Geen enkele (voormalige) inwoner van Hoorn heeft de afgelopen jaren zoveel consternatie veroorzaakt als Jan Pieterszoon Coen (1587-1629), ambitieus VOC-werknemer, tweemaal gouverneur-generaal van Indië en stichter van de stad Batavia (hedendaags Jakarta) in 1619, waarbij hij het fundament legde van het Nederlandse (handels)imperium in Zuidoost-Azië. Dit indrukwekkende cv van Coen is in de vaderlandse geschiedenis nadien vernuftig gebruikt voor binnenlandse propagandadoeleinden. Het beeld van Coen wankelt echter. Letterlijk.
Het standbeeld van Coen in zijn geboorteplaats Hoorn, onthuld op 30 mei 1893, staat al jaren hevig ter discussie. Tijdens zijn loopbaan bij de VOC trad Coen namelijk uiterst gewelddadig op. De vestiging van de stad Batavia ging gepaard met grote bruutheid en de VOC-verovering van de Banda-eilanden eindigde zelfs met de massamoord op de Bandanese bevolking. Het mag niet verbazen dat men vraagtekens zet bij dit handelen.

De eerste steen voor het eerste standbeeld van de stichter van Batavia werd ter ere van het 250-jarig bestaan van deze stad door gouverneur-generaal Pieter Mijer (1812-1881) op 29 mei 1869 gelegd in Batavia zelf. Een zeer toepasselijke locatie. Deze steenlegging vormde onderdeel van de grote festiviteiten in de stad ter ere van het jubileum, ook wel de ‘Koenfeesten’ genoemd.
Een ander typisch Nederlands onderdeel van dit festijn was een gebrek aan verdere fondsen door Hollandse schrieperigheid. Pas na jarenlang sparen en verzamelen kreeg men het voor elkaar krijgen een standbeeld te realiseren. Het eerste echte standbeeld van Coen werd op 4 september 1876 plechtig en wederom feestelijk onthuld op het Waterlooplein in Batavia.

Sieraad voor Batavia
Over de esthetische waarde van het beeld was de openbare Nederlandse opinie niet unaniem enthousiast. Het beeld werd vooral kolossaal bevonden (het geheel, met Coen, voetstuk en trap, mat 10,5 meter!), maar het imponeerde en was een ‘sieraad voor Batavia’. Het was tevens het allereerste standbeeld van de stad. De gouverneur-generaal gaf het teken om de touwen te laten vieren en het beeld te onthullen voor de menigte. Het regende echter tijdens de onthulling en hierdoor moest men wachten tot een volgezogen touw werd doorgesneden. Een lichtelijke anticlimax. De Java-Bode van 6 september 1876 bleek, ondanks een sneer naar de zuinigheid uit Nederland, desalniettemin enthousiast over deze aanwinst:
Symbool van slavernij
Het beeld ging ironisch genoeg ten onder met ‘Nederlands macht en grootheid in Azië’. Tijdens de Japanse bezetting van voormalig Nederlands-Indië werd in 1943 het standbeeld van Coen van zijn sokkel getakeld, als daad tegen het Nederlandse imperialisme en ter ere van de Japanse ‘bevrijding’. Een Japanse propagandafilm, bedoeld voor het Indonesische publiek, meldde het volgende over de verwijdering:

Wat er hierna met het beeld is gebeurd is onduidelijk. De kolossus van Batavia is in ieder geval nooit meer teruggekeerd. Overheidsambtenaar in Nederlands-Indië en historicus, J. A. van der Chijs (1831-1905), zou het in ieder geval eens zijn geweest met de verwijdering van het standbeeld. In 1886 vervolgde hij zijn bovengenoemde zin ‘Ware voor Coen niet reeds een standbeeld opgerigt, ik betwijfel of zulks nog zoude verrijzen’ namelijk met: ‘Aan zijnen naam kleeft bloed.’