Zeg nou zelf: wie neemt er graag plaats in een tandartsstoel of wie ondergaat er met plezier een operatie? Als je één en ander liever van op een veilige afstand wil bekijken, ben je bij het het ‘Museum van de geneeskunde’ in Anderlecht nabij Brussel aan het juiste adres. In zeven zalen en aan de hand van zo’n vijfduizend stukken biedt het museum op educatieve wijze een overzicht van de medische geschiedenis.
Hoewel het museum al ettelijke decennia bestaat, is het vrij onbekend. De ligging, ietwat ver van het Brusselse centrum, aan de Lenniksebaan 808 te 1070 Anderlecht, net naast het Erasmusziekenhuis, is daar wellicht debet aan. Toch loont het de moeite het museum te bezoeken. De verschillende museumzalen zijn op een educatieve wijze gevuld met diverse toestellen, objecten en instrumentaria van artsen en apothekers. Wat het museum in onze hoofdstad vrij uniek maakt, is het feit dat het op didactische wijze de evolutie van de geneeskunde schetst.
Egyptische benedenverdieping
De benedenverdieping belicht de bakermat van onze geneeskunde: het oude Egypte. In de zaal staan onder meer verschillende sarcofagen met mummies opgesteld. Eén ervan, een kleiner model, is zowat de blikvanger van de zaal. Dankzij de meest recente technieken inzake beeldvormingsapparatuur blijkt immers dat de mummie geen foetus bevat zoals lange tijd werd aangenomen, maar een ibis. Echt vreemd is dit niet, want de oude Egyptenaren hielden ervan zowat alles te mummificeren. Daarbij komt nog dat in het oude Egypte de ibis een vogel was met grote symbolische betekenis: met zijn sikkelvormige snavel was hij immers het symbool van Thot, de god die in het pantheon van de Egyptische goden en godinnen de wijsheid incarneerde en wijsheid mag men van geneeskundigen natuurlijk wel verwachten.
Grieken, Etrusken en Romeinen
Een verdieping hoger staat de klassieke oudheid centraal. De Grieken koppelden hun geneeskunde nog vaak aan mythologie en verering van goden. Zo was daar bijvoorbeeld Aesculapius, de god van de geneeskunde in de Griekse mythologie. Ook zijn symbool, de esculaap, een staf waaromheen een slang kronkelt, is al eeuwenlang het symbool van artsen. Ook voor apothekers wordt een analoog symbool gebruikt, namelijk een Aesculapiusstaf met bovenaan een schaal waar de slang uit gevoed wordt. Deze apothekersschaal is dan weer een verwijzing naar Hygieia, de godin van de gezondheid en dochter van Aesculapius.
Dat nou net voor een slang werd gekozen hoeft ons niet echt te verbazen: slangen werden immers in de antieke sanatoria als heilige wezens beschouwd omwille van het feit dat ze jaarlijks hun huid afwerpen, hetgeen in die tijd opgevat werd als symbool voor een steeds wederkerende verjonging.
Later zou dit onder meer in de mythologie van heel wat volkeren aanleiding geven tot de creatie van het ‘ouroboros’ symbool, de belichaming van een cyclische terugkeer, voorgesteld als een slang die zichzelf in een rondel in haar eigen staart bijt en zo symbool staat voor het oneindig, eeuwig terugkerend leven als vicieuze cirkel.
Bij de Etruskische en Romeinse vitrines zijn de eerste medische instrumenten te bekijken. Vaak zijn het voor die tijd vernuftige chirurgische instrumenten om amputaties of andere operatieve ingrepen met kennis van zaken uit te voeren. Veel van die medische kennis ging echter teloor met de val van het West-Romeinse Rijk.
Middeleeuwen
Niet voor niets wordt deze periode in onze geschiedenis vaak omschreven als de ‘duistere middeleeuwen’. Het museum laat zien dat dit zeker het geval was op medisch vlak. Terwijl in de eerste eeuwen na de val van het Romeinse rijk, het vooral de Arabieren waren die over een grote medische kennis beschikten, beperkte men zich in de christelijke wereld dikwijls tot het aanroepen van allerlei heiligen om ziekten te bezweren. Een mooi voorbeeld hiervan in onze streken is ongetwijfeld de pestheilige Sint-Rochus met zijn hond.
Een andere veelvuldig toegepaste therapie uit die tijd waren de aderlatingen. Volgens het op dat moment nog wijd verspreid gedachtegoed van Claudius Galenus (ca. 129-199/217) meende men immers nog steeds dat de mens vier soorten lichaamsvochten bezat, de zogenaamde ‘humores’: namelijk bloed, slijm, zwarte gal en gele gal, die, als ze niet in balans waren, allerlei ziekten veroorzaakten.
Met een aderlating werd naar men dacht deze balans hersteld. Het aderlaten werd op dermate grote schaal toegepast dat barbiers het deden als lonende bijverdienste. Het korte, rood-witte roterende paaltje dat in de vorm van een lichtreclame soms nog te zien is op de gevel van kapperszaken, symboliseert een bloedende arm met verband erom en verwijst naar deze middeleeuwse praktijken.
In dezelfde zaal is nog een ander treffend voorbeeld te vinden van een medische techniek die in de middeleeuwen, en zelfs tot in de zeventiende eeuw, veelvuldig werd toegepast, namelijk bloedzuigers. Het museum is in het bezit van een uniek exemplaar op sterk water dat van een angstaanjagende grootte is. De techniek bestond er uit om de bloedzuigers op de huid te plaatsen die zich dan volzogen met bloed. Daarna werd het bloed uit de wormen geperst om verder te onderzoeken. Dergelijke praktijken kunnen ons nu belachelijk in de oren klinken, maar indertijd was aan deze therapie naast het medische facet eveneens een economisch aspect verbonden: zo werden in de Parijse ziekenhuizen van de zestiende eeuw alleen al meer dan vier miljoen bloedzuigers ingevoerd voor therapeutische doeleinden en ook nu nog zijn in sommige apotheken van Aziatische landen bloedzuigers te koop.
Andreas Vesalius & Ambroise Paré
Tot bij het uitbreken van de renaissance was de geneeskunde in onze westerse wereld dus eigenlijk beperkt tot een vrij oppervlakkige discipline. Mede doordat men zich in die tijd geen echt beeld kon vormen van de binnenkant van het lichaam. Secties op menselijke lichamen waren immers verboden. Een museum over geneeskunde in Brussel kan natuurlijk niet om de figuur Andries van Wesel heen. Bij de meeste bezoekers van het museum, alsook bij de talrijke toeristen, zal deze naam geen belletje doen rinkelen. Zijn gelatiniseerde naam, Andreas Vesalius (1514-1564), is een stuk bekender.
Deze zoon van een apotheker werd in Brussel geboren. Hij wordt algemeen beschouwd als één van de grondleggers van de anatomie. Vesalius trok zich niets aan van het verbod om mensen te ontleden en trok er tijdens de nacht op uit om op de Galgenberg (het huidige Poelaertplein in Brussel) de lijken van de opgeknoopte misdadigers op te halen om ze in het geheim te kunnen bestuderen. Uit de bevindingen die hij hierdoor opdeed, schreef hij zijn ‘Opus Magnum’, het eerste complete werk over de menselijke anatomie: “De humani corporis fabrica” dat door Johannes Oporinus voor het eerst werd gedrukt in Bazel in 1543. Het werk, eigenlijk een reeks van zeven boeken, bevatte talrijke gedetailleerde tekeningen van het menselijk lichaam en bood aldus voor het eerst een werkelijk inzicht in de menselijke anatomie.
Een andere figuur die in het museum in de verf wordt gezet is de Franse arts Ambroise Paré (1509-1590), een tijdgenoot van Andreas Vesalius. Paré geldt als één van de grootste chirurgen van de renaissance. Zo was hij de eerste die in onze gewesten slagaders afbond bij amputaties en oorlogswonden niet langer meer behandelde met kokende olie. Van zowel Andreas Vesalius als van Ambroise Paré zijn in het museum enkele merkwaardige schetsen en afbeeldingen te bewonderen.
Het begin van de Nieuwe Tijden
Pas aan het einde van de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw duiken medische instrumenten op die de geschiedenis van de geneeskunde een nieuwe wending zullen geven. Zo kun je in deze zaal een indrukwekkende niersteenverbrijzelaar zien. Het instrument werd via de penis binnengeschoven om de nierstenen zo door middel van een soort nijptang te verpulveren. Andere, minder gruwelijke instrumenten, kun je er ook bekijken. Zo bezit het museum een waardevolle collectie van stethoscopen, onder meer van René Laënnec (1781-1826), de Bretoense uitvinder ervan.
Voorts valt er naast een uitgebreid gynaecologisch instrumentarium ook nog een negentiende-eeuwse bevallingstafel te zien. Vrouwen uit de negentiende eeuw gingen echter helemaal niet graag naar een ziekenhuis om te bevallen. Het was immers zo dat vrouwen die thuis bevielen meer kans hadden om te overleven dan in een ‘hospice’ of ziekenhuis. Geen wonder als men weet dat elementaire hygiënische maatregelen zoals het veelvuldig handen wassen bij de artsen in die tijd helemaal nog niet ingeburgerd was.
Een andere blikvanger in deze zaal is een laat achttiende-eeuwse tandartsstoel met een door de voet aangedreven boor, tezamen met het toenmalige instrumentarium om aan tandextractie te doen. Al bij al een vrij lugubere aanblik, zeker als je beseft dat de anesthesie zoals we die nu kennen pas enkele eeuwen geleden werd uitgevonden. Voorheen moest men immers zijn toevlucht nemen tot allerlei lapmiddelen, gaande van een patiënt bewusteloos te meppen, hem dronken te voeren met alcohol of proberen hem te verdoven met opium, lachgas of zelfs eenvoudigweg door hem een stuk hout te geven om de pijn letterlijk op te verbijten.
Puisten pokken en andere ziekten
In een volgende zaal zijn verschillende wassen afgietsels te vinden die elk een specifieke oogziekte uitbeelden. Daarnaast hangen er ook allerlei afbeeldingen van puisten, zweren en pokken. Pokken waren oorspronkelijk een ziekte van de koeienuier en de mensen die dieren molken, konden ze oplopen. Een variant daarvan groeide later uit tot een levensbedreigende virusziekte, beter bekend onder de naam variola. Deze ziekte heeft de mensheid eeuwenlang geteisterd. De foto’s en afdrukken die er hangen zijn niet bepaald leuk om te zien, maar herinneren er ons aan dat pas na een intensieve vaccinatiecampagne in de jaren zeventig van vorige eeuw er eindelijk definitief een halt werd toegeworpen aan deze vreselijke ziekte.
Wat verderop in het museum is een wassen beeld te zien van een kind in stuitligging. In vroeger tijden werd het kind met een metalen haak uit de moeder getrokken waarbij vaak ofwel het kind, ofwel de moeder de behandeling niet overleefde.
Voor echte fanaten
Tot slot is er nog een laatste zaal in het museum. Deze is ietwat afgezonderd, zodat ouders vrijelijk kunnen beslissen of ze met hun kinderen willen gaan kijken of niet. Je treft er onder meer een uitgebreide collectie geslachtsorganen aan bedekt met allerlei denkbare en, waarschijnlijk voor velen onder ons, ondenkbare symptomen van de meest uiteenlopende geslachtsziekten. De collectie is afkomstig uit een Frans rariteitenkabinet. De oorspronkelijke moraliserende teksten uit die periode werden er volledigheidshalve ongecensureerd bijgelaten.
Boek: Canon van de geneeskunde