Mrs. Miniver
De film Mrs. Miniver uit 1942, die een halfjaar na de aanval van de Japanners op Pearl Harbor werd uitgebracht, wordt gezien als de meest succesvolle propaganda voor de geallieerden ooit. Het heldenepos over een doodgewone vrouw die onversaagd haar gezin door de oorlog loodst, bleek het laatste zetje dat de Amerikaanse bevolking nodig had om zich achter de oorlog te scharen. Greer Garson ontving, weinig verrassend, een Oscar voor haar rol. Tijdens haar promotietour door de VS zamelde ze geld in voor het Amerikaanse leger.
In de meeste landen van Europa kwam de film pas ver na de bevrijding in de bioscoop, maar op Curaçao had men het voordeel dat het Amerikaanse leger er in 1942 was neergestreken. Soldaten waren geen onalledaagse verschijning in het straatbeeld van Curaçao, zeker niet sinds het uitbreken van de oorlog. De olieproductie op de Antillen was strategisch zo belangrijk dat veertienhonderd Amerikaanse troepen op het eiland werden gestationeerd. Het leger maakte veel werk van het vermaken van zijn militairen, moderne films en muziek bereikten in het kielzog van de yankees de meest afgelegen delen van de wereld.
Volgens de bioscoop was de film ‘het meesterwerk dat voor altijd in Uw geheugen en in Uw hart geprent zal blijven’. Mathilde is hem inderdaad nooit vergeten. Toen het nog geen jaar later haar beurt was zich staande te houden te midden van oorlogsgeweld, had ze de kloeke vrouwen uit Mrs. Miniver nog op haar netvlies.
Tot de klas op het Peter Stuyvesant College in Willemstad drong de oorlog nauwelijks door. De kans is groot dat ook Mathilde Goslinga niet direct in de gaten had wat er gebeurde toen op 11 mei 1944 een Hollandse soldaat de klas in stapte. Maar hij kwam toch echt voor haar. Ze had er zelf om gevraagd.
Vijf weken eerder had ze zich gemeld bij dokter Willem Bonne, het waarnemend hoofd van de Dienst der Volksgezondheid in Nederlands Oost-Indië. Hij was voor tien dagen in Willemstad en had zijn intrek genomen in het Quarantainegebouw te Mundo Nobo, waar het Curaçaose Rode Kruis gevestigd was, om personeel te rekruteren voor Indië. Hoe de situatie in Oost-Indië was, bleef gissen. Sinds de bezetting door Japan in 1942 was van het lot van de driehonderdzestigduizend zielen tellende Europese bevolking in de kolonie nauwelijks iets vernomen. Nu het tij in Europa leek te keren, gloorde er ook hoop voor een spoedige bevrijding van de Oost.
De communicatief vaardige Bonne startte een zorgvuldig gepland mediaoffensief, met een geestdriftige persconferentie waarin hij een beroep deed op met name de vrouwen van Curaçao. Zijn komst zorgde voor veel beroering onder de eilandbevolking. Het Europees-Nederlandse deel, dat de oorlog ver van het front had doorgebracht, keek vol ongeduld uit naar het moment waarop de wederopbouw van het koninkrijk zou aanvangen. Voor Holland konden de Antillen niet veel betekenen, maar hulp aan de oostelijke koloniën, daarmee konden ze hun waarde bewijzen. De lokale krant Amigoe di Curaçao wijdde de halve voorpagina aan de komst van ‘den gezelligen’ dokter Bonne onder de kop:
Dit is Curaçao’s kans! Vrijwilligsters voor Indië’s opbouw nodig.
Direct naast het artikel prijkte een grote advertentie voor het pas opgerichte Vrouwenkorps van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger, het VK-KNIL.
Gevraagd voor Nederlandsch Oost Indië: doktoren, apothekers, assistent-apothekers, tandartsen, verpleegsters, analisten. Vrouwen (kennis van de Engelsche taal vereischt) kunnen deelnemen aan een Militair Vrouwen Vrijwilligerscorps als administratieve kracht, of worden opgeleid tot telegrafiste of hulpverpleegkundige. Teevens gelegenheid om met het Roode Kruis mee te gaan.
Mathilde, door iedereen Tilly genoemd, was net als velen in de koloniale gemeenschap op de Antillen het wachten aan de zijlijn beu. Ze wilde dat de oorlog voorbij was, zodat ze Curaçao achter zich kon laten en mee kon doen aan de wederopbouw. De oproep voor Indië was haar kans. Tilly spijbelde van school en toog naar het Quarantainegebouw.
Het weerzien met Willem Bonne zal hartelijk zijn geweest. Voor hem was zijn rekruteringsmissie een thuiswedstrijd; hij had tot september 1943 met zijn vrouw op Curaçao gewoond en er gewerkt als hoofd van de Openbare Gezondheidsdienst. De Europese elite in West-Indië was klein, iedereen kende elkaar. De Bonnes kwamen regelmatig bij het gezin Goslinga thuis. Tilly was met haar zestien jaar te jong voor deelname aan het Vrouwenkorps, maar maakte handig gebruik van haar persoonlijke relatie met de arts om hem te overreden op het hoofdkantoor in New York haar zaak te bepleiten. Het was uitgesloten dat Bonne de vastberaden tiener met haar opgewonden verhaal over patriottisme en vrouwen die zich inzetten voor het vaderland ook maar iets kon weigeren. Bovendien was ze sterk en kerngezond, een rekruut afwijzen op basis van haar leeftijd was geneuzel. Maar hij was slechts de keuringsarts, uiteindelijk was het niet zijn beslissing. ‘Schrijf maar een brief,’ had hij gezegd, ‘en voeg die toe aan het aanmeldingsformulier.’ Hij drukte haar op het hart voorlopig niets tegen haar ouders te zeggen.
Met zijn verzoek om een motivatiebrief was Bonne zijn tijd ver vooruit. Zeker in oorlogstijd was de behoefte aan personeel zo groot dat een simpele aanmelding met vermelding van vooropleiding en fysieke conditie voldoende was. Maar Tilly had vanwege haar leeftijd wat extra’s nodig. De brief die ze schreef is niet bewaard gebleven, wel het aanmeldingsformulier dat ze begin april invulde. Of eigenlijk, vooral niet invulde: ze had geen werkervaring, geen rijbewijs en nul vakdiploma’s. Ze was gemotiveerd, maar zou dat genoeg zijn? Zekerheidshalve voegde ze aan haar keuze voor de medische dienst nadrukkelijk de bereidheid toe om ook administratief of telegrafisch werk te doen. Ze was voor deze functies net zomin toegerust als voor de verpleging en voelde weinig voor een zittend beroep, maar als het moest om toegelaten te worden dan zou ze zich er wel doorheen slaan.