Terwijl heksenverbrandingen iets uit een duister verleden waren, werden in West-Duitsland in de twintigste eeuw zowel mannen als vrouwen er nog steeds van beschuldigd heks te zijn. Een opleving van dit fenomeen vond plaats kort na de Tweede Wereldoorlog. Tussen 1947 en 1956 werden verspreid over het land tientallen rechtszaken aangespannen door Duitsers die van hekserij werden beticht door hun buren of andere plaatsgenoten.
Ze klaagden de kwaadsprekers aan voor smaad en laster. Beticht worden van hekserij had namelijk serieuze sociale gevolgen; van het ene op het andere moment kon je door je omgeving als paria worden behandeld. In ‘Een bezeten land’ duikt de Amerikaanse geschiedenisprofessor Monica Black in deze naoorlogse heksenprocessen en andere vermeende bovennatuurlijke gebeurtenissen die in diezelfde periode in het westelijke deel van Duitsland plaatsvonden.
Bruno Gröning
Na eerst een beknopte beschrijving gegeven te hebben van de onzekere politieke en sociale omstandigheden in de westelijke bezettingszone in Duitsland en de jonge Bondsrepubliek introduceert de schrijfster al gauw de gebedsgenezer Bruno Gröning die in haar boek een bovenmaats grote rol speelt. In de naoorlogse periode, waarin veel Duitsers kampten met gezondheidsklachten die te maken hadden met de ontberingen van de oorlog en de daaropvolgende periode van verlies en schaarste, wist hij groot succes te vergaren als Wunderdoktor. Black vertelt hoe de Raspoetinachtige verschijning voor het eerst in het Duitse plaatsje Herford in Noordrijn-Westfalen mensen genezing beloofde. Daar kwamen zoveel mensenmassa’s op af dat de herbergen volzaten en bezoekers in hun auto of in de openlucht moesten overnachten in afwachting van een ontmoeting met de man waarvan ze verwachtten dat hij hen zou bevrijden van al hun klachten.
Nadat Gröning zich had verplaatst naar Rosenheim in Beieren veranderde het landgoed waar hij verbleef in een bedevaartsoord waar zich dagelijks twaalf- tot achttienduizend mensen verzamelden. De menigte zong religieuze liederen en raakte in extase als de alternatieve genezer op het balkon verscheen. Hij beweerde dat zijn genezingskracht rechtstreeks van God afkomstig was. Lukte het hem niet om iemand te genezen, dan was zo iemand volgens hem beheerst door het kwaad. Wat hij daarmee exact bedoelde maakte hij niet duidelijk, maar omdat de misdaden van nazi-Duitsland nog maar kort geleden hadden plaatsgevonden, kon iedereen er zijn eigen betekenis aan geven. Grönings volgelingen hoopten hoe dan ook op een persoonlijk woordje of anders een door hem uitgereikt geneeskrachtig aluminiumfoliepropje met daarin bijvoorbeeld een haar of nagel van hem. Behalve mensen die hoopten op genezing hadden ook journalisten grote belangstelling voor Gröning. De schrijfster citeert uit een krant waarin zelfs afgevraagd werd of Grönings krachten wereldvrede konden afdwingen en atoomwapens konden verslaan.
Hoewel Gröning zelf niet uit was op financieel gewin, verzamelden zich mensen om hem heen die wel misbruik maakten van de goedgelovigheid van mensen. Een door Black geciteerde arts die een bijeenkomst van Gröning bijwoonde, trok de conclusie dat er sprake was van “ingenieuze verlakkerij”. Volgens hem werd de wonderdokter door de kliek om hem heen “gebruikt om wanhopige en eenvoudige mensen van hun geld af te helpen”. De schrijfster vergelijkt de populariteit van de altijd in het zwart geklede Gröning zelfs met die van de ‘messias’ die ongeveer een kwart jaar eerder furore maakte. “Rosenheim in 1949 was nauwelijks te vergelijken met Neurenberg in 1934”, zo schrijft ze,…
“…maar als Gröning op dat balkon stond – uitkijkend over de mensenmassa, gekleed in zijn eigen uniform – zal hij, in ieder geval voor sommigen, ontegenzeglijk een expliciete herinnering hebben opgewekt: die aan Hitler die zijn volk toespreekt.”
Valse profeet
De emotionele brieven van een wanhopige vader die Gröning smeekt om zijn belofte waar te maken en zijn zieke zoontje te genezen, ontmaskeren de gebedsgenezer als een valse profeet. Dat sommige mensen zich toch door hem genezen voelden, wordt door de schrijfster niet exact verklaard, want dit valt buiten haar vakgebied. Ze haalt wel een onderzoek aan van een arts en psycholoog die indertijd onderzoek deed naar de personen die brieven stuurden aan Gröning om hem om hulp te vragen. Volgens de professor leden velen van hen aan “chronische klachten die […] een seelische oorzaak kenden”, waarmee hij doelde op psychosomatische klachten. In een tijd dat mensen alle vastigheid onder hun voeten waren verloren en rouwden om hun tijdens de oorlog verloren geliefden is het bepaald niet merkwaardig dat de psychische nood hoog was. Black noemt Gröning daarom…
“…een symbool van de kwellingen van de nederlaag, van de sociale onrust en van het geestelijk ongemak”.
Volgens Black was Gröning “ook het product van een specifieke geschiedenis die zich na de oorlog en na de nazitijd afspeelde”. Volgens haar stonden de emoties die bij Grönings bijeenkomsten loskwamen niet los van “het recente verleden en de erfenis daarvan”. Helemaal overtuigend is haar stelling echter niet, wetende hoeveel mensen het zelfverklaarde medium Jomanda in de jaren 90 in Tiel op de been kreeg. Die hysterie vond lang na de oorlog plaats, in een ander land dan Duitsland en had met trauma’s uit het verleden ogenschijnlijk niets te maken. Had de schrijfster de populariteit van Gröning vergeleken met die van andere twintigste-eeuwse gebedsgenezers en wellicht ook met sekteleiders dan had haar conclusie aan overtuigingskracht kunnen winnen.
‘Genezen van onvruchtbaarheid’
Een ‘collega’ van Gröning die eveneens door Black besproken wordt, is Waldemar Eberling. Hij beweerde eens een man genezen te hebben van onvruchtbaarheid, maar in werkelijkheid was hij het zelf die de echtgenote van zijn ‘patiënt’ zwanger had gemaakt. De echtgenoot was in 1939 onder dwang van de nazi-overheid gesteriliseerd omdat hij “langzaam van begrip” was en zijn nageslacht het Arische ras zou verzwakken. Eberling stond na de oorlog verschillende keren terecht, onder andere omdat hij een vrouw had beticht van hekserij. Dat had voor haar grote gevolgen gehad, want ze was binnen haar gemeenschap uitgestoten en had dit met een depressie moeten bekopen. Deze kwaadsprekerij van Eberling wordt door de schrijfster uitgebreid behandeld, maar is slechts een voorbeeld van de vele soortgelijke kwesties die toen speelden.
Dat Duitsers elkaar in de naoorlogse periode naar verhouding met voorgaande decennia zo vaak van hekserij beschuldigden, wijt Black ook aan de tijdsgeest. Volgens haar was er geen sprake van een “tijdloos bijgeloof”. Ze verklaart:
“In plaats daarvan moet die toename worden gezien als het resultaat van een aantal specifieke naoorlogse sociale omstandigheden: opspelende vijandigheid die stamde uit het nazitijdperk en die voortwoekerde tot in de jaren vijftig, en dan vooral in kleine gemeenschappen waar iedereen elkaar kent. Op die plekken functioneerde hekserij als een communicatiesysteem in sociale conflicten.”
De door haar beschreven verhalen over onder andere Gröning en de heksenprocessen voegen een dimensie toe aan ons beeld van de naoorlogse jaren in West-Duitsland (Oost-Duitsland komt helaas nauwelijks ter sprake). De overgang van de eerste jaren na de Duitse nederlaag naar de jaren van het Wirtschaftswunder ging gepaard met een spiritueel onbehagen dat door de schrijfster aan de hand van tot de verbeelding sprekende voorbeelden wordt blootgelegd.
Boek: Een bezeten land – Monica Black