Den Haag heeft, naast dat het een regerings- en hofstad is, ook een rijk industrieel verleden. In de negentiende eeuw was er een groot aantal fabrieken in en om Den Haag, zoals de Pletterij van Enthoven en de Zuid-Hollandse Bierbrouwerij. Maar veel verder in het verleden, was er al een bloeiende lakenindustrie in het middeleeuwse dorp.
In het veertiende- en vijftiende-eeuwse Den Haag was de lakenindustrie van grote betekenis en bepaalde voor een groot deel het economische leven in de stad. Doordat Den Haag via het Spui en de Trekvliet verbinding had met de Maas, kon via Rotterdam en Schiedam grote hoeveelheden ruwe wol vanuit Engeland en Schotland worden geïmporteerd. De lakenhandelaren heetten drapeniers en deze kapitaalkrachtige ondernemers kochten deze ruwe wol in om te laten bewerken. Omdat het laken door heel Europa werd verkocht was Den Haag dan ook een geducht concurrent van de Leidse lakenindustrie.
Het bewerkingsproces
Het bewerken van het laken was een langdurig en arbeidsintensief proces. De wol werd allereerst gewassen, gekamd, geverfd en tot garen gesponnen. Daarna weefden de wevers op een weefgetouw van de garen grote lappen stof, naar vooraf bepaalde afmetingen. Daarna volgde het vollen, wat een smerig werkje moet zijn geweest. De vollers stampten dagenlang met blote voeten in grote kuipen gevuld met vettige klei, water en urine op de weefsels rond, totdat deze waren vervilt. Dit vervilten van de weefsels zorgde ervoor dat de vezels van de stof dichter op elkaar werden ingewerkt, zodat het laken waterdicht werd.
De Voldersgracht en de raamvelden
In een gracht werden de door het vollen gekrompen weefsels vervolgens uitgespoeld. De eerste gracht die daarvoor dienst deed, was een aftakking van het Spui. Later werd daar een (doodlopende) korte en bredere gracht die dwars op deze gracht lag voor gebruikt. Deze gracht noemde men de Voldersgracht. De eerste gracht is men toen Lange Gracht gaan noemen.
Op de raamvelden werd vervolgens het laken op grote droogrekken gespannen om te drogen. Deze droogrekken noemden men ‘ramen’. Het terrein van deze raamvelden liep van de Lutherse Burgwal tot aan de Achter Raamstraat en was omgeven door sloten. Elk proces in het produceren van laken werd nauwgezet en streng gecontroleerd, gekeurd en voorzien van lakenloodjes, om de kwaliteit te kunnen waarborgen.
Ecomonische terugval
Tegen het einde van de zestiende eeuw was de tijd van economische welvaart voorbij en verdween de lakenindustrie in Den Haag. Eén van de voornaamste redenen voor deze terugval is dat Engeland en Schotland hun eigen laken gaan produceren. Een andere reden is uiteraard de Opstand tegen de Spaanse overheerser Philips II.
De buurt rond de Voldersgracht werd stilaan een Joodse buurt en de ten westen hiervan gelegen raamvelden werden volgebouwd met huizen. De stank van het doodlopende grachtje, dat ook als afvalput diende, was op een gegeven moment niet meer te harden, en het werd in 1615 al gedempt. Hierdoor kreeg het straatje, dat ook wel Volderslaan werd genoemd een trechtervormig uiterlijk. Omdat zich hier na verloop van tijd een flinke Joods gemeenschap concentreerde, werd hier ook een rommelmarkt gehouden, die de Luizenmarkt werd genoemd.
Na de aanleg van de Grote Marktstraat werd het straatje in tweeën gehakt. Het smalle gedeelte is nu een overdekte passage tussen twee warenhuizen in. Al snel ná de aanleg van de Grote Marktstraat verdween ook het bredere gedeelte van de Voldersgracht. De krotten en sloppen die er stonden, gingen tegen de vlakte en er verrezen grote warenhuizen. De Voldersgracht is nu niet meer dan een wandelgebied, voor winkelend publiek.
Raamstraat en Gedempte Gracht
De Raamstraat is zoals vermeld, genoemd naar de daar aanwezige raamvelden. De Raamstraat heette vroeger ook Lange Raamstraat om vergissing met de Achter Raamstraat te voorkomen. Toen Den Haag haar lakenindustrie kwijtraakte, werd het gebied als snel volgebouwd met huizen. De Lange Gracht, de Burggracht en de gracht langs de Lutherse Burgwal werden tussen 1825 en 1866 gedempt. Wederom was stankoverlast de voornaamste reden. Den Haag kende (nog) geen rioolsysteem en de grachten werden volgeplempt met afval. De stank moet ondraaglijk zijn geweest.
Toen de Grote Markstraat in 1924 werd aangelegd, werden niet alleen de Raamstraat en Voldersgracht in tweeën gedeeld, het betekende ook het einde van enkele straatjes in dat gebied. Gerbrandstraatje, Gedempte Raamstraat (of Kleine Raamstraat) en Groenendalstraatje verdwenen voorgoed. Het gebied wat ooit een levendige lakenindustrie herbergde is nu een levendig winkelgebied. De straatnamen die nog herinneren aan deze lakenindustrie zijn: Voldersgracht, Raamstraat, Achter Raamstraat, Weversplaats en Vlamingstraat