Over het gebruik van gifgas werd tijdens de Eerste Wereldoorlog helemaal niet zoveel gediscussieerd. Pas na de Grote Oorlog barstte de discussie los. Het Rode Kruis mengde zich in de discussie. De hulpverleningsorganisatie, die normaal gesproken uitging van het adagium ‘zwijgen is goud’, protesteerde vanaf 1918 tegen het gebruik van het dodelijke gas. Een protest waar de organisatie later spijt van leek te krijgen.
Het Rode Kruis, dat politieke controverses normaal gesproken zoveel mogelijk uit de weg ging en zich primair richtte op het verlenen van hulp, werd na de Eerste Wereldoorlog, zowel door de Duitsers als door de Britten en Fransen, beschuldigd van partijdigheid nadat het gas had bestempeld als een allesbehalve humaan wapen. Volgens de historici Leo van Bergen en Maartje Abbenhuis zorgde dit er al snel voor dat het Rode Kruis inzag dat het beter vast kon houden aan de oude gewoonte om geen openbare verklaringen af te leggen. Ze schrijven dit in het essay De nieuwe dood: Over het gebruik van gifgas in de Eerste Wereldoorlog en de neutraliteit van Nederland en het Rode Kruis dat onlangs werd gepubliceerd in het vijfentwintigste deel van De grote oorlog: Kroniek 1914-1918.
Het besluit van het Rode Kruis om geen openbare verklaringen meer af te leggen over de oorlogsvoering had volgens de historici grote gevolgen:
“Het speelde een rol bij later uitblijven van protest van de zijde van het Comité international de la Croix-Rouge (CICR). Toen bijvoorbeeld het comité data verzamelde over het gebruik van mosterdgas door de Italianen in de oorlog tegen Abessinië in het midden van de jaren dertig, weigerde het de bevindingen voor te leggen aan de Volkenbond uit angst wederom van partijdigheid te worden beschuldigd. En ten tijde van de Tweede Wereldoorlog stond een eendere vrees mede aan de wieg van de beslissing van het CICR om geen openlijk protest te laten horen tegen de vervolging van Joden door de Nazi’s.”
Gasoorlog
Hoewel er al enkele gasaanvallen waren uitgevoerd, wordt 22 april 1915 meestal genoemd als het begin van de zogenaamde ‘gasoorlog’. Bij Ieper voerden de Duitsers op die dag namelijk een aanval met chloorgas uit. Dát er gebruik gemaakt werd van gas was geen grote verrassing. Al sinds het begin van de oorlog was aan beide zijden geëxperimenteerd met verschillende gassen.
In Duitsland was de chemicus Fritz Haber een groot voorstander van het gebruik van gas. Volgens deze wetenschapper was het dodelijke chloorgas veel humaner dan het gebruik van machinegeweren. Enkele maanden nadat de Duitsers chloorgas waren gaan gebruiken, begonnen ook de Britten er mee. De Fransen volgden korte tijd later en uiteindelijk barstte er een ware gaswedloop los en werd er ook gebruik gemaakt van dodelijke gassen als fosgeen en ieperiet (mosterdgas).
Nederland
Dat er gas gebruikt werd was ook in Nederland bekend. Volgens Van Bergen en Abbenhuis werd er in de Nederlandse kranten tijdens de oorlog wel geschreven over de gasaanvallen maar waren morele oordelen in de redactionele commentaren en verslagen volledig afwezig. De historici stellen dat de kranten het gifgas slechts zagen als één van de vele dodelijke wapens die in de oorlog werden gebruikt. Mogelijk werd er ook geen oordeel geveld vanuit “de wens de internationale, juridische vereisten na te leven die voorschrijven dat neutrale landen alles nalaten dat de onpartijdige positie die hun land in acht neemt, in gevaar kan brengen”.
Anders dan in de kranten werd tijdens de oorlog in gedichten, verhalen en tekeningen al wel een moreel oordeel geveld over het gebruik van gas. Zo schreef boekhandelaar en schrijver F. Rombouts uit Roosendaal bijvoorbeeld een gedicht over het gebruik van gas. Twee coupletten uit dat gedicht uit 1915:
Gassen die als dauw ontworpen,
Voortgedreven door den wind,
Over loopgraaf, landen, dorpen
Spaarde daar vrouw, man noch kindSpreekt hier heel de wereld schande,
Over zulk een gruweldaad?
’t Toppunt der beschaafde landen?
Die het mensdom zoo verslaat.
Pacifisten
Opvallend is dat ook de pacifisten tijdens de Eerste Wereldoorlog geen protest lieten horen tegen het gebruik van gifgas. De historici leggen uit hoe dat kwam:
Vele van hen stemden er weliswaar mee in dat gasgebruik bijzonder verwerpelijk was, maar het was tegelijk ook een symptoom van oorlogsvoering. […] Het was ongepast een grotere nadruk op gasgebruik te leggen, groter dan bijvoorbeeld het gebruik van kogels.
De pacifisten, zo stellen de auteurs, vonden dat er niet geprotesteerd moest worden tegen een bepaald wapen of wapensysteem, maar tegen de menselijke bereidheid tot oorlogvoering als geheel.
Het Nederlandse leger
In hun essay staan Van Bergen en Abbenhuis ook stil bij de wijze waarop het Nederlandse leger anticipeerde op het gebruik van gas. Kort na de aanval bij Ieper werd een gifgasprogramma gestart en tegen het eind van de oorlog beschikte Nederland zelf over 380 ton aan verstikkende gassen.
Hoewel Nederland nu in staat was zelf gasaanvallen uit te voeren, was er wel een probleem. Er waren veel te weinig gasmaskers aanwezig ter bescherming van de eigen manschappen. In april 1918, drie jaar na de aanval bij Ieper, had het leger één masker voor iedere tachtig gemobiliseerde soldaten op voorraad.
Protest Rode Kruis
In Nederland ontspon het echte debat over de gasoorlog zich pas na de Eerste Wereldoorlog. Volgens de historici had dat veel te maken met het standpunt dat het Internationale Comité van het Rode Kruis in had genomen. Op 6 februari 1918 protesteerde het comité, dat kort daarvoor de Nobelprijs voor de Vrede had ontvangen, voor het eerst expliciet tegen het gebruik van gifgas.
Volgens het comité maakten deze wapens een einde aan iedere illusie dat oorlog een ‘gevecht tussen heren’ was.
Van Bergen en Abbenhuis spreken van een uniek protest in de geschiedenis van het Rode Kruis dat normaal gesproken dus uitging van het adagium ‘zwijgen is goud’. In 1920 verzocht de hulpverleningsorganisatie de Volkenbond om het gebruik van gas te verbieden en een jaar later riep het alle landen expliciet op een dergelijk verdrag te ratificeren.
Na enkele jaren te hebben geprotesteerd tegen het gebruik van gas ging de organisatie in de loop van de jaren twintig ook bekijken hoe het potentiële slachtoffers beter kon beschermen tegen gasaanvallen, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van betere gasmaskers, gasdichte afsluitingen en luchtvoorziening van ondergrondse schuilplaatsen. Door deze nieuwe invalshoek en duale aanpak kwam het comité in Nederland in conflict met pacifisten.
Toen het door het Rode Kruis opgerichte Nationale Gas Comité (NGC) zich ook nog eens op het standpunt stelde dat gas een legitiem wapen was dat mee kon helpen militaire doelen te bereiken, was de beer helemaal los. De Nederlandse vredesbeweging begon toen een enkele jaren durende campagne tegen het Rode Kruis. Ook Nederlandse artsen en verpleegkundigen, vertegenwoordigd in de Anti-oorlogsgroep Verplegenden, deden hieraan mee. De Rode Kruisverenigingen werden door de leden van de vredesbeweging neergezet als militaristische wolven in schaapskleding.
De felle protesten en beschuldigingen van partijdigheid hadden volgens Van Bergen en Abbenhuis grote gevolgen. Het comité was hierna extra huiverig om openbare verklaringen te doen. De angst om nog een keer van partijdigheid te worden beschuldigd zorgde er volgens de auteurs onder meer voor dat het Rode Kruis niet protesteerde tegen het gebruik van mosterdgas in de oorlog tegen Abessinië. In de Tweede Wereldoorlog regeerde de angst nog altijd. Die angst, zo stellen Van Bergen en Abbenhuis, stond toen mede aan de wieg van de beslissing om geen openlijk protest te laten horen tegen de Jodenvervolging.
~ Yuri Visser
Het in dit artikel (eerder gepubliceerd op 7 mei 2013) aangehaalde essay De nieuwe dood: Over het gebruik van gifgas in de Eerste Wereldoorlog en de neutraliteit van Nederland en het Rode Kruis is afkomstig het vijfentwintigste deel van De grote oorlog: Kroniek 1914-1918.
Boek: De Grote Oorlog – Kroniek 1914-1918 | 25