend, maar ze liet duidelijk een leegte achter. Ze werd ongeveer 42 jaar oud. Van al haar kinderen overleefde alleen Jan, maar die zat in Engeland.
Dat graaf Floris de acties van een paar Brabantse leenmannen niet echt serieus nam, kwam omdat hij zich niet kon voorstellen dat zijn Hollandse leenmannen hem ook af zouden vallen. Zelfs de altijd oproerige Zeeuwen hadden zich weer aan hem onderworpen en hem trouw beloofd.
Moord en doodslag
In juni 1296 was graaf Floris bezig met bemiddelen tussen enkele Stichtse edelen: Gijsbrecht van Amstel en de heer van Zuilen. De onderhandelingen vonden plaats in het klooster van de Hospitaalridders in Utrecht. Op zaterdag 23 juni (de dag voor Sint-Jan; Floris’ verjaardag en een feestdag voor de Hospitaalridders), werd de vrede getekend en de compensaties geregeld. Het plan was om met z’n allen na het noenmaal wat te ontspannen bij de jacht met sperwers. Maar eerst deed de graaf een middagdutje.
De families Amstel en Woerden waren bij de onderhandelingen aanwezig geweest. Een deel van hen was al vooruit gereden naar de jachtplek. Gijsbrecht maakte de graaf na een tijdje wakker, waarna die zich snel gereed maakte om te vertrekken. Floris reed vooruit met een paar jonge knapen zonder op de rest van het aanwezigen te wachten. Ook Gerard van Velsen, een edelman met bezit aan de Hollandse kust boven en onder Haarlem, reed in dit groepje mee. Uiteraard nam de graaf zijn jachtvogel mee, een ‘sconen sperwaer’.
Op de weide, een kleine kilometer buiten de stad, ontmoette graaf Floris de anderen. Al direct reed Herman van Woerden op hem af, greep hem bij de teugel, en beet hem toe dat zijn ‘hoge sprongen’ gedaan waren en dat hij hun gevangene was. De graaf dacht dat het een grapje was, maar zijn mooie sperwer werd hem ruw afgenomen. Floris begon zijn zwaard te trekken, maar een felle Gerard van Velsen trok zijn eigen zwaard en dreigde Floris’ hoofd tot zijn tanden te klieven. Nu brak paniek uit. De beide grafelijke knapen maakten van de verwarring gebruik om er snel vandoor te gaan, want zij konden tegen de overmacht niets beginnen.
De gebeurtenissen werden via de knapen snel bekend door heel Holland en Zeeland. Binnen twee dagen werden naburige vorsten en de Roomskoning over de gebeurtenis ingelicht. Jan van Avesnes, de oudste zoon van tante Aleid en neef van Floris, werd dringend verzocht snel naar Holland te komen. Wolfert van Borselen, een belangrijke Zeeuwse edelman, kreeg in Dordrecht twee bewapende schepen mee om in Zeeland te gaan patrouilleren voor het geval dat de Vlamingen een inval zouden doen. Om te voorkomen dat er fraude mee zou worden gepleegd sloeg Filips van Wassenaar, de grafelijke zegelbewaarder, het zilveren stempel van het grootzegel stuk.
De graaf werd diezelfde dag nog naar het Muiderslot gevoerd en in een toren opgesloten. In dat verblijf vierde hij dus de volgende dag, het was een zondag, zijn tweeënveertigste verjaardag. De landlieden in de omgeving van Muiden, maar ook in wijde omgeving, kregen het nieuws ook snel te horen en trokken in groepjes op naar het huys. De ontvoerders waren verrast. Ze dwongen de graaf een brief te schrijven waarin stond dat het allemaal niet zo’n vaart zou lopen en dat hij snel vrijgelaten zou worden.
Het huis te Muiden werd langzamerhand ingesloten en de belegeraars lieten zich niet wegsturen. Integendeel: ze legden hinderlagen in de omgeving, voor het geval de ontvoerders met hun prooi wilden vluchten. En dat deden ze ook. Ze kleedden de graaf in eenvoudige kleding, zetten hem op een klein rijpaard en bonden zijn voeten onder diens buik door aan elkaar vast. Zo gehandicapt voerden ze hem tussen zich in met een groep ruiters naar buiten. Ze liepen echter recht in de hinderlaag van de Naardinklanders. Gerard van Velsen reed voorop en vroeg de boeren wat ze wilden. Ze antwoordden dat ze de graaf wilden hebben. ‘Dat zal niet gebeuren’, riep Gerard en keerde zijn paard.
Floris spoorde ondanks de boeien zijn paardje aan om van de weg af de landerijen in te galopperen. Het beest haalde echter de sprong over de wegsloot niet en paard en ruiter vielen in het water. Van Velsen steeg nu af en sprintte op de graaf af. Met zijn zwaard hakte hij in op de weerloze man en binnen enkele slagen was hij dood. De boeren hadden natuurlijk gezien wat er gebeurde en kwamen snel naderbij. De ontvoerders vluchtten weg, waarbij Gerard, omdat zijn rijdier weg was gelopen, een ander leende van een van zijn knapen. Die jongen kon niet meer wegkomen en werd door de dorpers gedood.
De graaf werd uit de sloot gehaald en onder tranen naar een nabije locatie gevoerd, waarschijnlijk Naarden. Daar kleedden ze hem uit, wasten en balsemden hem en legden hem in een kist. Per schip werd hij naar Alkmaar gevaren en daar in het koor van de Laurenskerk bijgezet. Zijn twee windhonden voeren mee en bleven bij het graf liggen. Ze wilden niet eten en drinken, tot iemand hen uiteindelijk mee naar huis nam.
Amstel en Woerden en diverse andere samenzweerders vluchtten, werden ballingen en overleden in het buitenland. Gerard van Velsen werd nadat hij was gepakt gemarteld en terechtgesteld.
De dood van graaf Floris V was dus niet het gevolg van een opstand van gegriefde edelen tegen een tirannieke vorst zoals in de Canon van Nederland wordt beweerd, maar een uit de hand gelopen staatsgreep in opdracht van een buitenlandse macht uitgevoerd door lieden met een wrok. De Engelse koning kon het overlopen van zijn tot dan toe gewaardeerde bondgenoot naar de Fransen niet over zijn kant laten gaan: het kon de oorlogsplannen tegen Frankrijk flink doorkruisen. Hij had daarbij een pion in handen, de jonge graaf Jan, die ingezet kon worden in Holland en Zeeland, maar dan moest graaf Floris wel het veld ruimen.
De doodslag op de graaf was waarschijnlijk niet voorzien: het was duidelijk een door paniek ingegeven daad. Maar het was ook uit de hand gelopen verraad door een groep onderdanen. Amstel en Woerden, eigenlijk Stichtse edelen, waren destijds terecht gestraft, maar ook waren ze weer in genade aangenomen. Ze hadden echter nog steeds gevoelens van gekwetste trots en waren voor geld maar al te graag bereid om een in die tijd onaanvaardbare daad van hoogverraad te plegen.
september 2019
Bronnen ▼