De Schreeuwlelijk
Zowel tijdgenoten als historici hebben Hans Frank, die op 16 oktober 1946 terecht werd gesteld nadat hij ter dood was veroordeeld door het Internationaal Militair Tribunaal in Neurenberg voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, altijd wat raadselachtig gevonden. Hij was tijdens de oorlog algemeen bekend als de ‘Slachter van Polen’, gevreesd om zijn moordlustige en wrede bestuur over wat nog over was van het land na de verovering door de nazi’s in september 1939. Maar de diplomaat en latere verzetsstrijder Ulrich von Hassell gaf een algemene visie weer toen hij hem ‘een zwak karakter’ noemde. Anderen vonden hem ‘diep tegenstrijdig’, zoals de rechtsgeleerde Christian Schudnagies in zijn korte verhandeling.
Voor Joachim Fest was Hans Frank een ‘imitatie van een gewelddadige man’, ‘zwak, labiel en vol tegenstrijdigheden […] een onzeker en besluiteloos karakter’, dat trouw bleef aan de zaak van de nazi’s door zijn ‘diepgewortelde onderdanigheid’ aan Hitler. Fest overwoog echter dat niet zozeer Franks slappe karakter hem buiten de binnenste kring van het nazileiderschap hield, maar ‘het stigma van de middenklassenoorsprong’ in een beweging die (zoals Fest onjuist beweerde) gedomineerd werd door ‘kleinburgerlijke verkondigers van geweld’. Als Frank geweld en wreedheid predikte en ten uitvoer bracht, dan was dat hoofdzakelijk om de goedkeuring van de nazileiders te verkrijgen en zijn ‘uitgesproken feminiene karakter’ te verbergen.
Curzio Malaparte, die tijdens de oorlog veel tijd met Frank doorbracht in Polen, werd getroffen door ‘de complexiteit van zijn karakter – een merkwaardig mengsel van gure slimheid, raffinement, vulgariteit, wreed cynisme en gepolijste gevoeligheid’. Er ontbrak wel iets, dacht hij. Als hij luisterde naar Frank die thuis aan de piano een prelude van Chopin speelde, dan vroeg Malaparte zich af welke diepe ondergrond van criminaliteit verborgen lag onder het vernislaagje beschaving. Toen de gouverneur-generaal van Polen ophield met spelen, keek Malaparte…
…naar Franks handen. Ze waren klein, delicaat en heel erg wit. Ik was verbaasd en opgelucht toen ik er geen druppeltje bloed op kon vinden.
Hoewel zijn oordeel vertroebeld werd door zijn snobisme en zijn seksisme had Joachim Fest in één ding gelijk: Hans Frank, geboren op 23 mei 1900 in Karlsruhe, de hoofdstad van het groothertogdom Baden in het zuidwesten van Duitsland, behoorde tot de goed onderwezen middenklasse. Zijn vader Karl was advocaat, zijn moeder Magdalena de dochter van een welvarende bakker. Hans, de middelste van drie kinderen, werd in zijn jeugd onderwezen in dat waar de bourgeoisie zo vaardig in was. Tegen de tijd dat hij volwassen was, was hij een uitstekende vertolker van klassieke muziek op de piano; hij bleef zijn hele leven spelen. Als jongeman genoot hij van opera en theater. Hij las ook veel. Hij was, kortom, aan de buitenkant beschaafd.
(…)
Net als andere nazileiders geloofde Frank dat ‘Slaven’ niet in staat waren te dienen als bewakers van de Europese cultuur; die missie was aan de Duitsers voorbehouden. Hier, aldus een historicus, ‘ontketende hij een terreurbewind dat alle andere vormen van territoriale expansie door de nationaalsocialisten in de schaduw stelde’. En:
Dankzij zijn fanatieke geloof in het nationaalsocialisme, in de algehele euforie van een militaire overwinning, niet beperkt door externe restricties van wat voor soort dan ook, kon hij binnen korte tijd een gewillig werktuig worden voor de directieven van de Führer, de uitvoerder van een bloedig bewind van terreur dat aan geen enkele gedragsnorm onderworpen was.
In de weken die volgden op Franks benoeming (tot gouverneur-generaal van het bezette Polen, red.) klaagde Johannes Blaskowitz, een van de weinige Duitse generaals die protesteerde tegen de gruweldaden die door de SS en sommige eenheden van de Wehrmacht in Polen werden begaan, dat ‘Frank zijn gang ging als een megalomane pasja… Hij liet niemand zich ermee bemoeien, hij heerste als een vorst.’
Warschau, dat in het noordelijk deel van het Generaal-gouvernement lag, was ernstig getroffen door Duitse luchtbombardementen en de gevechten gedurende de bezettingsoorlog die in 1939 door de Duitsers binnen heel korte tijd was gewonnen. Daarom leek de zuidelijk gelegen stad Krakau Frank een geschiktere locatie voor zijn bestuur. Hij betrok het enorme koninklijke kasteel van Wawel in het centrum van de stad en richtte het in met in beslag genomen kunst uit de vele paleizen, die toebehoord hadden aan de rijke Poolse aristocratie. Aan de muur van zijn werkkamer prijkte een Rembrandt en in de staatsievertrekken hingen gestolen wandtapijten, terwijl zilver en andere kostbaarheden zijn privévertrekken sierden.
Hij vorderde het landgoed van de familie Potocki als buitenverblijf en richtte dat in met nog meer buit, en hij stuurde talloze kunstwerken naar zijn oude huis in Beieren. Amerikaanse troepen die daar aan het einde van de oorlog arriveerden, troffen een Leonardo, een Rembrandt en kostbare religieuze voorwerpen aan, die waren gestolen uit de kathedraal van Krakau. Frank probeerde van Krakau een centrum van Duitse cultuur te maken, met een Duits theater, een Duits harmonieorkest en andere instituties. Hij verzamelde een team architecten en ontwerpers om zich heen en begon een ambitieus bouwprogramma met woonwijken en flatgebouwen. Er was ook een groots hotel om bezoekende hoogwaardigheidsbekleders van de nazi’s in onder te brengen. Hij werd rondgereden in een limousine, had een officiële ‘erewacht’ en leefde een leven van duurdoenerij en vertoon. Hij gaf overdadige banketten en recepties om iedereen eraan te herinneren dat hij de nieuwe koning van Polen was, zoals Goebbels hem, niet zonder enig sarcasme, noemde.
De realiteit was minder fraai. Frank kon dan wel beweren dat Hitler het Generaal-gouvernement het best bestuurde bezette gebied van het Rijk vond, en hij kon decreten en verordeningen afkondigen en het bestuur reorganiseren langs wat hij rationele lijnen achtte, maar hij kon maar moeilijk aan goed gekwalificeerde mensen komen om het bestuursapparaat te bemannen met Duitse bureaucraten. Een post in Polen werd onder Duitse ambtenaren algemeen beschouwd als een straf. De jongemannen die in Franks bestuursapparaat terechtkwamen, besteedden veel van hun tijd aan drinken en gokken. Zelfs Frank klaagde over hun rellerige levensstijl, ook al stond hij er niet om bekend dat hij voor zichzelf een hoge maatstaf aanhield. Hoe dan ook, het was Hitlers bedoeling om chaos te laten heersen in het Generaal-gouvernement. De overgrote meerderheid van de Poolse bevolking kreeg geen enkele hulp van de Duitse heersers om enige verlichting te brengen in wat hij beschouwde als aangeboren armoede en hopeloze achterlijkheid. Honger, ziekte, een onbetaalbare zwarte markt en de dood van honderdduizenden Polen waren het gevolg.
Van de bevolking van het vooroorlogse Polen was 10 procent Joods naar cultuur en religie. Met de bezetting van het land in 1939 kwamen zo’n twee miljoen Joden onder Duitse heerschappij. Frank decreteerde dat alle Joden vanaf 12 jaar een witte armband met davidsster moesten dragen. Zij waren, zei hij, ‘luizen’. Hun voedselrantsoenen werden bewust verlaagd tot een niveau dat onvoldoende was om te overleven; in 1942 schafte hij ze helemaal af. ‘Het feit dat we 1,2 miljoen Joden veroordelen tot de dood door uithongering,’ verklaarde hij op 24 augustus 1942, ‘is slechts een kanttekening waard.’ Hij had toen al afgesloten getto’s in de grote steden gesticht waarin hij de totale Joodse bevolking dwong te verblijven. Overbevolkt, onhygiënisch en met gebrek aan de meest basale voorzieningen was het er levensgevaarlijk.
Frank stond erop dat de bewoners zichzelf bestuurden en stelde Joodse Raden aan om oplossingen te verzinnen voor de onmogelijke situatie waarin de getto’s waren gebracht. Zoals hij zei bij een vergadering van zijn administrateurs:
Een genoegen om eindelijk het Joodse ras fysiek te treffen. Hoe meer er sterven, hoe beter. […] De Joden zullen beseffen dat wij zijn gearriveerd.
Op 16 december 1941, enkele dagen na de terugkeer van een ontmoeting met Hitler in Berlijn waar de uitroeiing van de Joden aan de orde was gekomen, ging Frank in een toespraak aan zijn ambtenaren dieper op het onderwerp in:
De Holocaust kwam nu pas goed op gang met het massaal doodschieten van Joodse mannen, vrouwen en kinderen achter het oostfront. In vrachtwagens van het concentratiekamp Chelmno werden Joodse gevangenen vermoord door de uitlaatgassen tijdens het rijden in de afgesloten laadruimte te laten stromen.
In januari 1942 stuurde Frank een vertegenwoordiger naar de Wannseeconferentie. Heel 1942 en in 1943 werden de getto’s in het Generaal-gouvernement ontvolkt door de Joodse inwoners op transport te zetten naar de nieuwe kampen van Aktion Reinhard, naar Belzec, Chelmno en Treblinka, waar ze in de gaskamers werden vergast. In september 1944 rechtvaardigde Frank het feit dat de Joden, zoals hij het uitdrukte, ‘weg waren’ in termen van veiligheid:
Als deze Joden in het land gebleven waren, dan zou er aan de vrede die nu in dit gebied heerst, een einde zijn gekomen.
Toen de Holocaust in de tweede helft van 1941 goed op gang kwam, begonnen Himmler, Heydrich en hun topmannen in het Generaal-gouvernement, Wilhelm Krüger en Odilo Globocnik, in het ene gebied na het andere hun onafhankelijkheid van Franks burgeradministratie op te eisen, van het benoemen van personeel tot de macht van de politie aan toe. De SS-mannen waren alleen aan Himmler verantwoording schuldig, vonden ze, terwijl Frank tijdens een hevige ruzie met Krüger op 11 september 1941 de SS-officier ervan beschuldigde ‘een staat binnen de staat’ te scheppen. Hij eiste dat alle communicatie met Himmler in Berlijn eerst werd goedgekeurd door zijn kantoor in Krakau.
De verhoudingen werden zo slecht dat Otto von Wächter, een hoge SS-officier die tevens de burgergouverneur van Krakau was, klaagde dat die eindeloze ruzies het Generaal-gouvernement onbestuurbaar maakten. Terwijl de SS de getto’s leegde en vernietigingscentra opende, werd Frank steeds razender om de aantasting van zijn verantwoordelijkheid, niet omdat hij op enigerlei wijze het moorden wilde doen ophouden of zelfs maar vertragen, eerder het tegendeel; hij vreesde gewoon dat Himmler bezig was zijn voorrecht om te moorden over te nemen.