“Overal, overal! Waar de meisjes zijn, waar de meisjes zijn…” Deze tekst is afkomstig uit het in Nederland nog altijd bekende volksliedje dat bekend staat als ‘En datte we toffe jongens zijn’. Dat dit vrolijke lied ooit werd gezongen op een duistere plek als vernietigingskamp Sobibor is moeilijk te bevatten. Toch werd het daar volgens Rosanne Kropman, schrijfster van Het donkerste donker, ten tijde van de Tweede Wereldoorlog “een regelrechte hit”.
Het liedje werd er voor het eerst gezongen door een Nederlandse cabaretzangeres, tijdens een bonte avond die werd bijgewoond door gevangenen en bewakers. Toen de zangeres allang was vermoord, werd het lied nog altijd gezongen, onder andere door de werkploegen die in en om het kamp dwangarbeid verrichtten. Niet alleen door Nederlanders, maar ook door Russen, Polen en Duitsers die het fonetisch meezongen.
Archeologisch onderzoek
Kropman is onderzoeksjournalist wier werk in verschillende grote Nederlandse kranten verschijnt. Sinds 2014 heeft ze een aantal artikelen geschreven over het nazi-Duitse vernietigingskamp Sobibor in Polen. Deze artikelen vormen de basis voor haar boek over de donkere geschiedenis van deze ‘moordfabriek’ waar vanaf 1942 in anderhalf jaar tijd meer dan 170.000 Joden werden vergast, onder wie 34.000 Nederlanders.
De auteur kwam in 2014 voor het eerst direct in aanraking met deze geschiedenis toen ze de Nederlandse archeoloog Ivar Schute en zijn collega’s bezocht die op de locatie van het voormalige kamp archeologisch onderzoek verrichtten. In de proloog beschrijft ze hoe ze met een grote zeef zand zeefde en hoe ondertussen haar kijk op de mensheid veranderde. Naast fracties van brillenpootjes bleven ook versplinterde stukjes kunstgebit in de zeef achter. Restanten van de eigendommen van de mensen die hier voornamelijk door vergassing werden gedood, alleen maar omdat ze Joods waren.
Schute en zijn gast waren zand aan het zeven nabij de fundamenten van de gaskamers. Kropman legt uit:
“Op die plek zijn in 1942-1943 de doden uit de gaskamers gehaald door het Sonderkommando, dat bestond uit Joden die in een barak naast de gaskamers woonden en gedwongen waren te helpen bij de vergassing en het verbranden van de lijken.”
Zelf vond ze ook nog een zilveren oorbel en Schute een gouden kies. Deze ervaring maakte iets los bij de journalist: ze raakte ervan overtuigd dat op een plek als Sobibor de mens zich onderscheidde van de dieren. Ze schrijft:
“Een groep mensen heeft niet alleen heel goed nagedacht over een methode waarmee zoveel mensen gedood kunnen worden, maar ook over hoe dat proces zo ordentelijk mogelijk kan verlopen. Alles in Sobibor ademt kille berekening. Geen daad van woede, geen gevecht op leven en dood, niet om voedsel of om een geschikte partner. Slechts het uitroeien van één groep vanwege ideologie.”
Uitwissing
Het boek telt acht hoofdstukken waarin persoonlijke verhalen de basis vormen. Zo gaat een ervan over een jonge Nederlandse vrouw die door de Russische Sobibor-overlevende Alexander Pechersky Luka werd genoemd. Net als hij was ze tewerkgesteld in het kamp, waardoor ze langer in leven bleef dan de meeste gevangenen die meteen bij aankomst werden vergast. De Nederlandse maakte grote indruk op de Rus: veertig jaar later sprak hij nog liefdevol over haar en kon daarbij zijn tranen niet bedwingen. Kropman probeerde tevergeefs de identiteit van de vrouw te achterhalen, die volgens haar door Sobibor-overlevende en -onderzoeker Jules Schelvis onjuist is geïdentificeerd als Gertrude Poppert-Schönborn. “Ze zal waarschijnlijk voor altijd een van de mysteries van Sobibor blijven”, concludeert ze.
“En eigenlijk is dat gegeven representatiever voor wat de Holocaust geweest is. Een onherstelbare uitwissing.”
Trauma
Een ander hoofdstuk in haar boek gaat over de Amsterdamse marineman Jozeph Jacobs die werd geëxecuteerd in Sobibor nadat het ontsnappingsplan van hem en andere gevangenen was verraden. Hij nam dapper alle schuld op zich, maar kon niet voorkomen dat hij en zeventig andere Nederlanders door de SS werden geëxecuteerd.
Interessant is ook het hoofdstuk over de Nederlandse Selma Engel-Wijnberg en haar Poolse echtgenoot Chaim Engel die beiden deelnamen aan de opstand en ontsnapping uit het kamp op 14 oktober 1943. Ze overleefden en stichtten een gezin. Kropman sprak in de Verenigde Staten met hun dochter Alida en zoon Fred. Laatstgenoemde vertelde hoe de trauma’s van zijn ouders van invloed op hem zijn geweest. Hij zei dat hem is bijgebracht dat het elk moment weer mis zou kunnen gaan:
“Die negativiteit, het wantrouwen jegens autoriteiten en jegens mensen, de neiging om de wereld als gevaarlijk te beschouwen. Het heeft jaren geduurd voor ik daaroverheen was.”
Het lukte Kropman in 2014 naar eigen zeggen niet om haar journalistieke distantie te behouden toen ze Sobibor bezocht. De tranen sprongen op het einde van de dag in haar ogen toen ze dacht aan hoe de mensen zich hier in de minuten voorafgaand aan hun dood moeten hebben gevoeld. Deze emotie toont haar menselijkheid. In haar boek neemt ze echter overwegend een objectieve houding aan. Haar afdaling in wat zij “het donkerste donker” noemt, heeft een toegankelijk geschreven publicatie opgeleverd, waarin vanuit verschillende perspectieven de gruwelijke geschiedenis van Sobibor wordt behandeld.
Het is geen gedetailleerde studie of kloek naslagwerk, maar een verzameling van goed geschreven onderzoeksjournalistieke verhalen met de nadruk op human interest. “Over vijftig jaar weet niemand meer wat er is gebeurd”, tekent Kropman op uit de mond van Fred Engel. Wie Het donkerste donker leest, zal echter de beschreven menselijke gruweldaden niet snel vergeten.