De familie Dodd
Op een zwart-witfoto uit de jaren dertig staat een Amerikaans gezin op het eersteklas dek van een passagiersschip. Op de achtergrond zijn de teakhouten railing en de spuigaten duidelijk te onderscheiden. Geen wind doet hun haren wapperen en geen oceaan deining verstoort hun evenwicht. Het schip ligt aan de kade, en ook al is het beeld scherpgesteld voor een close-up, toch kun je op een bord nog net de woorden ‘United States Lines’ ontcijferen. De beide vrouwen, moeder en dochter, hebben boeketten in de hand en glimlachen voor de camera. Tussen hen in staan vader en zoon. De vader heeft zojuist een veelzeggende opmerking gemaakt en gebaart daarbij met zijn arm, en de achtentwintigjarige zoon luistert naar hem. De twee vrouwen lachen. De sluiter klikt.
De bewuste haven was die van Hamburg in de zomer van 1933. Adolf Hitler was toen vijf maanden kanselier en al vier maanden nagenoeg dictator, en het Amerikaanse gezin dat op het eersteklasdek van het SS Washington voor een foto poseert was dat van de zojuist benoemde Amerikaanse ambassadeur in Duitsland, William E. Dodd.
Voor de vierentwintigjarige Martha Dodd verliep de overtocht even vrolijk als treurig. Vrolijk omdat de op een na oudste zoon van de zojuist gekozen president aan boord bleek te zijn, en toen ze hun paspoorten met elkaar vergeleken waren ze getroffen door de eenvoud van het zijne, met niet meer dan ‘Franklin Roosevelt jr.’, en de overdreven deftigheid van het hare: ‘…dochter van William E. Dodd, Buitengewoon Ambassadeur en Gevolmachtigde van de Verenigde Staten van Amerika in Duitsland’. En treurig omdat ze, na in Le Havre afscheid te hebben genomen van het gezelschap van de Roosevelts, wanhopig had gezocht naar een stukje Franse grond dat ze kon kussen. Uiteindelijk vond ze wat tussen twee bielzen, trok haar schoen uit en raakte het even met haar teen aan. Vijf jaar eerder had ze namelijk een rondreis door Europa gemaakt met haar moeder en daarbij was ze hopeloos verliefd geraakt op Frankrijk.
Een maand eerder, toen haar moeder haar op haar werk in Chicago had opgebeld om te vertellen dat president Roosevelt haar vader had gevraagd de nieuwe ambassadeur in Duitsland te worden, had Martha niet kunnen dromen dat ze al binnen enkele weken naar Berlijn zou vertrekken. Ze had een goede baan bij de Chicago Tribune, waar ze recensies schreef als medewerkster van de redactie literatuur. ’s Avonds schreef ze tot diep in de nacht korte verhalen.
Ze probeerde zich te binnen te brengen wat ze van Duitsland afwist. Tijdens haar reis door Europa had ze een paar korte tochtjes door het Rijnland gemaakt, maar ze had geen belangstelling voor politiek of eigentijdse geschiedenis. Volgens de kranten leek Adolf Hitler op Charlie Chaplin en gedroeg hij zich als een clown in een land waar ze boeken verbrandden. Haar vader kon ze zich in zo’n omgeving al helemaal niet voorstellen.
Haar vader was het hoofd van de faculteit Geschiedenis van de Universiteit van Chicago, en de eerste hoogleraar in de Verenigde Staten die een leerstoel in de geschiedenis van de zuidelijke staten bekleedde. Hij had een aantal boeken en verhandelingen over Lincoln, Lee en Jefferson geschreven en was een nauwgezet man, klein van stuk, met een gezicht dat verweerd was door de zomers die hij met zijn gezin op zijn boerderij in Virginia doorbracht. Hij sprak op de hoffelijke, wat overdreven vormelijke manier van de betere kringen in het Amerikaanse Zuiden.
‘Natuurlijk was ik verrast,’ zei hij tegen journalisten, ‘maar toch niet zo verbaasd dat ik de hoorn uit mijn hand liet vallen, of zoiets. Ik herkende de president meteen aan zijn stem, wat de situatie aanzienlijk ten goede kwam.’
Haar vader had Roosevelt gevraagd of de leiders van het zogeheten ‘Nieuwe Duitsland’ geen aanstoot zouden nemen aan de benoeming van een man die zojuist een biografie van Woodrow Wilson had gepubliceerd. Bij aartsconservatieven in Duitsland stond Wilson nog altijd bekend als ‘de oorlogspresident’.
‘Ik ben er zeker van dat ze dat niet zullen doen. Dat boek, uw werk als progressief man en geleerde, en uw studiejaren aan een Duitse universiteit zijn de voornaamste redenen waarom ik u wenste benoemen. Het is een moeilijke post, en u bezit culturele antecedenten die behulpzaam zouden kunnen zijn. Ik wil een progressieve Amerikaan in Duitsland hebben om een duidelijk voorbeeld te kunnen stellen.’
De nieuwe regering had drie maanden gewacht met het vervullen van de vacature in Berlijn. Roosevelt had een onopvallend iemand gewild, een scherp waarnemer die zich niet het hoofd op hol liet brengen door fascistische vleierijen of pracht en praal. De president had Dodd nog nooit persoonlijk ontmoet, maar had wel een aantal van zijn geschriften gelezen en hij was vooral onder de indruk van diens visie op Jefferson.
‘Jullie hoeven geen huiselijke dingen mee te nemen,’ zei Dodd tegen zijn gezinsleden. ‘Laat het grootste deel van het meubilair en jullie bezittingen maar hier, want binnen een jaar zijn we terug.’ De verwachting was dat Hitlers bewind niet lang zou duren, en wanneer het ten val kwam zou daarmee ook de behoefte verdwenen zijn aan een uitgesproken progressieve Amerikaan in Duitsland. Martha’s vader was er zeker van dat hij binnen een jaar weer college zou geven in Chicago.
Maar ze had helemaal geen zin om naar Duitsland te gaan, wierp Martha tegen. Ze voelde er niets voor haar baantje bij de Tribune op te geven, hoe frustrerend het ook was om recensies over verschillende boeken tegelijk te moeten verzorgen in een ruimte die amper groot genoeg was voor één fatsoenlijke kritiek. Ze verdiende goed en haar verhalen begonnen net afnemers te vinden.
‘Maar stel nu eens dat ik niet kan schrijven daarginds?’
Dat vooruitzicht vond ze afschuwelijk. Ze wist dat ze een uitgesproken lyrisch talent had. Niemand minder dan Carl Sandburg, een vriend van de familie, had er bij haar op aangedrongen zich niet te generen voor haar lyrische toon. Ze had een hoogdravende en licht ironische stijl en ze hield van haar talent, maar had er tegelijk een hekel aan. Ze camoufleerde haar overgevoelige natuur gebrekkig met een pose van koele nuchterheid. Als ze met schrijven zou ophouden, net nu ze begonnen was goed werk te leveren, zou haar vaders succes weleens het einde van haar carrière als schrijfster kunnen betekenen. Ze betwijfelde of haar gave de verhuizing naar een buitenlandse hoofdstad met alle nieuwe indrukken van dien zou overleven. En als ze haar schrijftalent verloor, wie zou zich dan nog herinneren dat ze dat ooit had bezeten, uitgezonderd zijzelf?
Ze zou natuurlijk altijd terug naar huis kunnen als ze dat gevoel kreeg, beloofde haar vader, en misschien vond ze dan wel een betere betrekking bij de Tribune. Maar intussen zou ze een imposant volk en een vooraanstaand land leren kennen, en erbij zijn terwijl er geschiedenis werd gemaakt, een ervaring die een jonge vrouw met haar capaciteiten en ambities alleen maar ten goede zou kunnen komen.
Afgezien van een kort en miserabel halfjaar op een snobistische meisjesschool ergens buiten Washington D.C., had Martha nog nooit echt van haar ouders gescheiden geleefd. Er bestond een buitengewoon innige gezinsband, al was er inmiddels niet zozeer sprake meer van ouders en kinderen als wel van volwassenen die samen onder één dak woonden. De gebeurtenissen hadden haar generatie in korte tijd zo’n voorsprong bezorgd op intellectueel en emotioneel niveau, dat ze weleens het gevoel had dat haar vader en moeder haar kinderen waren, haar ‘schattebouten’, zoals ze ze noemde. Ze was al even dol op haar oudere broer, Bill, die geschiedenis doceerde aan de American University in Washington D.C. Martha en Bill hoopten nog eens een flat met elkaar te kunnen delen. Een onlangs mislukte affaire met een minnaar met wie ze ervandoor was gegaan, had Martha doen besluiten haar carrière nooit door een huwelijk in de war te laten sturen.
Toen Bill het nieuws hoorde telegrafeerde hij terug dat hij heel graag mee wilde naar Duitsland, waar hij zijn doctoraal zou kunnen halen aan een Duitse universiteit, net als zijn vader vóór hem. Martha bleef geen andere keus dan zich in het onvermijdelijke te schikken, of anders alleen in Chicago achter te blijven. Ze probeerde de reis als een pretje te beschouwen, maar de laatste weken in Chicago waren een kwelling voor haar.
‘Nou, je zult niet veel jurken hoeven mee te nemen, en zeker geen avondjurken,’ zei haar redacteur bij de Tribune tegen haar, ‘want sinds er geen hofleven meer is nu de nazi’s aan de macht zijn gekomen, zal er ook wel geen society-leven meer zijn.’ Later zou Martha moeten glimlachen toen ze aan die opmerking terugdacht. Niemand in Amerika had veel van Duitsland afgeweten, of van de nieuwe leiders daar.
Roosevelts eerste ambassadeur in het Derde Rijk was in de zomer van 1933 vierenzestig jaar oud. Professor Dodd was een eenvoudige, aantrekkelijke man en had dezelfde starende blik als zijn idool Woodrow Wilson, wiens geschriften hij had helpen publiceren. Buiten de vreugde die Dodd aan zijn gezin beleefde, hield hij ieder plezier voor zichzelf. Het was een emotie die hij wantrouwde, en Roosevelt had geen betere man kunnen kiezen om weerstand te bieden aan de verleidingen van het diplomatieke leven in Berlijn, als die er tenminste nog waren.
Dodd was een selfmade man die was opgegroeid als zoon van een verarmde boerenfamilie te midden van de dennenbossen en de rode klei van North Carolina. Al vroeg had hij een voorliefde voor het verleden. Hij was geboren in 1869, vier jaar na de overgave van de Zuidelijken bij Appomatox, en op school was zijn bijnaam ‘Dodd de monnik’ geweest. Na door de Universiteit van North Carolina te zijn afgewezen vanwege zijn eenvoudige afkomst, bezocht hij een reeks militaire en technische scholen, maar slaagde er niet in te worden toegelaten tot de Militaire Academie in West Point, wat tragisch was maar door de onmilitaire professor op meer volwassen leeftijd als een uitgesproken zegen zou worden beschouwd.
Na aan het Polytechnisch Instituut van de staat Virginia zijn kandidaats te hebben behaald, was hij er nog twee jaar aangebleven als geschiedenisleraar en vervolgens op achtentwintigjarige leeftijd scheepgegaan naar Duitsland met geld dat hij van een rijke oom had gekregen, om daar verder te studeren aan de Universiteit van Leipzig. Daar liet hij voor het eerst zijn baard staan, was in gezelschap gezien van een dame van twijfelachtige reputatie en schreef een proefschrift van negentig pagina’s – wat lang was voor die tijd – over de oorsprong van de Democratische Partij. In 1899 was hij cum laude afgestudeerd en naar huis teruggekeerd om er de eeuwwisseling te vieren, maar aanbiedingen voor een baan waren uitgebleven.
Toen Dodd zich in 1900 op de Amerikaanse geschiedenis stortte, was deze nog helemaal gefixeerd op de rol van Engeland daarin. Ze werd geschreven door de aristocratische zoontjes van welgestelde families uit New England en behandelde de invloed van het Engelse denken en de Engelse cultuur in Amerika vanaf de ontdekking tot en met Jeffersons tweede ambtsperiode.In geografisch opzicht had de ontwikkelingsgeschiedenis van Amerika zich volgens deze omvangrijke handboeken afgespeeld langs de rotsige kusten van New England en rond de lieflijke inhammen van de staten ten zuiden daarvan. Het bestaan van gebieden ten westen van de Ohio-rivier werd er wel in erkend, maar verder niet besproken. En het Zuiden, dat strekte zich niet verder uit dan Jeffersons fraai gelegen plantage in een vallei in Virginia. Deelstudies over de geschiedenis van Europa of over die van de diplomatieke betrekkingen bestonden domweg niet. Net als de redacteuren van Amerika’s dagbladen hadden ook de historici van het land niet veel belangstelling voor Europa aan de dag gelegd, tot 1917 toen grote aantallen van hun landgenoten naar de Oude Wereld waren teruggekeerd om er te vechten en te sneuvelen.
Boek: 1933 – Philip Metcalfe
Meer artikelen over de Tweede Wereldoorlog