Dat er anno 2022 nog altijd onderwijs gegeven wordt in het oud-Grieks en Latijn, twee morsdode talen, is misschien wel idioot. Wat heb je er eigenlijk aan? Dat is de vraag die de oud-gymnasiast telkens moet beantwoorden, aan anderen, maar ook wel aan zichzelf. Want al die uren kan je natuurlijk ook besteden aan vakken die je vooruit helpen in de samenleving. Het gymnasiumdiploma geeft misschien wel ‘aanzien’ en daardoor zelfvertrouwen, maar in de supermarkt koop je er niet veel voor.
En dan is er nog een andere vraag: is het gymnasium niet een eliteschool die de bovenlaag in de samenleving helpt om mooie posities tot in de eeuwigheid te bestendigen? En een sta in de weg voor meer kansengelijkheid in de samenleving?
In haar boek Het gymnasium probeert Mirjam Remie, in het dagelijks leven onderwijsredacteur van NRC Handelsblad, een antwoord te geven op deze vragen. Ze schreef een luchtige en goed leesbare impressie van het gymnasium in het licht van de bovenstaande problematiek. Ze doorspekt haar relaas met onderzoeksgegevens, gesprekken met experts en eigen ervaringen. Maar ze laat ook enkele bekende Nederlanders terugblikken. Dat is een prima formule voor een reeks interessante waarnemingen en formuleringen. Dát kan je aan oud-gymnasiasten natuurlijk ook wel overlaten, want als het gym iets bevordert, dan toch wel de taalknobbel van de meeste leerlingen. Waarmee we vast één plus kunnen noteren.
Bitterzoet
Om maar klein te beginnen: veel geïnterviewden noemen de Romereis het hoogtepunt van hun gymnasiumjaren, vanwege het avontuur, de verliefdheden, het van huis zijn, en ja, ook vanwege de klassieke pracht en praal. Minder gelukkigen – zoals ondergetekende – moesten het doen met een reisje naar toenmalig museum Kam in Nijmegen, het suovetaurilium in de kerk van Elst (tempeloffer van stier, varken en schaap aan Mars) en een bezoek aan de Pompeï-tentoonstelling in Den Haag. Sommige klassen studeerden een toneelstuk in, bijvoorbeeld Sophocles’ Antigone, en traden op voor de hele school.
Daarnaast was er een prozaïscher werkelijkheid die bestond uit het stampen van eindeloze woordenrijen, vervoegingen en grammaticaregels; uit het traag en moeizaam vertalen van Julius Caesar of Homerus, pakweg 20 regels per uur, 10 regels huiswerk; en soms een lange geschiedenisles: ‘216 voor Christus: de Romeinen verpletterend verslagen bij Cannae’. Naast enige trots was er schroom en schaamte: niet al je vrienden vertelde je dat je op het gymnasium zat. Zeker niet als je van voetballen hield en je leraar gymnastiek al in de eerste les vertelde dat dat geen sport voor gymnasiasten was. Hij ging hockeyen met de klas.
Gymnasia hebben een rijk verleden, zo vertelt Remie in haar boek. In de Middeleeuwen ontstonden de Latijnse scholen uit klooster- of kathedraalscholen. Zo laat het Johan de Witt gymnasium in Dordrecht de eigen geschiedenis beginnen in de dertiende eeuw. Dat onderwijs draaide om het beheersen van het Latijn. Hoe vervelend, geestdodend en taai dat kon zijn, weten we van de jonge Erasmus die in Deventer studeerde. Maar de Rotterdammer had geluk, onderwijsvernieuwer Alexander Hegius wist hem te inspireren. Door het bestuderen van het klassieke Latijn en Grieks werd je haast vanzelf een beter mens, geloofde de humanist. Zwolle en Deventer kenden in de vijftiende eeuw grote Latijnse scholen met tegen de duizend leerlingen. Een goede stadsgids kan in Zwolle nog wel wat oude studentenkamers uit die tijd laten zien, wie weet met in de balken nog wat graffiti. Zo kweekten de Latijnse scholen de elite voor de universiteiten, mannen van stand die gingen werken als dominee, medicus, jurist of diplomaat.
Mars
In de zeventiende en achttiende eeuw brokkelde dat humanistische ideaal af. Filosoof René Descartes vond het leren van Grieks doelloos, Latijn absoluut onzinnig. Ook sommige verlichtingsdenkers maakten gehakt van de oude talen. De Latijnse scholen overleefden de Franse tijd alleen dankzij “toeval, traditie en status”, zoals Remie het elegant formuleert. Koning Willem I vernieuwde na 1815 het curriculum van de Latijnse scholen maar floreren, dat lukte niet. In 1840 hadden de 68 scholen van dit type minder dan 1300 leerlingen. Rudolf Thorbecke wist de Latijnse school en de belangen van de elite stug te verdedigen. Hij sprak ijskoud over de wereld van geest en de wereld van de zaak, de Latijnse school voor de geest, de HBS, de Hogere Burger School voor de zaak. Daar kon de beroepsbevolking zich scholen. Na 1876 kregen alle Latijnse scholen een nieuwe naam: gymnasium.
Ook in de twintigste eeuw verschilden de meningen over nut en noodzaak. Schrijver Godfried Bomans zorgde in 1947 voor ophef:
“Als er bij toeval eens iemand op Mars op onze aarde zou vallen en die man zou dan bijvoorbeeld vernemen dat de bloem van het mensdom zich hier zes jaar lang moet bezighouden met een tweetal talen: het zgn. Grieks en het zgn. Latijn, die niemand spreekt noch iemand ooit spreken zal, dan zou de man in een holle, verbijsterde lach uitbarsten. Daarna zou hij onmiddellijk alle pogingen in het werk stellen om te verhinderen, dat ook zijn kinderen op deze zinloze planeet terecht zouden komen”. Godfried Bomans, 15 oktober Elzeviers Weekblad
Oud-gymnasiast Joost Prinsen kijkt er anders op terug. Hij leerde Homerus net zo snel te lezen als een gewone krant. Het precieze ontleden van een Latijnse zin, “vond ik geweldig. Ik heb er een ongelofelijk goed ontwikkeld gevoel voor taal overgehouden”. De komst van het Mammoetonderwijs leidde in 1969 tot forse krimp voor het aantal lesuren Latijn en Grieks, al hoewel… Voor Alfa’s stonden in de jaren zeventig toch nog twaalf lesuren per week op het rooster. Toen de PvdA in de jaren tachtig het gymnasium leek te willen afschaffen kwam het verzet gek genoeg uit onverwachte hoek.
“Nu kunnen arbeiderskinderen eindelijk naar het gymnasium en nu schaffen jullie het af!”
Voor deze mooiste zin uit het boek tekende communist Marcus Bakker.
Vinkjes
Misschien is dat eigenlijk ook wel de crux in de nut en noodzaak discussie die nu weer plaatsvindt rond voorstellen voor een driejarige brugklas. Als het gymnasium zulk rijk onderwijs biedt, waarom gunnen we dat dan niet veel meer kinderen? Remie laat zien dat sommige gymnasia dat ook proberen. Al decennia werven ze onder groepen zonder zeven vinkjes op hun revers. Een fors deel van de leerlingen in gymnasia in grote steden bestaat uit migrantenkinderen. Een experiment op een VMBO laat zien dat kinderen zelfvertrouwen krijgen als ze met ‘zoiets moeilijks’ aan het werk gezet worden.
Zou het geen zonde zijn om zo’n oud schooltype de nek om te draaien? Remie’s antwoord is dat gymnasia moeten blijven bestaan als intellectuele bolwerken, met meer nadruk op cultuur en minder op vertalen. Nu het onderwijsniveau over de hele linie daalt, zou je zo’n schooltype niet mogen opgeven. Maar gymnasia moeten hun poorten wijd open zetten voor getalenteerde kinderen uit alle groepen. Het gymnasium daagt kinderen uit om zich te spiegelen aan verre en niet meer bestaande culturen. Om eens een themaatje te noemen: wat is een tiran, wat kenmerkt tirannie en is tirannenmoord ooit geoorloofd? Elk schooltype kan zo’n vraag opwerpen, op het gymnasium kun je hem beter of in elk geval diepgaander bespreken.
In die zin moeten we misschien onderscheid maken tussen ‘nuttig’ en ‘zinvol’ zoals cabaretier Herman Finkers zo prachtig deed in zijn film De beentjes van Sint Hildegard. Net als het leren genieten van muziek, kunst en cultuur is het volgen van het gymnasium niet in de eerste plaats ‘nuttig’ in de zin van directe voordelen. Misschien is het gymnasium dan ‘op het eerste gezicht zelfs bespottelijk’! (dit naar schrijver K.L. Poll) Maar… zinvol, ja dat wel. Het gymnasium verrijkt en verdiept.
Om gelijkheid te bevorderen moeten we misschien toch aan andere knoppen draaien. Remie levert met haar boek een mooie bijdrage aan dit onderwijsdebat.
Boek: Het gymnasium – Mirjam Remie
Ook interessant: De mulo, carrièreschool voor het ‘gewone’ volk