In 2003 kwam het tweede kabinet-Balkenende tot stand. De formatie nam 125 dagen in beslag. Tegenwoordig geldt zo’n duur niet meer als uitzonderlijk lang, maar in de herinnering van de meeste aanwezigen verliep de kabinetsformatie van destijds buitengewoon traag en moeizaam. Ze had ook een heel andere uitkomst dan formeel de bedoeling was geweest. Maandenlang hadden CDA en PvdA geprobeerd het samen eens te worden, maar dat lukte niet. Uiteindelijk gaven ze hun poging op. Tamelijk snel daarna sloten CDA, VVD en D66 een regeerakkoord.
De verkiezingen van 22 januari 2003 hadden een opmerkelijke uitslag laten zien. De LPF, die een dik half jaar eerder spectaculair had gewonnen, moest twee derde van haar toen behaalde zetels weer inleveren. De partij – op dat moment demissionair regeringspartner naast CDA en VVD – verloor 18 van haar 26 zetels. Dat ze opnieuw tot de coalitie zou kunnen toetreden leek zo goed als uitgesloten.
De PvdA boekte daarentegen een opvallende winst bij de stembusgang. Ze steeg van 23 naar 42 zetels. Daarmee werd ze weliswaar niet de grootste partij – dat bleef het CDA met 44 zetels – maar ze kwam er toch dichtbij. Ook de VVD won na de ineenstorting van de LPF wat terrein terug, maar haar victorie was bescheiden. De liberalen kregen er 4 zetels bij en kwamen daardoor uit op 28.
Een herstel van het bestaande kabinet, maar dan zonder de LPF, was dus niet mogelijk. Een regering van CDA en VVD, door beide partijen in de voorafgaande verkiezingscampagne als ideaal gezien, zou niet over voldoende draagvlak beschikken. Er zat niet anders op dan maar een formatie te proberen tussen CDA, aangevoerd door premier Jan Peter Balkenende, en de PvdA onder leiding van Wouter Bos. Een groot deel van het CDA had er weinig zin in, Balkenende zeker niet. Maar deze twee partijen hadden bij de verkiezingen overduidelijk het beste resultaat geboekt. En ze bezaten samen een vrij ruime Kamermeerderheid.
Frequent
De besprekingen begonnen op 5 februari. Informateurs waren Piet Hein Donner (CDA) en PvdA’er Frans Leijnse. En het resultaat was nul. De partijleiders en hun formatieteam ontmoetten elkaar zeer frequent op het Binnenhof, maar ze slaagden er in de verste verte niet in een akkoord te bereiken. Op enkele ondergeschikte punten lukte het af en toe wel, maar over de kern – het sociaaleconomisch beleid – kwamen ze geen millimeter dichter bij elkaar.
Jan Peter Balkenende (CDA) over de mislukte formatie met de PvdA
Op 12 april had het CDA er genoeg van. Terwijl spindoctors de postende pers alvast voorbereidden, namen Balkenende en zijn team afscheid van hun onderhandelingspartner. Volgens Balkenende was er ‘geen chemie’ tussen hem en Bos. Laatstgenoemde legde – zoals te verwachten viel – de schuld volledig bij het CDA.
‘Ik voel me grotelijks belazerd,’
…liet hij in de media optekenen. Volgens Bos hadden de christendemocraten de PvdA tweeënhalve maand ‘voor de gek gehouden’. Het CDA suggereerde daarentegen dat de PvdA telkens met nieuwe eisen zou zijn gekomen. De partij ‘onderhandelde achteruit’, ofwel: ze wijzigde voortdurend de voorwaarden.
Wie gelijk had, was onduidelijk. Volgens sommigen speelde het wederzijdse lekken naar de media een kwalijke rol. Uiteindelijk zou Balkenende III, waarin CDA alsnog met de PvdA (en de ChristenUnie) samenging, jaren later evenmin een succes worden. Ook toen gaven Balkenende en Bos elkaar enthousiast de schuld.
Dood punt
Hoe dan ook: de formatie was half april 2003 op een dood punt beland. Koningin Beatrix (in die tijd had het staatshoofd nog het voortouw in kabinetsformaties) benoemde CDA-topambtenaar Rein Jan Hoekstra en VVD-kopstuk Frits Korthals Altes (ex-minister van Justitie, minister van Staat) tot informateurs. Onder hun leiding moest er dan maar een kabinet van CDA en VVD worden gevormd. De twee partijen wilden maar al te graag. Ze kwamen alleen vier zetels tekort voor een Kamermeerderheid.
Er waren drie opties om de coalitie aan de noodzakelijke steun te helpen: D66 (7 zetels), de ‘Staphorster variant’ met ChristenUnie en SGP (samen 5 zetels) of toch de LPF (zoals gezegd 8 zetels).
Een combinatie met de LPF was vrijwel ondenkbaar, vond haast iedereen. Balkenende I was toch niet voor niks gevallen? Desondanks is nog wel serieus naar deze mogelijkheid gekeken. De ergste LPF-lastposten (vicepremier Eduard Bomhoff en minister Herman Heinsbroek) waren immers van het politieke toneel verdwenen. Maar het onderzoek duurde niet lang. Balkenende en VVD-leider Gerrit Zalm beseften dat ze zich totaal ongeloofwaardig zouden maken als ze met de LPF in zee gingen.
De Staphorster variant met de twee christelijke partijtjes dan? Ook die viel al snel af. Veel VVD’ers stond het idee van een kabinet dat gesteund (of gedoogd) zou worden door de orthodox-christelijke SGP allerminst aan.
Oppositiebankjes
Bleef over een band met D66. Die partij had weinig meer te verliezen. Bij de verkiezingen van 2006 had ze een zetel moeten afstaan. Een jaar eerder was ze gehalveerd. Bij de verkiezingen daarvoor raakte ze maar liefst 10 zetels kwijt. Waarom het niet nog eens geprobeerd? Als zoveelste kleine partij in de oppositiebankjes plaatsnemen was ook geen aanlokkelijk vooruitzicht.
De democraten werden in de onderhandelingen bovendien gepaaid met een cadeautje: de gekozen burgemeester (een plan dat overigens zou sneuvelen in de Eerste Kamer). Verder mocht lijsttrekker en gewezen partijleider Thom de Graaf (die kort na het laatste verkiezingsdebacle het veld had geruimd voor Boris Dittrich) vicepremier worden. Ook voor D66-prominent Laurens-Jan Brinkhorst was een belangrijke positie weggelegd: hij kreeg Economische Zaken.
Op 27 mei kon Balkenende II worden beëdigd, maar het zat de rit niet uit. In 2006 kwam het voortijdig ten val doordat de D66-ministers eruit stapten.